ABRvS, 21-02-2007, nr. 200700455/1
ECLI:NL:RVS:2007:AZ9593
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-02-2007
- Zaaknummer
200700455/1
- LJN
AZ9593
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Staatsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2007:AZ9593, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑02‑2007; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2007, 355 met annotatie van J.J.J. Sillen
Uitspraak 21‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Bevoegdheid/ minister van justitie / mandaat Vaststaat dat de besluiten van 20 december 2006 ten onrechte zijn genomen door een medewerker, namens het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND), namens de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, nu, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 februari 2007 in zaak no. 200700350/1, aangehecht ter voorlichting van partijen), de bevoegdheden van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie inzake aangelegenheden betreffende Vreemdelingenzaken vanaf 14 december 2006 onder de bevoegdheid van de minister vallen. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Mandaatregeling Ministerie van Justitie 2005 (Stcrt. 2005, nr. 97, pag. 22), zoals dit luidt na wijziging op 15 december 2006 (Stcrt. 2007, nr. 4, pag. 10) wordt onder bewindspersoon verstaan: de Minister van Justitie of Minister voor Integratie, Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, wordt onder mandaat verstaan de bevoegdheid om in naam van de bewindspersoon besluiten te nemen. Ingevolge artikel 2 wordt aan de secretaris-generaal mandaat verleend ten aanzien van de tot het ministerie behorende aangelegenheden, met uitzondering van de bevoegdheid tot het nemen van besluiten die zijn neergelegd in een document, gericht tot bepaalde categorieën, neergelegd in a tot en met f van dat artikel. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Mandaatregeling DG's, NCTb en plv. SG Justitie 2005 (Stcrt. 2005, nr. 114, pag. 9) wordt van het ingevolge artikel 2 van de Mandaatregeling Ministerie van Justitie 2005 verleende mandaat ondermandaat verleend aan de directeuren generaal ten aanzien van de aangelegenheden die hun directoraat generaal betreffen. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Mandaatregeling directoraat generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Justitie 2005 (Stcrt. 2005, nr. 136, p. 10) wordt van het ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Mandaatregeling DG's, NCTb en plv. SG Justitie 2005 aan de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken verleende ondermandaat, voor zover thans van belang, ondermandaat verleend aan de hoofddirecteur van de IND. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene ondermandaatregeling van het hoofd van de IND 2005 (Stcrt. 2005, nr. 136, pag. 9) verleent het hoofd van de IND ondermandaat van de in de Mandaatregeling directoraat generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Justitie 2005 aan hem gemandateerde bevoegdheden aan de in de bijlage bij dit besluit genoemde en onder hem ressorterende functionarissen, een en ander voor zover dat in overeenstemming is met de taak en functie van de betreffende functionaris, waaronder de medewerker. Uit deze besluiten volgt dat de medewerker bevoegd was de besluiten van 20 december 2006 te nemen namens het hoofd van de IND, namens de minister. Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding het gebrek dat aan het besluit kleeft met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu gesteld noch gebleken is dat de vreemdelingen daardoor in hun belangen zijn geschaad.
200700455/1.
Datum uitspraak: 21 februari 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/62045, 06/62043, 06/62048 en 06/62047 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 9 januari 2007 in de gedingen tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 20 december 2006 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aanvragen van [vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] (hierna: de vreemdelingen) om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 9 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de minister nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 januari 2007 hebben de vreemdelingen een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In zijn grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat de besluiten van 20 december 2006 namens de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie zijn genomen en ondertekend, terwijl sinds 14 december 2006 de bevoegdheid tot het nemen van besluiten was overgegaan op de minister, een fundamenteel gebrek is, dat niet is te herstellen via artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Volgens de minister is geen sprake van een dergelijk fundamenteel gebrek, nu de vreemdelingenportefeuille vanaf 14 december 2006 bij hem berust, de medewerker die de besluiten van 20 december 2006 heeft genomen bevoegd was deze namens hem te nemen en de vreemdelingen niet in hun belangen zijn geschaad.
2.1.1. Vaststaat dat de besluiten van 20 december 2006 ten onrechte zijn genomen door een medewerker, namens het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND), namens de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, nu, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 februari 2007 in zaak no. 200700350/1, aangehecht ter voorlichting van partijen), de bevoegdheden van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie inzake aangelegenheden betreffende Vreemdelingenzaken vanaf 14 december 2006 onder de bevoegdheid van de minister vallen.
2.1.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Mandaatregeling Ministerie van Justitie 2005 (Stcrt. 2005, nr. 97, pag. 22), zoals dit luidt na wijziging op 15 december 2006 (Stcrt. 2007, nr. 4, pag. 10) wordt onder bewindspersoon verstaan: de Minister van Justitie of Minister voor Integratie, Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, wordt onder mandaat verstaan de bevoegdheid om in naam van de bewindspersoon besluiten te nemen.
Ingevolge artikel 2 wordt aan de secretaris-generaal mandaat verleend ten aanzien van de tot het ministerie behorende aangelegenheden, met uitzondering van de bevoegdheid tot het nemen van besluiten die zijn neergelegd in een document, gericht tot bepaalde categorieën, neergelegd in a tot en met f van dat artikel.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Mandaatregeling DG's, NCTb en plv. SG Justitie 2005 (Stcrt. 2005, nr. 114, pag. 9) wordt van het ingevolge artikel 2 van de Mandaatregeling Ministerie van Justitie 2005 verleende mandaat ondermandaat verleend aan de directeuren generaal ten aanzien van de aangelegenheden die hun directoraat generaal betreffen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Mandaatregeling directoraat generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Justitie 2005 (Stcrt. 2005, nr. 136, p. 10) wordt van het ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Mandaatregeling DG's, NCTb en plv. SG Justitie 2005 aan de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken verleende ondermandaat, voor zover thans van belang, ondermandaat verleend aan de hoofddirecteur van de IND.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene ondermandaatregeling van het hoofd van de IND 2005 (Stcrt. 2005, nr. 136, pag. 9) verleent het hoofd van de IND ondermandaat van de in de Mandaatregeling directoraat generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Justitie 2005 aan hem gemandateerde bevoegdheden aan de in de bijlage bij dit besluit genoemde en onder hem ressorterende functionarissen, een en ander voor zover dat in overeenstemming is met de taak en functie van de betreffende functionaris, waaronder de medewerker.
2.1.3. Uit deze besluiten volgt dat de medewerker bevoegd was de besluiten van 20 december 2006 te nemen namens het hoofd van de IND, namens de minister.
2.1.4. Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding het gebrek dat aan het besluit kleeft met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu gesteld noch gebleken is dat de vreemdelingen daardoor in hun belangen zijn geschaad.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 9 januari 2007 in de zaken nos. AWB 06/62043 en 06/62047;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van der Winden, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter w.g. Van der Winden
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2007
13-473.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak