Procestaal: Duits.
HvJ EG, 20-05-2008, nr. C-352/06
ECLI:EU:C:2008:290
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
20-05-2008
- Magistraten
V. Skouris, P. Jann, C.W.A. Timmermans, A. Rosas, K. Lenaerts, A. Tizzano, K. Schiemann, A. Borg Barthet, M. Ilešič, J. Malenovský, J. Klučka
- Zaaknummer
C-352/06
- Conclusie
J. Mazák
- LJN
BD6674
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2008:290, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 20‑05‑2008
ECLI:EU:C:2007:731, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 29‑11‑2007
Uitspraak 20‑05‑2008
V. Skouris, P. Jann, C.W.A. Timmermans, A. Rosas, K. Lenaerts, A. Tizzano, K. Schiemann, A. Borg Barthet, M. Ilešič, J. Malenovský, J. Klučka
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)
20 mei 2008*
In zaak C-352/06,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Finanzgericht Köln (Duitsland) bij beslissing van 10 augustus 2006, ingekomen bij het Hof op 25 augustus 2006, in de procedure
B. Bosmann
tegen
Bundesagentur für Arbeit — Familienkasse Aachen,
‘Sociale zekerheid — Kinderbijslag — Schorsing van recht op uitkering — Artikel 13, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 — Artikel 10 van verordening (EEG) nr. 574/72 — Toepasselijke wetgeving — Toekenning van uitkeringen in woonstaat die niet de bevoegde staat is’
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, K. Lenaerts, A. Tizzano, kamerpresidenten, K. Schiemann (rapporteur), A. Borg Barthet, M. Ilešič, J. Malenovský en J. Klučka, rechters,
advocaat-generaal: J. Mazák,
griffier: R. Grass,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Bosmann, vertegenwoordigd door H. Knops, Rechtsanwalt,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en C. Schulze-Bahr als gemachtigden,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door F. Díez Moreno als gemachtigde,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz en I. Kaufmann-Bühler als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 november 2007,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 13, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, alsook van artikel 10 van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 (PB L 117, blz. 1; hierna: ‘verordening nr. 1408/71’ respectievelijk ‘verordening nr. 574/72’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Bosmann en de Bundesagentur für Arbeit — Familienkasse Aachen (hierna: ‘Bundesagentur’) over de weigering om in Duitsland kinderbijslag toe te kennen.
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsregeling
Verordening nr. 1408/71
3
De eerste en de vijfde overweging van de considerans van verordening nr. 1408/71 luiden:
‘Overwegende dat de voorschriften ter coördinatie van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid behoren tot de regelingen inzake het vrije verkeer van personen, en dat deze voorschriften derhalve moeten bijdragen tot de verhoging van de levensstandaard en de verbetering van de arbeidsomstandigheden;
[…]
Overwegende dat er in het kader van deze coördinatie moet worden gegarandeerd dat binnen de Gemeenschap alle werknemers die onderdaan zijn van de lidstaten, alsmede hun rechthebbenden en nabestaanden, gelijke behandeling genieten ten opzichte van de verschillende nationale wetgevingen.’
4
De achtste, de negende en de tiende overweging van de considerans van deze verordening luiden:
‘Overwegende dat de werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen moeten zijn, om de samenloop van toepasbare nationale wetgevingen en de verwikkelingen die daaruit ontstaan, te vermijden;
Overwegende dat het aantal en de draagwijdte van de gevallen waarin een persoon, als uitzondering op de algemene regel, tegelijkertijd onderworpen is aan de wetgeving van twee lidstaten, zoveel mogelijk moeten worden beperkt;
Overwegende dat de gelijke behandeling van alle werknemers die op het grondgebied van een lidstaat werken het best gegarandeerd wordt door, als algemene regel, de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de persoon zijn beroepswerkzaamheden als loontrekkende of zelfstandige uitoefent als toepasbare wetgeving aan te wijzen.’
5
Artikel 13 van verordening nr. 1408/71, ‘Algemene regels’, luidt:
- ‘1.
Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
- 2.
Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
- a)
is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;
[…]’
6
Artikel 73 van deze verordening, met het opschrift ‘Werknemers in loondienst of zelfstandigen wier gezinsleden in een andere lidstaat dan de bevoegde staat wonen’ luidt:
‘Onder voorbehoud van het bepaalde in bijlage VI heeft de werknemer of de zelfstandige op wie de wettelijke regeling van een lidstaat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze staat woonden.’
Verordening nr. 574/72
7
Artikel 10, lid 1, van verordening nr. 574/72, ‘Voorschriften in geval van samenloop van rechten op gezins- of kinderbijslag voor werknemers en zelfstandigen’, bepaalt:
- ‘1
- a)
Het recht op gezins- of kinderbijslag die is verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat waarin voor het verkrijgen van het recht op deze bijslag geen voorwaarden inzake verzekering, werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst worden gesteld, wordt geschorst wanneer tijdens eenzelfde tijdvak en voor eenzelfde gezinslid bijslag verschuldigd is enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of krachtens artikel 73, 74, 77 of 78 van […] verordening [nr. 1408/71], ten belope van het bedrag van die bijslag.
- b)
Wanneer echter op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend:
- i)
in het geval van bijslag verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of op grond van artikel 73 of 74 van […] verordening [nr. 1408/71], door degene die recht heeft op gezinsbijslagen of degene aan wie deze bijslag wordt uitbetaald, wordt het recht op gezinsbijslagen, verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van die andere lidstaat of krachtens deze artikelen, geschorst ten belope van het bedrag van de gezinsbijslagen zoals voorzien in de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont. De bijslag die wordt uitbetaald door de lidstaat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont, komt ten laste van deze staat;
[…]’’
Nationale regeling
8
§ 62, lid 1, punt 1, van de wet op de inkomstenbelasting (Einkommensteuergesetz) bepaalt:
‘Voor kinderen […] heeft degene die zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Duitsland heeft, recht op kinderbijslag overeenkomstig deze wet.’
Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen
9
Bosmann, een in Duitsland wonend Belgisch onderdaan, is een alleenstaande moeder met twee kinderen, geboren in 1983 respectievelijk 1985, die eveneens in Duitsland wonen en er studeren.
10
Bosmann heeft in beginsel recht op de Duitse kinderbijslag krachtens § 62 van de wet op de inkomstenbelasting; deze is haar aanvankelijk door de Bundesagentur toegekend. Nadat Bosmann op 1 september 2005 in Nederland ging werken, werd haar bij besluit van 18 oktober 2005 de uitkering van deze bijslag met ingang van oktober 2005 echter geweigerd. De Bundesagentur heeft de relevante gemeenschapsbepalingen aldus uitgelegd dat op Bosmann alleen de wetgeving van de werkstaat, namelijk Nederland, van toepassing was zodat Duitsland niet langer kon worden geacht als bevoegde staat deze bijslag verschuldigd te zijn.
11
Bosmann kan in Nederland niet de overeenkomstige kinderbijslag genieten, daar de Nederlandse wetgeving deze niet toekent voor kinderen boven achttien jaar.
12
De verwijzende rechter wijst erop dat niet duidelijk is of Bosmann elke werkdag of alleen in het weekeinde en op andere vrije dagen naar Duitsland terugkeert.
13
Daarop heeft het Finanzgericht Köln de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Dient artikel 13, lid 2, sub a, van verordening […] nr. 1408/71 […] restrictief te worden uitgelegd in die zin dat het niet in de weg staat aan het recht op kinderbijslag van een alleenstaande moeder in de woonstaat (Bondsrepubliek Duitsland), die in haar werkstaat (Koninkrijk der Nederlanden) wegens de leeftijd van de kinderen geen kinderbijslag ontvangt?
- 2)
Indien op de eerste vraag ontkennend wordt geantwoord:
Dient artikel 10 van verordening […] nr. 574/72 […] restrictief te worden uitgelegd in die zin dat het niet in de weg staat aan het recht op kinderbijslag van een alleenstaande moeder in de woonstaat (Bondsrepubliek Duitsland), die in de werkstaat (Koninkrijk der Nederlanden) wegens de leeftijd van de kinderen geen kinderbijslag ontvangt?
- 3)
Indien op de eerste en de tweede vraag ontkennend wordt geantwoord:
Kan een werkneemster die alleenstaande moeder is, zich voor de toepassing van de gunstiger regelingen van haar woonstaat ter zake van de toekenning van kinderbijslag rechtstreeks beroepen op het EG-Verdrag of de algemene rechtsbeginselen?
- 4)
Is het voor de beantwoording van voormelde vragen relevant of de werkneemster elke werkdag naar de woonplaats van het gezin terugkeert?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
De eerste vraag
14
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 aldus kan worden uitgelegd dat een werknemer in de situatie van Bosmann, die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt en op wie de socialezekerheidsregeling van de werkstaat, in casu het Koninkrijk der Nederlanden, van toepassing is, in haar woonstaat, in casu de Bondsrepubliek Duitsland, gezinsbijslag kan ontvangen wanneer wordt vastgesteld dat hij wegens de leeftijd van zijn kinderen deze bijslag in de bevoegde lidstaat niet kan krijgen.
15
Alvorens deze vraag te beantwoorden, dient te worden herinnerd aan de algemene voorschriften waaraan de aanwijzing van de wetgeving die van toepassing is op de werknemers die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, krachtens verordening nr. 1408/71 onderworpen is.
16
De bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71, die de op de binnen de Gemeenschap migrerende werknemers toepasselijke wetgeving aanwijzen, hebben tot doel die werknemers aan de socialezekerheidsregeling van één enkele lidstaat te onderwerpen, om de samenloop van toepasbare nationale wetgevingen en de verwikkelingen die daaruit ontstaan, te vermijden. Dit beginsel vindt toepassing in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1408/71 volgens hetwelk de werknemer op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen is (zie arrest van 12 juni 1986, Ten Holder, 302/84, Jurispr. blz. 1821, punten 19 en 20).
17
Krachtens artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont. De aanwijzing, krachtens deze bepaling, van de wetgeving van een lidstaat als de op een werknemer toepasselijke wetgeving brengt mee dat alleen de wetgeving van die lidstaat op hem van toepassing is (zie voormeld arrest Ten Holder, punt 23).
18
Specifiek in het kader van de gezinsbijslag heeft een werknemer op wie de wetgeving van een lidstaat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, krachtens artikel 73 van verordening nr. 1408/71 recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof zij op het grondgebied van deze staat woonden.
19
Zoals de verwijzende rechter terecht heeft opgemerkt, is de op Bosmanns situatie toepasselijke wetgeving dus in beginsel de wetgeving van haar werkstaat, namelijk de Nederlandse wetgeving.
20
Hoewel het recht dat van toepassing is op de situatie van een werknemer die zich in een van de door de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71 gedekte situaties bevindt, aan de hand van deze bepalingen dient te worden aangewezen, is daardoor de toepassing van de bepalingen van een andere rechtsorde niet altijd uitgesloten (zie arrest van 20 januari 2005, Laurin Effing, C-302/02, Jurispr. blz. I-553, punt 39).
21
Volgens de Commissie van de Europese Gemeenschappen kan op een situatie als die van Bosmann op grond van artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 in plaats van de regeling van de rechtsorde van de werkstaat, die artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 als bevoegde staat aanwijst, de wetgeving van de woonstaat van de betrokkene worden toegepast. Doordat er een band is met twee lidstaten, te weten de woonstaat en de werkstaat, kunnen dus met name de rechten op de bijslagen worden gecumuleerd. Krachtens artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 zou, gelet op het ontbreken van het recht op vergelijkbare kinderbijslag in de werkstaat, deze dus zonder beperking moeten worden toegekend door de woonstaat, in casu de Bondsrepubliek Duitsland. Ter ondersteuning van deze stelling beroept de Commissie zich op het arrest van 9 december 1992, McMenamin (C-119/91, Jurispr. blz. I-6393). Uit hetzelfde oogpunt verwijst de verwijzende rechter naar het arrest van 7 juni 2005, Dodl en Oberhollenzer (C-543/03, Jurispr. blz. I-5049).
22
Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat de zaken die tot voormelde twee arresten hebben geleid, zijn beslecht op basis van artikel 10, lid 1, sub b-i, van verordening nr. 574/72, dat situaties betreft waarin een beroepsactiviteit ook in de woonstaat wordt uitgeoefend. Zoals de advocaat-generaal in de punten 51 en 52 van zijn conclusie heeft opgemerkt, werd in voormelde arresten, McMenamin alsmede Dodl en Oberhollenzer, de voorrang omgekeerd ten gunste van de bevoegdheid van de woonstaat als gevolg van het feit dat in de woonstaat beroepswerkzaamheden werden uitgeoefend door de echtgenoot van de rechthebbende op de bijslag in de zin van artikel 73 van verordening nr. 1408/71.
23
Blijkens de verwijzingsbeschikking verkeert Bosmann niet in een dergelijke situatie.
24
Artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 beoogt, aldus de tekst ervan, een oplossing te geven voor de gevallen van cumulatie van rechten op gezinsbijslagen die zich voordoen wanneer deze tegelijkertijd verschuldigd zijn in de woonstaat van het betrokken kind, los van voorwaarden inzake verzekering of inzake werkzaamheden in loondienst, en krachtens artikel 73 van verordening nr. 1408/71 in de werkstaat.
25
Zoals de Duitse regering en de verwijzende rechter opmerken, blijkt uit de omstandigheden van het hoofdgeding evenwel geen ‘cumulatie’ van dergelijke gezinsbijslagen, daar het recht op kinderbijslag in de werkstaat, op basis van de wetgeving van deze laatste staat in casu is uitgesloten wegens de leeftijd van de kinderen van verzoekster in het hoofdgeding.
26
Daar de omkering van de voorrang ten gunste van de toepassing van de wetgeving van de woonstaat dus niet kan worden gebaseerd op de in verordening nr. 574/72 gestelde specifieke aanknopingsregels, valt de situatie van Bosmann onder de in artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 geformuleerde algemene regel van aanwijzing van de toepasselijke wetgeving.
27
Het gemeenschapsrecht verplicht de bevoegde Duitse instanties dus niet Bosmann de betrokken gezinsbijslag toe te kennen.
28
De mogelijkheid deze toe te kennen kan evenwel evenmin worden uitgesloten, temeer daar, zoals blijkt uit het aan het Hof voorgelegde dossier, Bosmann krachtens de Duitse wettelijke regeling, alleen al doordat zij in Duitsland woont, de kinderbijslag blijkt te kunnen genieten, hetgeen de verwijzende rechter moet nagaan.
29
In deze context dient eraan te worden herinnerd dat de bepalingen van verordening nr. 1408/71 moeten worden uitgelegd in het licht van artikel 42 EG dat ertoe strekt het vrije verkeer van werknemers te vergemakkelijken en met name inhoudt dat migrerende werknemers geen rechten op socialezekerheidsuitkeringen mogen verliezen of het bedrag ervan verminderd mogen zien doordat zij het hun door het Verdrag toegekende recht van vrij verkeer hebben uitgeoefend (zie arrest van 9 november 2006, Nemec, C-205/05, Jurispr. blz. I-10745, punten 37 en 38).
30
Zo stelt ook de eerste overweging van de considerans van verordening nr. 1408/71 dat de in deze verordening opgenomen voorschriften ter coördinatie van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid behoren tot de regelingen inzake het vrije verkeer van personen, en dat deze voorschriften derhalve moeten bijdragen tot de verhoging van de levensstandaard en de verbetering van de arbeidsomstandigheden.
31
In het licht van deze gegevens kan de woonstaat in omstandigheden als die in het hoofdgeding niet de bevoegdheid worden ontzegd kinderbijslag toe te kennen aan degenen die op zijn grondgebied wonen. Hoewel krachtens artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, immers de wetgeving van die staat van toepassing is, zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont, neemt dit niet weg dat deze verordening er niet toe strekt de woonstaat te beletten deze persoon krachtens zijn wetgeving kinderbijslag toe te kennen.
32
Voormeld arrest Ten Holder, waarnaar de Duitse regering in haar schriftelijke opmerkingen heeft verwezen, alsook het door de verwijzende rechter aangehaalde arrest van 10 juli 1986, Luijten (60/85, Jurispr. blz. 2365), doen niet af aan de voorgaande uitlegging van verordening nr. 1408/71. Voormeld arrest Ten Holder betrof een weigering van de autoriteiten van de bevoegde lidstaat om een bijslag toe te kennen en in die context was het Hof van oordeel dat de aanwijzing krachtens verordening nr. 1408/71 van de wetgeving van een lidstaat als de op een werknemer toepasselijke wetgeving meebrengt, dat alleen deze wetgeving op hem van toepassing is (voormeld arrest Ten Holder, punt 23). Het Hof heeft hetzelfde beginsel herhaald in voormeld arrest Luijten met betrekking tot de mogelijke gelijktijdige toepasselijkheid van de wetgevingen van de werkstaat en de woonstaat op basis waarvan de verzekerden een gezinsbijslag kunnen genieten. Bij lezing van deze arresten in hun specifieke contexten, welke van die van het hoofdgeding verschillen, kan op basis daarvan niet worden uitgesloten dat een lidstaat die niet de bevoegde staat is en die het recht op een gezinsbijslag niet afhankelijk stelt van voorwaarden inzake werkzaamheden in loondienst of inzake verzekering, aan een persoon die op zijn grondgebied woont een dergelijke bijslag kan toekennen, wanneer dit naar zijn recht daadwerkelijk kan.
33
Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 zich er niet tegen verzet dat een migrerende werknemer, op wie de socialezekerheidsregeling van de werkstaat van toepassing is, krachtens een nationale regeling van de woonstaat in deze laatste staat gezinsbijslag ontvangt.
De tweede en de derde vraag
34
Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeven de tweede en de derde vraag niet te worden beantwoord.
De vierde vraag
35
De verwijzende rechter vraagt bovendien of het voor het antwoord op de eerste, de tweede en de derde vraag relevant kan zijn of Bosmann elke werkdag naar de woonplaats van het gezin in Duitsland terugkeert.
36
Zoals in wezen blijkt uit het antwoord op de eerste vraag, verzet artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 zich er niet tegen dat een migrerende werknemer in de situatie van Bosmann gezinsbijslag ontvangt in de woonstaat, voor zover hij voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van dergelijke bijslagen krachtens de regeling van die staat. Aangezien het recht van Bosmann op kinderbijslag in Duitsland blijkens de verwijzingsbeschikking is onderworpen aan de voorwaarde dat de belanghebbende op het grondgebied van deze lidstaat woont, aan welke voorwaarde zij inderdaad lijkt te voldoen, moet de verwijzende rechter bepalen of de vraag of Bosmann elke werkdag naar de woonplaats van het gezin in Duitsland terugkeert, relevant is voor de beoordeling of zij in deze staat ‘woont’ in de zin van de Duitse wetgeving.
37
Bijgevolg dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat het aan de verwijzende rechter staat te bepalen of de vraag of een werknemer in de situatie van verzoekster in het hoofdgeding elke werkdag naar de woonplaats van het gezin in de betrokken lidstaat terugkeert, relevant is voor de beoordeling of deze werknemer voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van de betrokken gezinsbijslag in die lidstaat krachtens de wetgeving ervan.
Kosten
38
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 13, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, verzet zich er niet tegen dat een migrerende werknemer, op wie de socialezekerheidsregeling van de werkstaat van toepassing is, krachtens een nationale regeling van de woonstaat in deze laatste staat gezinsbijslag ontvangt.
- 2)
Het staat aan de verwijzende rechter te bepalen of de vraag of een werknemer in de situatie van verzoekster in het hoofdgeding elke werkdag naar de woonplaats van het gezin in de betrokken lidstaat terugkeert, relevant is voor de beoordeling of deze werknemer voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van de betrokken gezinsbijslag in die lidstaat krachtens de wetgeving ervan.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑05‑2008
Conclusie 29‑11‑2007
J. Mazák
Partij(en)
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
J. MAZÁK
van 29 november 200711.
Zaak C-352/06
Brigitte Bosmann
tegen
Bundesagentur für Arbeit — Familienkasse Aachen
[Verzoek van het Finanzgericht Köln (Duitsland) om een prejudiciële beslissing]
‘Artikel 13, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad ? Artikel 10 van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad — Kinderbijslag voor kinderen ten laste ? Schorsing van recht op kinderbijslag in woonstaat ? Recht op uitkering van gelijke aard in werkstaat’
I — Inleiding
1
Bij beschikking van 10 augustus 2006, bij het Hof binnengekomen op 25 augustus daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht Köln (Duitsland) krachtens artikel 234 EG vier prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof. Deze vragen betreffen de uitlegging van artikel 13, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 20052. (hierna: ‘verordening nr. 1408/71’)3., en van artikel 10 van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 mei 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 (hierna: ‘verordening nr. 574/72’).4.
2
Die vragen zijn gerezen in een geding dat Brigitte Bosmann (verzoekster in het hoofdgeding; hierna: ‘verzoekster’), die de Belgische nationaliteit heeft, in Duitsland woont en in Nederland werkt, tegen de Bundesagentur für Arbeit (hierna: ‘Bundesagentur’) heeft aangespannen naar aanleiding van de weigering van deze instantie om haar voor haar twee ten laste komende kinderen Duitse kinderbijslag toe te kennen, op grond dat haar recht op kinderbijslag uitsluitend werd beheerst door de wetgeving van de lidstaat van tewerkstelling, in casu Nederland.
3
De verwijzende rechter wenst in wezen te weten of in een situatie waarin een werknemer in de lidstaat van tewerkstelling wegens de leeftijd van de kinderen geen kinderbijslag ontvangt, de wetgeving van de woonstaat kan worden toegepast, volgens welke deze werknemer aanspraak kan maken op kinderbijslag.
II — Rechtskader
A — Gemeenschapsrecht
1. Verordening nr. 1408/71
4
Artikel 13 van verordening nr. 1408/71 (‘Algemene regels’) zegt over de vaststelling van de toe te passen wetgeving, voor zover hier van belang:
- ‘1.
Onder voorbehoud van artikel 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
- 2.
Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
- a)
is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;
[…]’
5
Artikel 73 van verordening nr. 1408/71 (‘Werknemers in loondienst of zelfstandigen wier gezinsleden in een andere lidstaat dan de bevoegde staat wonen’) luidt:
‘Onder voorbehoud van het bepaalde in bijlage IV heeft de werknemer of de zelfstandige op wie de wettelijke regeling van een lidstaat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze staat woonden.’
2. Verordening nr. 574/72
6
Artikel 10, lid 1, van verordening nr. 574/72, dat de voorschriften bevat voor de samenloop van rechten op gezins- of kinderbijslag voor werknemers en zelfstandigen, bepaalt:
- ‘a)
Het recht op gezins- of kinderbijslag die is verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat, waarin voor het verkrijgen van het recht op deze bijslag geen voorwaarden inzake verzekering, werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst worden gesteld, wordt geschorst wanneer tijdens eenzelfde tijdvak en voor eenzelfde gezinslid bijslag verschuldigd is enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of krachtens artikel 73, 74, 77 of 78 van de verordening, ten belope van het bedrag van die bijslag.
- b)
Wanneer echter op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend:
- i)
in het geval van bijslag verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of op grond van artikel 73 of 74 van de verordening, door degene die recht heeft op gezinsbijslagen of degene aan wie deze bijslag wordt uitbetaald, wordt het recht op gezinsbijslagen, verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van die andere lidstaat of krachtens deze artikelen, geschorst ten belope van het bedrag van de gezinsbijslagen zoals voorzien in de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont. De bijslag die wordt uitbetaald door de lidstaat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont, komt ten laste van deze staat;
[…]’
B — Nationale wetgeving
7
Het recht op kinderbijslag is in Duitsland geregeld in de §§ 62 en 63 van het Einkommensteuergesetz (wet op de inkomstenbelasting; hierna: ‘EstG’). De volgende bepalingen zijn voor deze zaak van belang.
8
§ 62, lid 1, sub 1, luidt:
‘Voor kinderen in de zin van § 63 heeft degene die zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Duitsland heeft, recht op kinderbijslag op grond van deze wet.’
9
§ 63, lid 1, sub 1, bepaalt:
‘Als kinderen worden in aanmerking genomen kinderen in de zin van § 32, lid 1.’
10
§ 32, lid 1, sub 1, luidt:
‘Kinderen zijn kinderen die in de eerste graad aan de belastingplichtige verwant zijn.’
§ 32, lid 4, eerste volzin, sub 2a), bepaalt:
‘Een kind van 18 jaar of ouder wordt als kind in aanmerking genomen zolang het nog geen 27 jaar oud is en onderwijs of een beroepsopleiding volgt.’
III — Feiten, procesverloop en aan het Hof voorgelegde vragen
11
Verzoekster heeft de Belgische nationaliteit en woont al jaren in Duitsland. Zij is een alleenstaande moeder van twee kinderen, Caroline en Thomas, die nog bij haar thuis wonen en momenteel in Duitsland studeren. Hun eigen inkomsten liggen onder het drempelbedrag waarboven in Duitsland het recht op kinderbijslag komt te vervallen.
12
Volgens de verwijzingsbeschikking is tussen partijen in het hoofdgeding in confesso dat verzoekster in beginsel recht heeft op kinderbijslag krachtens het EstG. Ingevolge deze regeling ontving zij aanvankelijk dan ook voor haar beide kinderen kinderbijslag.
13
Op 1 september 2005 ging verzoekster echter in Nederland in loondienst werken, waarop de Bundesagentur bij besluit van 18 oktober 2005 de kinderbijslag met ingang van oktober 2005 stopzette.
14
Het door verzoekster tegen dat besluit aangetekende bezwaar werd op 10 november 2005 door de Bundesagentur ongegrond verklaard. De Bundesagentur voerde met name aan dat verzoeksters recht op Duitse kinderbijslag ingevolge artikel 10 van verordening nr. 574/72 was komen te vervallen en dat zij als werkneemster voortaan uitsluitend onder de wettelijke regeling van de werkstaat viel, in dit geval Nederland. Dat in Nederland voor kinderen van 18 jaar en ouder geen kinderbijslag meer wordt toegekend, achtte de Bundesagentur irrelevant.
15
In het hoofdgeding stelt verzoekster dat de weigering haar kinderbijslag toe te kennen, een kennelijke schending van het recht van vrij verkeer oplevert. Zij vordert dan ook vernietiging van het besluit van 18 oktober 2005 en van het besluit op bezwaarschrift van 10 november daaraanvolgend.
16
In de verwijzingsbeschikking merkt het Finanzgericht Köln op, dat wanneer het EstG werd toegepast zonder daarbij het gemeenschapsrecht in aanmerking te nemen, verzoekster in Duitsland recht zou hebben op kinderbijslag voor haar twee kinderen. Haar recht op die kinderbijslag komt in casu te vervallen op grond van bepalingen van gemeenschapsrecht, met name de artikelen 13, leden 1 en 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 en artikel 10 van verordening nr. 574/72. Ingevolge deze bepalingen is verzoekster volgens de verwijzende rechter5. uitsluitend onderworpen aan de Nederlandse wetgeving, die haar echter wegens de leeftijd van haar kinderen geen recht op kinderbijslag of op een uitkering van gelijke aard toekent.
17
Het Finanzgericht Köln vraagt zich af of die rechtssituatie verenigbaar is met het in artikel 39 EG neergelegde recht van vrij verkeer en met de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, in het bijzonder het non-discriminatiebeginsel en het verbod van discriminatie op grond van geslacht.6.
18
In dit verband beklemtoont de verwijzende rechter onder meer dat de vraag of een harmonisatiemaatregel als verordening nr. 1408/71 in overeenstemming is met het primaire recht, in beginsel buiten het bestek van de prejudiciële procedure valt en dat hij daarom van het Hof geen toetsing van de wettigheid van verordening nr. 1408/71 verlangt, maar een antwoord op de vraag of deze verordening in het licht van de fundamentele vrijheden restrictief kan worden uitgelegd.
19
Gelet op een en ander heeft het Finanzgericht Köln besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:
- ‘1)
Dient artikel 13, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, restrictief te worden uitgelegd in die zin dat het niet in de weg staat aan het recht op kinderbijslag van een alleenstaande moeder in de woonstaat (Bondsrepubliek Duitsland), die in de werkstaat (Koninkrijk der Nederlanden) wegens de leeftijd van de kinderen geen kinderbijslag ontvangt?
- 2)
Indien op de eerste vraag ontkennend wordt geantwoord:
Dient artikel 10 van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 restrictief te worden uitgelegd in die zin dat het niet in de weg staat aan het recht op kinderbijslag van een alleenstaande moeder in de woonstaat (Bondsrepubliek Duitsland), die in de werkstaat (Koninkrijk der Nederlanden) wegens de leeftijd van de kinderen geen kinderbijslag ontvangt?
- 3)
Indien op de eerste en de tweede vraag ontkennend wordt geantwoord:
Kan een werkneemster die een alleenstaande moeder is, zich voor de toepassing van de gunstiger regeling van haar woonstaat ter zake van de toekenning van kinderbijslag rechtstreeks beroepen op het EG-Verdrag c.q. op algemene rechtsbeginselen?
- 4)
Is het voor de beantwoording van de hierboven gestelde vragen relevant of de werkneemster na elke werkdag naar de woonplaats van het gezin terugkeert?’
IV — Juridische analyse
A — Belangrijkste argumenten van partijen
20
Er zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door de Duitse en de Spaanse regering, de Commissie en verzoekster.
21
De Duitse regering stelt zich op het standpunt dat artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat het in een situatie als de onderhavige aan het recht op kinderbijslag in de weg staat. De Duitse kinderbijslag is een gezinsbijslag in de zin van artikel 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71. Volgens de duidelijke tekst van artikel 13, lid 1, van deze verordening zijn degenen op wie de verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen.
22
Volgens de Duitse regering zou een andere uitlegging in strijd zijn met het doel van verordening nr. 1408/71 zoals dit in de rechtspraak van het Hof is omschreven7., namelijk te verzekeren dat de betrokken personen onder de socialezekerheidsregeling van één enkele lidstaat vallen. Bovendien betreft het beginsel dat de toepassing van verordening nr. 1408/71 niet kan leiden tot het verlies van uitsluitend krachtens een nationale wettelijke regeling verkregen rechten, volgens 's Hofs rechtspraak niet de in titel II van de verordening opgenomen regels die de toepasselijke wetgeving aanwijzen.8.
23
Gelet op de duidelijke tekst van artikel 10 van verordening nr. 574/72 moet ook de tweede vraag volgens de Duitse regering ontkennend worden beantwoord. Naar het oordeel van de Duitse regering is dit artikel in casu niet van toepassing: aangezien de werkneemster maar in één lidstaat werkt en in een andere lidstaat woont, is een samenloop van gezinsbijslagen uitgesloten.
24
In verband met de derde vraag merkt de Duitse regering op dat het, anders dan het Finanzgericht Köln in de verwijzingsbeschikking stelt, wel degelijk mogelijk is om in het kader van de prejudiciële procedure te bepalen of een handeling als verordening nr. 1408/71 in overeenstemming is met het primaire gemeenschapsrecht. Zij meent echter dat artikel 13 van die verordening noch in strijd is met het in artikel 39 EG geformuleerde recht van vrij verkeer, noch met het algemene gelijkheidsbeginsel of met het verbod van discriminatie op grond van geslacht, waaraan in de verwijzingsbeschikking wordt gerefereerd.
25
Met betrekking tot de vierde vraag ten slotte is de Duitse regering van mening dat het, gelet op de verwijzing in artikel 13 van verordening nr. 1408/71 naar de werkstaat, irrelevant is of de werkneemster na elke werkdag terugkeert naar de plaats waar zij met haar gezin woont.
26
De Spaanse regering stelt dat het in deze zaak niet zozeer draait om de wijze waarop artikel 13 van verordening nr. 1408/71 moet worden uitgelegd, maar veeleer om de vraag of deze bepaling in strijd is met artikel 39 EG en met het algemene gelijkheidsbeginsel en het verbod van discriminatie op grond van geslacht.
27
De in de Duitse wetgeving opgenomen bepalingen betreffende het recht op gezinsbijslagen, die gebaseerd zijn op een letterlijke uitlegging van verordening nr. 1408/71 en ertoe hebben geleid dat verzoekster geen recht meer heeft op kinderbijslag voor haar kinderen, zijn voor haar duidelijk zo nadelig, dat zij haar ervan zouden kunnen weerhouden van haar recht van vrij verkeer gebruik te maken. Deze bepalingen zijn niet gerechtvaardigd en vormen geen passend middel om het ermee beoogde doel te bereiken.
28
Op basis van 's Hofs rechtspraak op het gebied van het vrije personenverkeer9. concludeert de Spaanse regering dan ook dat de relevante bepalingen van de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72, in zoverre zij tot gevolg hebben dat de werknemer in omstandigheden als de onderhavige bepaalde gezinsbijslagen misloopt, in strijd zijn met artikel 39 EG.
29
Volgens de Commissie moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord, dat artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 juncto artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 in een geval als het onderhavige niet aan het recht op kinderbijslag in de woonstaat in de weg staat.
30
Met name refererend aan het arrest McMenamin en de bijbehorende conclusie van advocaat-generaal Darmon10. stelt de Commissie, dat in casu niet alleen artikel 13 van verordening nr. 1408/71 van toepassing is, maar ook artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72. Artikel 73 van verordening nr. 1408/71 bepaalt slechts dat de wetgeving van de werkstaat van toepassing is, maar niet of de bijslag verschuldigd is, en zo ja, door wie. Tegen deze achtergrond dient artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 574/72 zo te worden gelezen, dat ofschoon de werkstaat bevoegd is, het niet is uitgesloten dat er krachtens de wetgeving van de woonstaat een recht op bijslag blijft bestaan. Aangezien in de bij de verwijzende rechter aanhangige zaak de in de werkstaat ‘verschuldigde bijslag’ nihil is, kan het recht op de Duitse kinderbijslag de facto geldend worden gemaakt en dient deze bijslag volledig te worden uitbetaald. Verder wijst de Commissie erop dat, als artikel 10, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 niet op een situatie als de onderhavige van toepassing was omdat een samenloop van bijslagen niet aan de orde is, dit ook voor de artikelen 13 en 73 van verordening nr. 1408/71 zou moeten gelden.
31
Aanvaarding van het door de Duitse regering verdedigde standpunt zou volgens de Commissie op gespannen voet staan met het beginsel dat de toepassing van verordening nr. 1408/71 niet kan leiden tot het verlies van uitsluitend krachtens een nationale wettelijke regeling verkregen rechten, en tot niet te rechtvaardigen tegenstrijdigheden leiden.
32
De Commissie is het in zoverre eens met wat de verwijzende rechter in de verwijzingsbeschikking zegt, namelijk dat een alleenstaande ouder die in een lidstaat woont en in een andere lidstaat werkt, slechter af zou zijn dan een alleenstaande ouder die zowel in zijn woonstaat als in een andere lidstaat werkt, en dat meer in het algemeen een alleenstaande moeder minder gunstig zou worden behandeld dan een moeder met een vaste partner.
33
Verzoekster is het in grote lijnen met de Commissie eens en stelt dat de weigering van de Duitse autoriteiten om haar kinderbijslag toe te kennen, in strijd is met artikel 39 EG en met het beginsel van gelijke behandeling.
B — Beoordeling
1. Inleidende opmerkingen
34
Alvorens met mijn analyse te beginnen, lijkt het mij zinvol de punten die in verband met de aan het Hof voorgelegde vragen moeten worden behandeld, nader uiteen te zetten.
35
Om te beginnen staat in casu niet ter discussie dat de situatie binnen de personele en materiële werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt, ofwel dat verzoekster kan worden beschouwd als ‘werknemer’ in de zin van artikel 2, lid 1, juncto artikel 1, sub a, van deze verordening, noch dat de Duitse kinderbijslag een ‘gezinsbijslag’ als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub h, van deze verordening is.
36
Wat vervolgens de context van de onderhavige zaak betreft, moet worden bedacht dat het in het hoofdgeding gaat om de weigering van de autoriteiten van verzoeksters woonstaat ? in casu de Bundesagentur ? om haar voor haar kinderen kinderbijslag toe te kennen, op grond dat zij volgens de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 voor het recht op kinderbijslag onder de wetgeving van haar land van tewerkstelling, namelijk Nederland, valt. Verzoekster vecht dit standpunt in de procedure voor de verwijzende rechter aan en stelt daartoe met name, dat het in strijd is met haar recht van vrij verkeer en met het beginsel van gelijke behandeling.
37
De verwijzende rechter, die het met verzoekster eens lijkt te zijn, vraagt zich af of de rechtssituatie die ontstaat wanneer de toepassing van de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 in een geval als het onderhavige wordt geacht aan het recht op kinderbijslag in het woonland Duitsland in de weg te staan, verenigbaar is met het recht van vrij verkeer en met het algemene gelijkheidsbeginsel en het verbod van discriminatie op grond van geslacht. De verwijzende rechter gaat hierbij echter ten onrechte11. ervan uit dat in het kader van een prejudiciële procedure niet kan worden getoetst of een gemeenschapshandeling als verordening nr. 1408/71 met die regels en beginselen van primair recht in overeenstemming is, en vraagt daarom of aan de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 een ‘restrictieve uitlegging’ kan worden gegeven in die zin, dat zij niet aan het recht op kinderbijslag in de woonstaat in de weg staan, dan wel of een dergelijk recht rechtstreeks uit het Verdrag of uit die beginselen voortvloeit.
38
Met de eerste drie vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, lijkt de verwijzende rechter dan ook vooral te willen weten, of ingevolge de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 en rekening houdend met het recht op vrij verkeer en op gelijkheid van behandeling in een situatie als de onderhavige de wetgeving van het woonland ? krachtens welke de betrokken persoon recht zou hebben op kinderbijslag ? kan worden toegepast.
39
Met het oog op de beantwoording van deze vraag zal ik om te beginnen onderzoeken, in hoeverre de bepalingen van de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 op zichzelf beschouwd het mogelijk maken, dat in een situatie als de onderhavige een recht op kinderbijslag geldend wordt gemaakt. In dit verband verdient het vermelding dat volgens vaste rechtspraak, om de nationale rechter die het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft ingediend, een nuttig antwoord te geven, andere bepalingen van gemeenschapsrecht dan de door de nationale rechter in zijn vragen vermelde ? in casu artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 en artikel 10 van verordening nr. 574/72 ? in aanmerking kunnen worden genomen.12.
40
Vervolgens zal ik meer specifiek ingaan op de in deze zaak aan de orde gestelde vragen met betrekking tot artikel 39 EG en de algemene beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie.
41
Ten slotte zal ik mij bezighouden met de vierde vraag, betreffende de relevantie van het feit dat de betrokken werkneemster na elke werkdag naar de woonplaats van het gezin terugkeert, die afzonderlijk kan worden beantwoord.
2. Toepasselijke wetgeving
42
Titel II van verordening nr. 1408/71 ? waarvan artikel 13 deel uitmaakt ? bevat de algemene bepalingen volgens welke wordt vastgesteld, welke wetgeving of wetgevingen van toepassing zijn op een werknemer die in verschillende omstandigheden gebruik maakt van zijn recht van vrij verkeer.13.
43
Deze bepalingen hebben met name tot doel de gelijktijdige toepassing van verschillende nationale wettelijke regelingen en de mogelijke complicaties daarvan te voorkomen.14. Zo is in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1408/71 het beginsel geformuleerd dat iemand slechts aan de wetgeving van één lidstaat is onderworpen15., die overeenkomstig de bepalingen van titel II van de verordening wordt vastgesteld.
44
Artikel 13, lid 2, sub a, van de verordening bepaalt in dit verband dat op iemand die in een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent terwijl hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont, de wetgeving van de werkstaat van toepassing is (‘lex loci laboris’-regel).
45
Voor bepaalde prestaties gelden echter de bijzondere bepalingen van titel III van verordening nr. 1408/71. Met betrekking tot gezinsbijslagen als die waarom het in deze zaak gaat, die onder hoofdstuk 7 van de verordening vallen, bepaalt artikel 73 dat de werknemer op wie de wettelijke regeling van een lidstaat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die in een andere lidstaat wonen, recht heeft op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof die gezinsleden in deze staat woonden.
46
Artikel 73 van verordening nr. 1408/71 bevestigt derhalve dat, overeenkomstig het in artikel 13, lid 2, sub a, van de verordening geformuleerde beginsel, het recht op gezinsbijslagen voor gezinsleden wordt beheerst door de wetgeving van de lidstaat waar de werknemer is tewerkgesteld.16.
47
Uit artikel 13 juncto artikel 73 van verordening nr. 1408/71 blijkt derhalve dat in een situatie als de onderhavige, waarin de werknemer en zijn gezinsleden in een andere lidstaat dan de lidstaat van tewerkstelling wonen, volgens de bij de verordening ingevoerde coördinatieregeling het recht op gezinsbijslagen wordt beheerst door de wetgeving van de werkstaat.
48
De Commissie en verzoekster hebben terecht opgemerkt dat verordening nr. 1408/71 niet altijd aan de toepassing van de wetgeving van een andere lidstaat, met name de woonstaat, in de weg staat, aangezien de in artikel 13 neergelegde regel van onderwerping aan enkel de wetgeving van de lidstaat van tewerkstelling niet uitsluit dat bepaalde bijslagen door meer specifieke bepalingen van dezelfde verordening worden geregeld.17.
49
Toepassing van de anticumulatieregels van ? het in de voorgelegde vragen genoemde ? artikel 10 van verordening nr. 574/72 of artikel 76 van verordening nr. 1408/71 kan er dus toe leiden dat de voorrang wordt omgekeerd ten gunste van de bevoegdheid van de lidstaat van wonen (lex loci domicilii), met als gevolg dat het rechtop de door de woonstaat uitbetaalde bijslagen voorgaat boven het recht op de door de lidstaat van tewerkstelling uitbetaalde bijslagen, die derhalve worden geschorst.18.
50
Dit was het geval in de door de Commissie aangevoerde zaak McMenamin.19. Die zaak betrof een situatie waarin twee echtelieden werkzaam waren in twee verschillende lidstaten, terwijl krachtens de wetgeving van elk van die staten een recht op dezelfde soort gezinsbijslag bestond. Het Hof onderzocht de zaak dan ook met inachtneming van de anticumulatiebepalingen van artikel 76 van verordening nr. 1408/71 en artikel 10 van verordening nr. 574/72, en concludeerde dat de uitoefening van beroepswerkzaamheden door een persoon aan wie de kinderen zijn toevertrouwd ? en meer in het bijzonder door de echtgenoot van de rechthebbende in de zin van artikel 73 van verordening nr. 1408/71 ? in de lidstaat waar de kinderen wonen, het recht op de in artikel 73 van verordening nr. 1408/71 voorziene bijslagen schorst tot het bedrag van de door de woonstaat daadwerkelijk uitbetaalde uitkeringen van dezelfde aard.20.
51
Dat in een dergelijk geval overeenkomstig de regel van artikel 10, lid 1, sub b-i, van verordening nr. 574/92 de voorrang wordt omgekeerd ten gunste van de bevoegdheid van de lidstaat van wonen, is een gevolg van het feit dat in die staat beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend, zoals in de zaak McMenamin door de echtgenoot van de rechthebbende in de zin van artikel 73 van verordening nr. 1408/71.21.
52
Dit was ook het geval in de zaken Dodl en Oberhollenzer22. en Weide.23..
53
In de situatie zoals die in casu door de verwijzende rechter is beschreven, zie ik daarentegen geen enkel element op basis waarvan overeenkomstig de anticumulatiebepalingen van de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 de wetgeving van de woonstaat zou moeten worden toegepast.
54
Zo oefent noch verzoekster zelf24. noch een echtgenoot een beroepsactiviteit uit in de woonstaat en is er ook verder niets dat erop wijst, dat haar situatie niet uitsluitend door artikel 73 van verordening nr. 1408/71 zou moeten worden beheerst. Ik ben het dan ook niet eens met het nogal gekunstelde standpunt van de Commissie, dat er in casu sprake zou zijn van cumulatie van rechten op gezinsbijslagen in de zin van de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72, als gevolg waarvan de voorrang zou moeten worden omgekeerd ten gunste van de bevoegdheid van de lidstaat van wonen en dus overeenkomstig artikel 10, lid 1, sub a, van laatstgenoemde verordening het volledige bedrag van de Duitse kinderbijslag zou moeten worden uitgekeerd (het argument van de Commissie met betrekking tot dit laatste punt is, dat van de in de werkstaat uitbetaalde uitkeringen in casu nihil is en de uitkeringen slechts tot dat bedrag zijn geschorst).
55
Uit een en ander volgt dat in casu op verzoekster uitsluitend de door de Nederlandse wetgeving ingestelde socialezekerheidsregeling van toepassing is.
3. Toepasselijkheid van de Nederlandse wetgeving ? Bevoegdheidsvraag
56
Naar mijn mening moet de sleutel tot de oplossing van de onderhavige zaak worden gevonden in het onderscheid tussen enerzijds de vraag of een lidstaat met betrekking tot een bepaalde bijslag bevoegd is, en anderzijds de vraag of er daadwerkelijk een recht op een bijslag bestaat.
57
De bevoegdheidsvraag wordt geregeld door verordening nr. 1408/71. Volgens vaste rechtspraak voorziet deze verordening slechts in een coördinatie, wat inhoudt dat enkel de op verschillende situaties van toepassing zijnde wetgeving wordt bepaald.25. Zoals het Hof herhaaldelijk heeft opgemerkt, verlenen de bepalingen van de verordening zelf geen recht op prestaties.26.
58
Deze prestaties worden immers toegekend op basis van de relevante bepalingen van nationaal recht.27. Het is aan de lidstaten om de inhoud van hun socialezekerheidswetgeving vast te stellen, en met name om te bepalen onder welke voorwaarden een recht op prestaties ontstaat.28.
59
Wanneer overeenkomstig verordening nr. 1408/71 is vastgesteld welke wetgeving op een werknemer van toepassing is (de vraag naar de toepasselijke wetgeving gaat logischerwijze vooraf aan de vraag of er een recht op bijslag bestaat), moet aan de hand van die wetgeving worden bepaald of de werknemer aanspraak heeft op een prestatie. De inhoud van de wetgeving kan uiteraard van lidstaat tot lidstaat verschillen, aangezien de socialezekerheidswetgevingen van de lidstaten op het niveau van de Gemeenschap slechts zijn gecoördineerd, maar niet geharmoniseerd.29.
60
De vaststelling van de toepasselijke wetgeving overeenkomstig verordening nr. 1408/71 kan er uiteraard toe leiden, dat een migrerende werknemer niet voor een bepaalde bijslag in aanmerking blijkt te komen omdat hij niet aan de in die wetgeving geformuleerde voorwaarden voldoet. In dit verband dient echter te worden bedacht dat de genoemde verordening niet in het algemeen beoogt te verzekeren dat de binnen haar werkingssfeer vallende personen een recht op prestaties kunnen doen gelden, doch veeleer tot doel heeft te beletten dat die personen ‘wegens het ontbreken van een toepasselijke wettelijke regeling’ geen enkele socialezekerheidsbescherming genieten.30.
61
Wat nu de situatie in het hoofdgeding betreft, kunnen wij bij nadere beschouwing vaststellen dat een (negatief) bevoegdheidsconflict zich daar niet voordoet.
62
Anders gezegd: conform de artikelen 13 en 73 van verordening nr. 1408/71 is in casu de toepasselijkheid van de Nederlandse wetgeving (als wetgeving van de werkstaat) niet uitgesloten, noch van een woonplaatscriterium afhankelijk gesteld.
63
Het probleem is hier dan ook niet dat een toepasselijke wetgeving ontbreekt, noch dat verschillende nationale wetgevingen gelijktijdig van toepassing zouden kunnen worden geacht.
64
De oorzaak van het probleem ligt hier veeleer op het vlak van het materiële recht, in zoverre verzoekster in haar lidstaat van tewerkstelling geen recht heeft op kinderbijslag omdat één van de voorwaarden waaraan naar Nederlands recht moet zijn voldaan om voor die bijslag in aanmerking te komen (die betreffende de leeftijd van de kinderen), niet is vervuld, terwijl de Duitse wetgeving op dit punt gunstiger zou uitpakken, aangezien deze ook een recht op kinderbijslag voor kinderen van 18 jaar en ouder kent.
65
Gezien bovenstaande overwegingen moge echter duidelijk zijn dat deze situatie in beginsel niet van dien aard is, dat zij in strijd is met het bij verordening nr. 1408/71 ingestelde stelsels van conflictregels31. of dit stelsel zijn nuttig effect ontneemt. Met name stelt de bij verordening nr. 1408/71 ingestelde coördinatieregeling de toepasselijke wetgeving niet vast op basis van het beginsel dat personen die in twee of meer landen wonen of werken, zouden moeten onderworpen aan de wetgeving die voor hen het meest voordelig is.32.
66
De conclusie moet dan ook zijn dat het zowel met verordening nr. 1408/71 als met verordening nr. 574/72 in overeenstemming is dat de woonstaat in omstandigheden als de onderhavige heeft geweigerd een recht op kinderbijslag toe te kennen. Rest mij nog nader in te gaan op de vraag of die benadering, zoals verzoekster heeft betoogd, in strijd is met artikel 39 EG en het beginsel van gelijke behandeling.
4. Vrij verkeer en non-discriminatie
67
Zoals met name de Spaanse regering heeft beklemtoond, valt een persoon die, zoals verzoekster, gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer van werknemers en in een andere lidstaat dan de woonstaat is gaan werken, binnen de werkingssfeer van artikel 39 EG.33.
68
Artikel 39 EG ? waaraan op het gebied van de sociale zekerheid van migrerende werknemers uitvoering is gegeven door artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71 — verbiedt niet alleen openlijke discriminatie op grond van de nationaliteit van onder de socialezekerheidsregelingen vallende personen, maar ook iedere verkapte vorm van discriminatie die door toepassing van andere onderscheidingscriteria in feite tot hetzelfde resultaat leidt.34.
69
Het is bovendien vaste rechtspraak dat de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van personen het de gemeenschapsonderdanen gemakkelijker beogen te maken, om het even welk beroep uit te oefenen op het gehele grondgebied van de Gemeenschap, en in de weg staan aan maatregelen die deze onderdanen minder gunstig behandelen wanneer zij op het grondgebied van een andere lidstaat een economische activiteit willen uitoefenen.35.
70
In dit verband moet worden bedacht dat verordening nr. 1408/71 volgens de tweede en de vierde overweging van haar considerans tot doel heeft, het vrije verkeer van werknemers en zelfstandigen binnen de Europese Gemeenschap te verzekeren zonder afbreuk te doen aan de kenmerken van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid. Zoals uit de vijfde, de zesde en de tiende overweging van de considerans blijkt, is de verordening daartoe gebaseerd op het beginsel van gelijke behandeling van werknemers en zelfstandigen ten aanzien van de verschillende nationale wetgevingen en beoogt zij zo goed mogelijk de gelijke behandeling te waarborgen van alle werknemers en zelfstandigen die op het grondgebied van een lidstaat werkzaam zijn, alsmede de werknemers en zelfstandigen die hun recht op vrij verkeer uitoefenen, niet te benadelen.36.
71
Zoals wij echter al zagen, draagt verordening nr. 1408/71 enkel door de uitwerking van een coördinatiemethode overeenkomstig artikel 42 EG ertoe bij dat het vrije verkeer van personen wordt vergemakkelijkt en gelijkheid van behandeling wordt gewaarborgd.37. Het Verdrag raakt niet aan de materiële en formele verschillen tussen de socialezekerheidsregelingen van de onderscheiden lidstaten en dus ook niet aan de verschillen tussen de rechten van de aldaar werkzame personen.38.
72
Zoals het Hof meermalen heeft vastgesteld, waarborgt het Verdrag een werknemer dan ook niet dat de uitbreiding of verlegging van zijn werkzaamheden naar een andere lidstaat voor de sociale zekerheid neutraal is. Gelet op de verschillen tussen de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten kan een dergelijke uitbreiding of verlegging naargelang van de omstandigheden voor de betrokkene meer of minder voordelig of nadelig uitvallen.39.
73
Hieruit volgt dat, nu de wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid niet is geharmoniseerd, bepaalde beperkingen van de vrijheid van verkeer ? namelijk die welke inherent zijn aan een louter op coördinatie gericht systeem en een gevolg zijn van de dispariteiten die nog tussen de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten bestaan ? ingevolge de in het EG-Verdrag opgenomen bepalingen betreffende het vrije personenverkeer zijn toegestaan.40.
74
Hetzelfde geldt in feite voor verschillen in behandeling die louter een gevolg zijn van geoorloofde dispariteiten tussen de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten en die om die reden niet als strijdig met het gelijkheidsbeginsel kunnen worden beschouwd.41.
75
In dit licht wil ik allereerst opmerken dat verzoekster inderdaad nadeel heeft ondervonden van het feit dat zij in Nederland in loondienst is gaan werken: overeenkomstig het ‘lex loci laboris’-beginsel van verordening nr. 1408/71 kwam zij daardoor namelijk onder de Nederlandse wetgeving te vallen, die niet voorziet in de toekenning van kinderbijslag voor kinderen in de leeftijd van haar kinderen, terwijl zij wel recht zou hebben op Duitse kinderbijslag indien zij in Duitsland zou werken.
76
Dit nadeel moet naar mijn mening echter worden toegeschreven aan de materiële verschillen die tussen de Duitse en de Nederlandse kinderbijslagregeling bestaan, met name wat betreft de leeftijd van het kind als voorwaarde voor het recht op kinderbijslag. Het kan als zodanig dan ook geen schending van de door het Verdrag gewaarborgde vrijheid van verkeer opleveren.
77
Wat voorts de door verzoekster en de verwijzende rechter gesuggereerde discriminatie betreft, is naar mijn mening eveneens duidelijk dat het bij verordening nr. 1408/71 ingevoerde coördinatiesysteem geen gelijkheid van behandeling in alle opzichten garandeert ? en dit ook niet niet kan garanderen. Zoals advocaat-generaal Sharpston in haar conclusie in zaak C-212/06 heeft opgemerkt, bepaalt artikel 13, lid 2, sub a, dat in de regel de lex loci laboris moet worden toegepast, en zal de lidstaat waarin de gelijkheid moet worden verwezenlijkt, dus in de regel de werkstaat zijn.42.
78
Wanneer die regel, zoals in casu het geval is, wordt toegepast, betekent dit dus dat de migrerende werknemer op dezelfde manier moet worden behandeld als alle andere werknemers die op het grondgebied van die staat werkzaam zijn.
79
Dat is in deze zaak zonder meer het geval, aangezien volgens de Nederlandse wetgeving in het algemeen geen recht op kinderbijslag bestaat voor kinderen in de leeftijd van die van verzoekster, zodat verzoekster in zoverre op exact dezelfde wijze wordt behandeld als personen die in Nederland werken en wonen.
80
Verzoekster kan niet staande houden dat iemand in haar situatie, die in een lidstaat woont en in een andere lidstaat enkel werkt, wordt gediscrimineerd vergeleken met personen die in de lidstaat van wonen ook een beroepswerkzaamheid uitoefenen, of vergeleken met personen wier echtgenoot in die staat werkzaam is. In een coördinatiesysteem dat gebaseerd is op het lex loci laboris-beginsel en het tewerkstellingscriterium, zijn de door verzoekster vergeleken situaties in mijn ogen objectief verschillend43. en kunnen zij dus ook tot verschillende resultaten leiden wat de toepasselijkheid van de wetgeving van de woonstaat en het daaruit voortvloeiende recht op kinderbijslag in die staat betreft.
81
Uit een en ander volgt dat de toepassing van artikel 13 van verordening nr. 1408/71 en, met name, van de daarin tot uitdrukking gebrachte beginselen (lex loci laboris en toepasselijkheid van de wetgeving van slechts één lidstaat), met als gevolg dat een werknemer in een situatie als die in het hoofdgeding geen recht heeft op kinderbijslag in de lidstaat van wonen en wegens de leeftijd van de kinderen ook in de werkstaat geen kinderbijslag ontvangt, verenigbaar is met de vrijheid van verkeer en het gelijkheidsbeginsel.
82
Gelet op al het bovenstaande is het duidelijk dat ingevolge de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 en rekening houdend met het recht op vrij verkeer en op gelijkheid van behandeling, een persoon in een situatie als die in het hoofdgeding niet kan verlangen dat te zijnen aanzien de wetgeving van de staat van wonen wordt toegepast, die hem een recht op kinderbijslag toekent.
5. Relevantie van het feit dat de werknemer elke dag naar de woonplaats van het gezin terugkeert
83
In verband met de vierde vraag kan worden volstaan met op te merken dat, zoals de Duitse regering heeft betoogd, ingevolge artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 de wetgeving van de werkstaat moet worden toegepast indien iemand in een lidstaat woont en op het grondgebied van een andere lidstaat werkzaamheden in loondienst verricht. De ‘lex loci laboris’-regel is dus van toepassing ongeacht of de betrokken werknemer na elke werkdag naar de woonplaats van het gezin terugkeert, wat immers een toevallige omstandigheid is die in de onderhavige context rechtens irrelevant is.
V — Conclusie
84
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging, de vragen van het Finanzgericht Köln te beantwoorden als volgt:
‘Ingevolge verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, en verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 mei 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005, en rekening houdend met het recht op vrij verkeer en op gelijkheid van behandeling, kan een persoon in een situatie als die welke ter beoordeling is voorgelegd aan de verwijzende rechter, geen aanspraak maken op toepassing van de wetgeving van de staat van wonen, die hem een recht op kinderbijslag toekent. Het is in dit verband irrelevant of de betrokken persoon na elke werkdag naar de woonplaats van het gezin terugkeert.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑11‑2007
— Oorspronkelijke taal: Engels.
— Verordening tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB 2005, L 117, blz. 1).
— PB 1971, L 149, blz. 2.
— PB 1972, L 74, blz. 1.
— De verwijzende rechter verwijst in dit verband naar het arrest van het Bundesfinanzhof van 13 augustus 2002, VIII R 61/00, BStBl.-II 2002, 869, en het arrest van het Hof van 7 juni 2005, Dodl en Oberhollenzer (C-543/03, Jurispr. blz. I-5049).
— De verwijzende rechter bespreekt in dit verband de arresten van 10 juli 1986, Luijten (60/85, Jurispr. blz. 2365); 20 september 1988, Spanje/Raad (203/86, Jurispr. blz. 4563); 15 december 1995, Bosman (C-415/93, Jurispr. blz. I-4921); 17 juli 1997, EARL de Kerlast (C-15/95, Jurispr. blz. I-1961), en 13 december 2001, DaimlerChrysler (C-324/99, Jurispr. blz. I-9897).
— De Duitse regering verwijst met name naar het arrest van 12 juni 1986, Ten Holder (302/84, Jurispr. blz. 1821, punten 19–21).
— Arrest Luijten, reeds aangehaald in voetnoot 6, punt 15.
— Zij verwijst in dit verband met name naar de arresten van 30 maart 2006, Cynthia Mattern (C-10/05, Jurispr. blz. I-3145); 17 maart 2005, Kranemann (C-109/04, Jurispr. blz. I-2421), en 16 februari 2006, Öberg (C-185/04, Jurispr. blz.I-1453).
— Arrest van 9 december 1992 (C-119/91, Jurispr. blz. I-6393) en de bijbehorende conclusie van advocaat-generaal Darmon.
— Zie uitsluitend met betrekking tot verordening nr. 1408/71, arrest van 19 maart 2002, Hervein e.a. (C-393/99 en C-394/99, Jurispr. blz. I-2829).
— Zie onder meer arrest van 7 juli 2005, Weide (C-153/03, Jurispr. blz. I-6017, punt 25).
— Zie onder meer arrest Hervein e.a., reeds aangehaald in voetnoot 11, punt 52.
— Zie arrest van 20 januari 2005, Effing (C-302/02, Jurispr. blz. I-553, punt 38), en beschikking van 20 oktober 2000, Vogler (C-242/99, Jurispr. blz. I-9083, punt 26).
— Zie onder meer de in de vorige voetnoot aangehaalde beschikking Vogler, punt 19.
— Zie arrest Dodl en Oberhollenzer, reeds aangehaald in voetnoot 5, punten 47 en 48.
— Zie bijvoorbeeld arrest McMenamin, aangehaald in voetnoot 10, punt 14. Voor een vergelijkbare redenering met betrekking tot artikel 73 van verordening nr. 1408/71, zie arrest Dodl en Oberhollenzer, aangehaald in voetnoot 5, punt 49.
— Zie arrest Weide, aangehaald in voetnoot 12, punt 28.
— Aangehaald in voetnoot 10.
— Zie arrest McMenamin, aangehaald in voetnoot 10, punten 15 en 27.
— Zie arrest McMenamin, aangehaald in voetnoot 10, punten 18, 24 en 25.
— Aangehaald in voetnoot 5, punt 60.
— Aangehaald in voetnoot 12, punt 33.
— Voor een voorbeeld van een geval waarin een (als zelfstandige werkzame) persoon wordt onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat van wonen op grond dat hij een deel van zijn werkzaamheden op het grondgebied van die lidstaat uitoefent, zie beschikking Vogler, aangehaald in voetnoot 14, punt 19.
— Zie bijvoorbeeld arrest Hervein e.a., aangehaald in voetnoot 11, punt 52.
— Zie bijvoorbeeld arresten van 12 juni 1997, García (C-266/95, Jurispr. blz. I-3279, punt 29), en 11 juni 1998, Kuusijärvi (C-275/96, Jurispr. blz. I-3419, punt 29).
— Zie het in de voorgaande voetnoot aangehaalde arrest García, punt 29.
— Zie arresten Hervein e.a., aangehaald in voetnoot 11, punt 53, en Kuusijärvi, aangehaald in voetnoot 26, punt 29.
— Zie arrest Hervein e.a., aangehaald in voetnoot 11, punt 52.
— Zie arrest Kuusijärvi, aangehaald in voetnoot 26, punt 28.
— Zie bijvoorbeeld arrest Ten Holder, aangehaald in voetnoot 7, punt 21.
— Zie arrest Hervein e.a., aangehaald in voetnoot 11, punt 51.
— Zie onder meer arrest Öberg, aangehaald in voetnoot 9, punt 11.
— Zie onder meer arresten van 21 september 2000, Borawitz (C-124/99, Jurispr. blz. I-7293, punt 24), en 18 januari 2007, Celozzi (C-332/05, Jurispr. blz. I-569, punt 23).
— Zie onder meer arrest van 11 september 2007, Commissie/Duitsland (C-318/05, Jurispr. blz. I-0000, punt 114); arresten Öberg, aangehaald in voetnoot 9, punt 14, en Bosman, aangehaald in voetnoot 6, punt 94.
— Zie onder meer arrest van 9 maart 2006, Piatkowski (C-493/04, Jurispr. blz. I-2369, punt 19 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
— Zie arrest van 8 maart 2001, Commissie/Duitsland (C-68/99, Jurispr. blz. I-1865, punten 22 en 23).
— Zie bijvoorbeeld arrest van 15 januari 1986, Pinna (41/84, Jurispr. blz. 1, punt 20).
— Zie arresten Piatkowski, aangehaald in voetnoot 36, punt 34, en Hervein e.a., aangehaald in voetnoot 11, punt 51.
— Blijkens de rechtspraak is dit echter enkel het geval voor zover de overeenkomstig artikel 42 EG vastgestelde gemeenschapsregels geen bijkomende dispariteiten in het leven roept naast die welke reeds het gevolg zijn van het ontbreken van harmonisatie van de nationale wettelijke regelingen: zie onder meer arrest Pinna, aangehaald in voetnoot 38, punten 20 en 21.
— Voor een vergelijkbare redenering van het Hof met betrekking tot directe belastingen, zie arrest van 25 oktober 2007, Porto Antico di Genova (C-427/05, Jurispr. blz. I-0000, punt 20).
— Conclusie van 28 juni 2007 in de zaak Regering van de Franse Gemeenschap en Waalse regering, Jurispr. blz. I-0000, punt 77.
— Volgens het non-discriminatiebeginsel mogen vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld. Zie onder meer arresten van 17 juli 1997, National Farmers' Union e.a. (C-354/95, Jurispr. blz. I-4559, punt 61), en 2 oktober 2003, Garcia Avello (C-148/02, Jurispr. blz. I-11613, punt 31).