Bij brief van 15 november 2013 presenteerde de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer de Fiscale monitor 2013 en de evaluatie van het bodem(voor)recht. In die brief geeft de staatssecretaris uitvoering aan zijn toezegging bij Belastingplan 2013 om artikel 22bis van de Invorderingswet 1990 te evalueren (zie aant. 2.4.7). De staatssecretaris concludeert dat hoewel de evaluatieperiode nog relatief beperkt is, de eerste ervaringen met de nieuwe meldingsregeling positief zijn. De mededelingsplichtigen weten de weg naar de Belastingdienst te vinden en de ontvangers reageren adequaat op de mededeling, aldus de staatssecretaris. Zie het onderdeel Parlementaire behandeling.
Parlementaire behandeling
Evaluatie bodem(voor)recht
Het bodemrecht kent de fiscus van oudsher het recht toe om zich met voorrang te verhalen op zaken die zich op de bodem van de belastingschuldige bevinden. Het moet dan gaan om zaken die bestemd zijn om duurzaam op de bodem aanwezig te zijn, zoals bijvoorbeeld machines en inventaris, zogenoemde bodemzaken. Onder omstandigheden kan het daarbij gaan om zaken die aan een ander dan de belastingschuldige in eigendom toebehoren.
De nieuwe meldingsplicht inzake het bodem(voor)recht (artikel 22bis van de Invorderingswet 1990) is op 1 januari 2013 in werking getreden maar heeft door de werking van het overgangsrecht materieel op 1 april 2013 zijn beslag gekregen.
Directoraat-Generaal Belastingdienst
In de eerste helft van 2013 is met de verschillende grote banken om de tafel gezeten. Doel van die gesprekken was om vragen uit de praktijk zoveel mogelijk vooraf te adresseren. Ook is in goed overleg met VNO-NCW/MKB en de Nederlandse Vereniging van Leasemaatschappijen per 1 april 2013 een regeling in het beleid tot stand gekomen op grond waarvan bepaalde vormen van aankoopfinanciering onder zekere voorwaarden van de mededelingsplicht zijn ontheven. Bij diezelfde beleidswijziging zijn de mogelijkheden tot overleg tussen de ontvanger en de meldende derde verankerd.
Evaluatie
In de periode sinds de feitelijke inwerkingtreding van de regeling, te weten 1 april 2013, tot 15 oktober 2013 zijn in totaal 44 mededelingen geteld. De mededelingen worden naar een centraal punt gestuurd bij de Belastingdienst Amsterdam. De mededelingen worden vervolgens doorgestuurd naar het ter zake bevoegde kantoor van de Belastingdienst. Voor gevallen waarin haast is geboden, is er een lijst met namen van contactpersonen bij de Belastingdienst verspreid onder de banken en enkele andere belanghebbenden.
De wet geeft de ontvanger bij de Belastingdienst vier weken de tijd om te reageren op een mededeling. In het beleid is vastgelegd dat de ontvanger, in geval hij besluit geen beslag te leggen, de derde daarvan zo spoedig mogelijk in kennis stelt. In de praktijk gebeurt dat ook. In alle gevallen is binnen de wettelijke termijn van vier weken gereageerd, maar vaak had de ontvanger minder dan drie weken nodig, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de mededeling in Amsterdam, om te reageren.
In de meeste gevallen, 32 van de 44, werd de mededeling gedaan door een leasemaatschappij of pandhouder (bank). In 17 van de 44 gevallen is de mededeling van de derde aanleiding geweest voor de ontvanger bij de Belastingdienst om beslag te leggen op de bodemzaken. In 14 gevallen leidde een mededeling tot overleg tussen de ontvanger en de derde. In die gevallen kon zonder het leggen van beslag tot overeenstemming worden gekomen met het oog op de instandhouding van de onderneming.
Tot slot zijn er twee gevallen gesignaleerd waarin geen mededeling is gedaan door de derde. De wet regelt dat in die gevallen de executiewaarde van de bodemzaken wordt vastgelegd bij voor bezwaar vatbare beschikking. De derde is verplicht tot betaling van dit bedrag met een maximum van de belastingschuld waarvoor bodembeslag kan worden gelegd.
Conclusies
Hoewel de periode van de evaluatie nog relatief beperkt is, zijn de eerste ervaringen met de werking van de nieuwe mededelingsregeling positief. De mededelingsplichtigen weten de weg naar de Belastingdienst te vinden en de ontvangers reageren adequaat op de mededeling.
In ongeveer een derde van de gevallen leidde de mededeling tot nader overleg tussen de ontvanger en de meldende derde. In de parlementaire geschiedenis is de overlegfunctie van de mededelingsregeling genoemd en uit deze evaluatie volgt dat de mededelingsregeling deze functie ook vervult in de praktijk. Met dit overleg kan een van de andere doelen van de mededelingsplicht worden bereikt, namelijk het voorkomen dat bedrijven onnodig failleren doordat financiers de focus te veel leggen op uitwinning in plaats van instandhouding van de onderneming.
In een vergelijkbaar aantal gevallen heeft beslaglegging door de ontvanger plaatsgevonden. Zonder de mededelingsregeling was de ontvanger in deze gevallen vermoedelijk te laat geweest voor het leggen van bodembeslag, wat kan resulteren in niet-verhaalbare belastingschulden.
In het kader van de evaluatie bleek dat er op een enkel punt vragen waren gerezen over de interpretatie en reikwijdte van de mededelingsregeling. Deze vragen zijn aanleiding geweest contact op te nemen met de betreffende pandhouder (bank), teneinde het constructieve overleg dat begin dit jaar is ingezet voort te zetten. Ook in de richting van de ontvangers bij de Belastingdienst zal nader worden gecommuniceerd naar aanleiding van deze evaluatie.”
Brief van de staatssecretaris van Financiën van 15 november 2013, nr. DGB 2013/6153, V-N 2013/59.3.
c.a. in de Eerste Kamer heb ik toegezegd16om de eerste bevindingen van de nieuwe meldingsregeling ter zake van het bodem (voor)recht aan de Eerste Kamer te sturen, zodra deze bekend zijn. De nieuwe maatregel inzake het bodem(voor)recht is op 1 januari 2013 in werking getreden, maar zal materieel pas op 1 april 2013 zijn beslag krijgen. Dit heeft te maken met het overgangsrecht zoals dat in het Belastingplan 2013 is geregeld. Dit betekent dat de eerste ervaringen met de meldingsregeling pas in de loop van 2013 bekend zullen zijn. In de eerstvolgende halfjaarsrapportage van de Belastingdienst, die aan de Tweede Kamer wordt gestuurd, zal ik hierover rapporteren. Naar aanleiding daarvan zal ik ook uw Kamer informeren.
(...)'
Brief Staatssecretaris van Financiën, 20 maart 2013, nr. AFP/2013/63 M, V-N 2013/16.3.
Literatuur
Redactie Vakstudie Nieuws merkt in haar aantekening bij de brief van de staatssecretaris van Financiën van 15 november 2013 (V-N 2013/59.3) op dat het gesomber van criticasters dat misbruik gemaakt zou worden van de regeling, dat het nagestreefde doel van de regeling niet zou worden bereikt, dat zich allerhande onbedoelde neveneffecten zouden voordoen en voorts dat vele andere vermijdenswaardige ellende zich zou aandienen alsmede dat de Belastingdienst bedolven zou worden onder een stortvloed aan mededelingen, kennelijk misplaatst is geweest, gelet op de conclusie blijkend uit de brief van de staatssecretaris. De nieuwe regeling doet wat de staatssecretaris verwachtte, men houdt zich aan de wet. De redactie merkt voorts op dat opvallend is dat van 1 april tot 15 oktober 2013 slechts 44 (!) mededelingen zijn gedaan. Voorts zijn blijkbaar met objectfinanciers goede afspraken gemaakt, en slechts in een relatief gering aantal gevallen (17) heeft de ontvanger beslag gelegd na ontvangst van de mededeling, aldus de redactie.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vakstudie Invorderingswet, art. 22bis Invorderingswet 1990, aant. 1.20.18
Aant. 1.20.18 Parlementaire varia. Fiscale monitor 2013 en evaluatie meldingsregeling bodem(voor)recht
Actueel t/m 15-11-2024
15-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/123, VN 2024/50.46
01-01-2013 tot: -
Vakstudie Invorderingswet, art. 22bis Invorderingswet 1990, aant. 1.20.18
Invordering / Verhaalsrecht
verhaalsrecht
Invorderingswet 1990 artikel 22bis
Beschouwing
Bij brief van 15 november 2013 presenteerde de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer de Fiscale monitor 2013 en de evaluatie van het bodem(voor)recht. In die brief geeft de staatssecretaris uitvoering aan zijn toezegging bij Belastingplan 2013 om artikel 22bis van de Invorderingswet 1990 te evalueren (zie aant. 2.4.7). De staatssecretaris concludeert dat hoewel de evaluatieperiode nog relatief beperkt is, de eerste ervaringen met de nieuwe meldingsregeling positief zijn. De mededelingsplichtigen weten de weg naar de Belastingdienst te vinden en de ontvangers reageren adequaat op de mededeling, aldus de staatssecretaris. Zie het onderdeel Parlementaire behandeling.
Evaluatie bodem(voor)recht
Het bodemrecht kent de fiscus van oudsher het recht toe om zich met voorrang te verhalen op zaken die zich op de bodem van de belastingschuldige bevinden. Het moet dan gaan om zaken die bestemd zijn om duurzaam op de bodem aanwezig te zijn, zoals bijvoorbeeld machines en inventaris, zogenoemde bodemzaken. Onder omstandigheden kan het daarbij gaan om zaken die aan een ander dan de belastingschuldige in eigendom toebehoren.
De nieuwe meldingsplicht inzake het bodem(voor)recht (artikel 22bis van de Invorderingswet 1990) is op 1 januari 2013 in werking getreden maar heeft door de werking van het overgangsrecht materieel op 1 april 2013 zijn beslag gekregen.
Directoraat-Generaal Belastingdienst
In de eerste helft van 2013 is met de verschillende grote banken om de tafel gezeten. Doel van die gesprekken was om vragen uit de praktijk zoveel mogelijk vooraf te adresseren. Ook is in goed overleg met VNO-NCW/MKB en de Nederlandse Vereniging van Leasemaatschappijen per 1 april 2013 een regeling in het beleid tot stand gekomen op grond waarvan bepaalde vormen van aankoopfinanciering onder zekere voorwaarden van de mededelingsplicht zijn ontheven. Bij diezelfde beleidswijziging zijn de mogelijkheden tot overleg tussen de ontvanger en de meldende derde verankerd.
Evaluatie
In de periode sinds de feitelijke inwerkingtreding van de regeling, te weten 1 april 2013, tot 15 oktober 2013 zijn in totaal 44 mededelingen geteld. De mededelingen worden naar een centraal punt gestuurd bij de Belastingdienst Amsterdam. De mededelingen worden vervolgens doorgestuurd naar het ter zake bevoegde kantoor van de Belastingdienst. Voor gevallen waarin haast is geboden, is er een lijst met namen van contactpersonen bij de Belastingdienst verspreid onder de banken en enkele andere belanghebbenden.
De wet geeft de ontvanger bij de Belastingdienst vier weken de tijd om te reageren op een mededeling. In het beleid is vastgelegd dat de ontvanger, in geval hij besluit geen beslag te leggen, de derde daarvan zo spoedig mogelijk in kennis stelt. In de praktijk gebeurt dat ook. In alle gevallen is binnen de wettelijke termijn van vier weken gereageerd, maar vaak had de ontvanger minder dan drie weken nodig, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de mededeling in Amsterdam, om te reageren.
In de meeste gevallen, 32 van de 44, werd de mededeling gedaan door een leasemaatschappij of pandhouder (bank). In 17 van de 44 gevallen is de mededeling van de derde aanleiding geweest voor de ontvanger bij de Belastingdienst om beslag te leggen op de bodemzaken. In 14 gevallen leidde een mededeling tot overleg tussen de ontvanger en de derde. In die gevallen kon zonder het leggen van beslag tot overeenstemming worden gekomen met het oog op de instandhouding van de onderneming.
Tot slot zijn er twee gevallen gesignaleerd waarin geen mededeling is gedaan door de derde. De wet regelt dat in die gevallen de executiewaarde van de bodemzaken wordt vastgelegd bij voor bezwaar vatbare beschikking. De derde is verplicht tot betaling van dit bedrag met een maximum van de belastingschuld waarvoor bodembeslag kan worden gelegd.
Conclusies
Hoewel de periode van de evaluatie nog relatief beperkt is, zijn de eerste ervaringen met de werking van de nieuwe mededelingsregeling positief. De mededelingsplichtigen weten de weg naar de Belastingdienst te vinden en de ontvangers reageren adequaat op de mededeling.
In ongeveer een derde van de gevallen leidde de mededeling tot nader overleg tussen de ontvanger en de meldende derde. In de parlementaire geschiedenis is de overlegfunctie van de mededelingsregeling genoemd en uit deze evaluatie volgt dat de mededelingsregeling deze functie ook vervult in de praktijk. Met dit overleg kan een van de andere doelen van de mededelingsplicht worden bereikt, namelijk het voorkomen dat bedrijven onnodig failleren doordat financiers de focus te veel leggen op uitwinning in plaats van instandhouding van de onderneming.
In een vergelijkbaar aantal gevallen heeft beslaglegging door de ontvanger plaatsgevonden. Zonder de mededelingsregeling was de ontvanger in deze gevallen vermoedelijk te laat geweest voor het leggen van bodembeslag, wat kan resulteren in niet-verhaalbare belastingschulden.
In het kader van de evaluatie bleek dat er op een enkel punt vragen waren gerezen over de interpretatie en reikwijdte van de mededelingsregeling. Deze vragen zijn aanleiding geweest contact op te nemen met de betreffende pandhouder (bank), teneinde het constructieve overleg dat begin dit jaar is ingezet voort te zetten. Ook in de richting van de ontvangers bij de Belastingdienst zal nader worden gecommuniceerd naar aanleiding van deze evaluatie.”
Brief van de staatssecretaris van Financiën van 15 november 2013, nr. DGB 2013/6153, V-N 2013/59.3.
'(...)
Quick scan meldingsplicht bodemzaken
Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2013
c.a. in de Eerste Kamer heb ik toegezegd16om de eerste bevindingen van de nieuwe meldingsregeling ter zake van het bodem (voor)recht aan de Eerste Kamer te sturen, zodra deze bekend zijn. De nieuwe maatregel inzake het bodem(voor)recht is op 1 januari 2013 in werking getreden, maar zal materieel pas op 1 april 2013 zijn beslag krijgen. Dit heeft te maken met het overgangsrecht zoals dat in het Belastingplan 2013 is geregeld. Dit betekent dat de eerste ervaringen met de meldingsregeling pas in de loop van 2013 bekend zullen zijn. In de eerstvolgende halfjaarsrapportage van de Belastingdienst, die aan de Tweede Kamer wordt gestuurd, zal ik hierover rapporteren. Naar aanleiding daarvan zal ik ook uw Kamer informeren.
(...)'
Brief Staatssecretaris van Financiën, 20 maart 2013, nr. AFP/2013/63 M, V-N 2013/16.3.
Redactie Vakstudie Nieuws merkt in haar aantekening bij de brief van de staatssecretaris van Financiën van 15 november 2013 (V-N 2013/59.3) op dat het gesomber van criticasters dat misbruik gemaakt zou worden van de regeling, dat het nagestreefde doel van de regeling niet zou worden bereikt, dat zich allerhande onbedoelde neveneffecten zouden voordoen en voorts dat vele andere vermijdenswaardige ellende zich zou aandienen alsmede dat de Belastingdienst bedolven zou worden onder een stortvloed aan mededelingen, kennelijk misplaatst is geweest, gelet op de conclusie blijkend uit de brief van de staatssecretaris. De nieuwe regeling doet wat de staatssecretaris verwachtte, men houdt zich aan de wet. De redactie merkt voorts op dat opvallend is dat van 1 april tot 15 oktober 2013 slechts 44 (!) mededelingen zijn gedaan. Voorts zijn blijkbaar met objectfinanciers goede afspraken gemaakt, en slechts in een relatief gering aantal gevallen (17) heeft de ontvanger beslag gelegd na ontvangst van de mededeling, aldus de redactie.