CRvB, 28-11-2006, nr. 05/5974 WWB
ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3953
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
28-11-2006
- Zaaknummer
05/5974 WWB
- LJN
AZ3953
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3953, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 28‑11‑2006; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JWWB 2007, 21
RSV 2007, 55
Uitspraak 28‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Aanvraag bijstandsuitkering was ten onrechte buiten behandeling gelaten.
05/5974 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 21 september 2005, 05/968 en 05/1699 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Grégoire. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Haagmans, werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant is in 1996 gescheiden van S.M.M. [v.d. V.]. Bij vonnis van de rechtbank Roermond van 17 november 2004 is hij in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. M.F.J.J.M. Tijssen tot curator.
Op 23 november 2004 heeft appellant zich gemeld bij het Centrum voor Werk en Inkomen te Sittard. Op 29 november 2004 heeft hij een aanvraag om algemene bijstand ingediend en daarbij onder meer gemeld dat hij inwoonde bij zijn moeder in Sittard, geen inkomsten had en failliet was.
Bij besluit van 7 januari 2005 heeft het College met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de aanvraag van appellant van 29 november 2004 buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 5 augustus 2005 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 januari 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak - voor zover hier van belang - heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 5 augustus 2005 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was het College bevoegd de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen en kan niet worden gezegd dat het College niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Appellant heeft dit oordeel in hoger beroep gemotiveerd bestreden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Bij zijn aanvraag om bijstand heeft appellant het door hem ondertekende aanvraagformulier, enkele bijlagen en de volgende bewijsstukken ingediend:
- uittreksel Handelsregister en lijst met openstaande facturen ten tijde van de aangifte van het faillissement,
- vonnis rechtbank faillissement,
- verklaring moeder omtrent lening € 5000,--,
- omschrijving bedrijf/beroep,
- correspondentie met Van de Ven omtrent alimentatie dochter,
- bankafschriften 1502.19.008 over periode van 17 mei 2004 tot en met
23 augustus 2004,
- transactieoverzicht 1502.19.008 over periode 23 augustus 2004 tot en met
26 november 2004,
- laatste bankafschrift SNS 87 91 26 256 (8 september 2004, afschrift daarvóór 1988), en
- verklaring van appellant dat boekhouding 2001 tot en met 2004 bij voormalige accountant en bij curator te vinden is, maar dat de jaarstukken nooit zijn afgemaakt.
Aan appellant is verzocht bijlage 19 bij het aanvraagformulier met vragen over een eigen koopwoning in te vullen. Appellant heeft op deze bijlage vermeld eigenaar te zijn van een met hypotheek belaste woning aan de [adres] te [plaatsnaam] en de bijlage aangevuld met de volgende aantekening van zijn curator: "Vanwege faillissement worden alle bezittingen door de curator te gelde gemaakt. Bezittingen zijn niet toereikend om schulden te voldoen". Vervolgens heeft hij binnen een door het College geboden hersteltermijn deze bijlage alsnog ondertekend en geretourneerd.
Partijen zijn het erover eens, en ook de Raad gaat daarvan uit, dat appellant niet redelijkerwijs de beschikking kon krijgen over de bij brieven van 10 december 2004 en 27 december 2004 aan appellant gevraagde jaarstukken en eindbalans van BK Management Services. Ter zitting heeft de gemachtigde van het College erkend dat het in dezelfde brieven gevraagde afschrift van de echtscheidingsbeschikking niet noodzakelijk was voor de beoordeling van het recht van appellant op algemene bijstand. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat het College zijn besluit tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag niettemin handhaaft omdat appellant de eveneens gevraagde:
- waardebeschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) van de woning in [plaatsnaam],
- de jaaropgave en het laatste afschrift inzake rente en aflossing van de hypothecaire lening,
- de hypotheekakte, en
- de eigendomsakte van de woning
niet binnen de hem geboden hersteltermijn heeft overgelegd en enkele vragen op bijlage 19 niet heeft beantwoord.
Met de wel binnen de hersteltermijn door appellant verstrekte gegevens acht de Raad voldoende aannemelijk gemaakt dat appellant als gefailleerde ten tijde hier van belang niet redelijkerwijs kon beschikken over zijn bezittingen, daaronder begrepen de waarde gebonden in de woning in [plaatsnaam], en zeer aanzienlijke schulden had. In het licht hiervan betekent het gegeven dat niet binnen die termijn nadere informatie en bewijsstukken zijn verstrekt met betrekking tot de WOZ-waarde van die woning, de op die woning rustende hypotheek en de hoogte van aan die woning verbonden lasten, niet dat het College niet zou kunnen bepalen of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en voor de door hem aangevraagde algemene bijstand in aanmerking zou kunnen komen.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden gezegd dat appellant binnen de geboden hersteltermijn onvoldoende gegevens of bescheiden heeft verstrekt om een goede beoordeling van zijn aanvraag van 29 november 2004 mogelijk te maken. Het College was dan ook niet bevoegd om deze aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb niet verder te behandelen. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - voor vernietiging in aanmerking komt.
De Raad zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren, het besluit van 5 augustus 2005 wegens strijd met de wet vernietigen en het College opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het College dient daarbij het besluit van 7 januari 2005 te herroepen en – in bezwaar - alsnog een inhoudelijke beslissing op de aanvraag van 29 november 2004 te nemen.
Het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming door het College noodzakelijk is. Het College zal bij het nieuwe besluit op bezwaar tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre er termen zijn om renteschade te vergoeden.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant voor verleende rechtsbijstand, begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep. Voor de goede orde merkt de Raad nog op dat de door de voorzieningen-rechter van de rechtbank gegeven beslissingen inzake proceskosten in verband met het beroep tegen het uitblijven van het besluit van 5 augustus 2005 en de veroordeling tot vergoeding van griffierecht in stand blijven.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 5 augustus 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Sittard-Geleen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Sittard-Geleen aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 103,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.A.J. van den Hurk en Th.C. van Sloten als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) L. Jörg.