Rb. Overijssel, 28-11-2023, nr. 10523810 \ CV EXPL 23-2019
ECLI:NL:RBOVE:2023:4923
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
28-11-2023
- Zaaknummer
10523810 \ CV EXPL 23-2019
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2023:4923, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 28‑11‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 28‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Huur, ontbinding en ontruiming. Bewind. Hoogte huurachterstand rechtvaardigt ontbinding. Huurprijswijzigingsbeding oneerlijk.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10523810 \ CV EXPL 23-2019
Vonnis van 28 november 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap [eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: E.S.A. Wiggers,
tegen
[gedaagde 1] , werkzaam bij HOOFD en HART BEWINDVOERING,
gevestigd te Raalte,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: de bewindvoerder, dan wel [gedaagde 2],
gemachtigde: mr. T.E. van der Bent.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juni 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 4 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- het e-mailbericht van de bewindvoerder van 5 juli 2023,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
[eiser] heeft op 17 oktober 2023 een akte genomen en daarbij een aanvullende productie overgelegd. De bewindvoerder is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, maar heeft dit niet gedaan.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Inleiding
In deze zaak gaat het om de huurachterstand die [gedaagde 2] heeft laten ontstaan, en over de vraag of er vanwege die huurachterstand een einde aan de huurovereenkomst moet komen. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend.
3. De feiten
3.1.
[gedaagde 2] huurt vanaf 13 januari 2022 de woning aan de [adres] van [eiser]. Bij aanvang van de huurovereenkomst bedroeg de kale huurprijs € 1.005,00 per maand. In artikel 5 van de huurovereenkomst staat een huurprijswijzigingsbeding.
3.2.
Op de huurovereenkomst zijn de ‘algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte’ (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing. In artikel 16 van deze algemene voorwaarden staat ook een huurprijswijzigingsbeding.
3.3.
Bij beschikking van 26 mei 2023 van de kantonrechter van deze rechtbank zijn de (toekomstige) goederen van [gedaagde 2] onder bewind gesteld.
3.4.
[gedaagde 2] heeft een huurachterstand van meerdere maanden aan huur laten ontstaan.
4. Het geschil
4.1.
[eiser] vordert - samengevat - ontbinding van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van een bedrag van € 7.917,01 aan achterstallige huur. Verder vordert [eiser] veroordeling van de bewindvoerder tot betaling van een bedrag van € 1.432,15 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde 2] het gehuurde in gebruik heeft na 1 mei 2023, met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten.
4.2.
De bewindvoerder voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5. De beoordeling
De bewindvoerder is de formele procespartij
5.1.
Er is geen beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid van [eiser]. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde 2] ten tijde van dagvaarden niet onder bewind stond. Het bewind is tijdens de procedure uitgesproken en bekend geworden. Bewind houdt in dat een rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld ten aanzien van die goederen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid mist, wat meebrengt dat hij met betrekking tot die goederen procesonbevoegd is. De kantonrechter overweegt dat rechten ontleend aan de huurovereenkomst onder het bereik van het bewind vallen (zie hof ’s-Hertogenbosch 14 februari 2012, LJN BV6096). Dat betekent in beginsel dat in een lopende procedure de bewindvoerder na het bekend worden van het bewind als procespartij (q.q.) opgeroepen dient te worden. De kantonrechter heeft de bewindvoerder in de gelegenheid gesteld om in de procedure te verschijnen.
5.2.
In dit geval heeft de bewindvoerder bij e-mail van 5 juli 2023 een standpunt in deze kwestie ingenomen, en is er daarna een conclusie van dupliek namens de bewindvoerder genomen. Daarmee wordt de bewindvoerder geacht in de procedure te zijn verschenen. Daarom wordt de bewindvoerder in deze procedure als formele procespartij aangemerkt.
De huurachterstand
5.3.
Volgens de door [eiser] bij de conclusie van repliek overgelegde specificatie bedroeg de huurachterstand op 16 augustus 2023 € 12.842,22. De kantonrechter verstaat dat [eiser] haar vordering dienovereenkomstig wijzigt.
5.4.
De bewindvoerder heeft erkend dat sprake is van een huurachterstand, maar heeft de hoogte daarvan voor wat betreft het voorschot voor energiekosten en de administratiekosten betwist.
Ambtshalve toetsing huurprijswijzigingsbeding
5.5.
De huurovereenkomst die in deze procedure centraal staat, is gesloten met een consument, zodat ambtshalve toetsing aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht moet plaatsvinden, in het bijzonder aan de Richtlijn 93/13 EG (hierna: de Richtlijn).
5.6.
In dit geding moet de kantonrechter het in artikel 16 van de algemene voorwaarden en het in art. 5 van de huurovereenkomst opgenomen huurprijswijzigingsbeding toetsen. Dit beding is te beschouwen als een beding dat bedoeld is om in meerdere overeenkomsten te worden gebruikt. Het is niet als kernbeding aan te merken. Gesteld noch gebleken is dat over het beding is onderhandeld.
5.7.
De kantonrechter moet ambtshalve toetsen of het huurprijswijzigingsbeding oneerlijk is in de zin van de Richtlijn. Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de Richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of de diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Voor het toetsingsmoment moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is daarom de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg. Verder moet rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen geen regeling zouden hebben getroffen.
5.8.
Uit de jurisprudentie (ECLI:C:EU:2013:180 RWE [naam 1] en C-472/10, ECLI:EU:C:2012:242[naam 2]) volgt dat het Hof: van Justitie vergaande beperkingen aan de geldigheid van prijswijzigingsbedingen stelt. Een dergelijk beding moet in duidelijke en begrijpelijke taal gesteld zijn, ofwel objectief bepaalbaar zijn. Het beding moet de gronden op basis waarvan en de wijze waarop de huurprijs kan worden aangepast bevatten en deze gronden moeten een geldige reden voor de wijziging van de huurprijs vormen. Het huurprijswijzigingsbeding moet zijn opgenomen in het huurcontract of de bijgesloten algemene voorwaarden.
5.9.
In beginsel is een beding dat een wijziging van de huurprijs regelt eerlijk wanneer die wijziging is gegrond op de consumentenprijsindex en is toegelicht hoe de aanpassing van de huurprijs wordt berekend, of indien het beding verwijst naar de wettelijke regels omtrent de wijziging van de huurprijs. De kantonrechter is van oordeel dat het huurprijswijzigingsbeding in de algemene voorwaarden aan voornoemde vereisten voldoet en niet als oneerlijk kan worden beschouwd. Dat geldt niet voor het beding in artikel 5 van de huurovereenkomst zelf. Dit beding bepaalt dat [eiser] het recht heeft om de huurprijs bovenop en gelijktijdig met de in de algemene voorwaarden opgenomen aanpassing jaarlijks met maximaal 6% te verhogen. Dit beding voldoet niet aan voornoemde eisen en is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook als oneerlijk aan te merken. Gelet hierop vernietigt de kantonrechter het huurprijswijzigingsbeding van artikel 5 van de huurovereenkomst.
5.10.
Het is de kantonrechter niet duidelijk op basis van welk huurprijswijzigingsbeding [eiser] de huurprijs heeft verhoogd. [eiser] heeft in dit kader onvoldoende gesteld. De kantonrechter kan er daarom niet vanuit gaan dat de huurprijs op geoorloofde wijze is verhoogd. Het gevolg hiervan is dat alle huurprijsverhogingen zijn komen te vervallen en dat de eerste huurprijs is blijven gelden.
De energiekosten
5.11.
Wat betreft het voorschot voor energiekosten overweegt de kantonrechter als volgt. De bewindvoerder heeft betwist dat hij gehouden is tot betaling van die kosten, omdat niet is gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] een voorschot in rekening mocht brengen en dat [eiser] deze kosten jaarlijks afgerekend heeft aan de hand van het energieverbruik van [gedaagde 2].
5.12.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de e-mailberichten die [eiser] als productie 2 bij haar akte van repliek heeft overgelegd blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] maandelijks een voorschot voor energiekosten in rekening mag brengen, aangezien daarin staat dat er jaarlijks naar verbruik verrekend zal worden. Uit de door [eiser] overgelegde facturen blijkt daarnaast dat er wel degelijk jaarlijks is verrekend (telkens op 1 april van het jaar). Aan deze stelling van de bewindvoerder gaat de kantonrechter dan ook voorbij.
De administratiekosten
5.13.
De kantonrechter volgt de bewindvoerder in zijn stelling dat door [eiser] niet is gesteld, en verder ook niet is gebleken, wat de grondslag is van de door [eiser] in rekening gebrachte € 40,00 aan administratiekosten. Dit deel van de vordering zal de kantonrechter om die reden afwijzen.
5.14.
De bewindvoerder heeft nog aangevoerd dat er tussen partijen een geldlening bestaat, en dat deze vanwege het door [eiser] niet nakomen van de wettelijke informatieverplichtingen richting [gedaagde 2] moet worden vernietigd, maar omdat deze geldlening geen onderdeel uitmaakt van deze procedure gaat de kantonrechter hier verder niet op in.
5.15.
De kantonrechter zal gelet op het voorgaande een bedrag van € 12.271,17 aan achterstallige huur toewijzen. Dit is de gevorderde huurachterstand, zijnde een bedrag van € 12.842,22, minus de in rekening gebrachte administratiekosten van in totaal € 360,00 (9 maal € 40,00) en de doorgevoerde huurverhoging van in totaal € 211,05 (7 maal € 30,15).
Toekomstige huurtermijnen
5.16.
De gevorderde veroordeling tot betaling van toekomstige termijnen is toewijsbaar, te weten een bedrag van € 1.402,00 per maand, vanaf 1 september 2023 tot aan de dag van ontruiming. [eiser] dient hierbij rekening te houden met de tussentijds door de bewindvoerder gedane betalingen.
De ontbinding en ontruiming
5.17.
Het uitgangspunt is dat op de voet van artikel 6:265 lid 1 BW iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beoordeling of ontbinding naar de aard en betekenis van de tekortkoming gerechtvaardigd is, dient rekening gehouden te worden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de omstandigheden die na de gestelde tekortkoming hebben plaatsgevonden (HR 22 augustus 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0673 en meer recent Hof Den Haag 29 november 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3477).
5.18.
Uit de vorige rechtsoverwegingen volgt dat [gedaagde 2] is tekortgeschoten in de betalingsverplichtingen jegens [eiser]. Gelet op de hoogte van deze huurachterstand is in ieder geval geen sprake van een tekortkoming van geringe betekenis, nu de deze ten tijde van de dagvaarding ruim vijf maanden bedroeg en inmiddels ruim negen maanden bedraagt. Dat sprake is van een tekortkoming van bijzondere aard is gesteld noch gebleken. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt in beginsel dan ook de ontbinding van de huurovereenkomst.
5.19.
De bewindvoerder heeft kort gezegd aangevoerd dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt omdat [gedaagde 2] te maken heeft gehad met een loonbeslag en omdat een ontbinding en ontruiming te ingrijpend voor [gedaagde 2] is. Indien de kantonrechter toch de ontbinding en ontruiming toewijst, vraagt de bewindvoerder om een zogeheten terme de grâce.
5.20.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van de bewindvoerder op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 1 BW niet slaagt. De bewindvoerder heeft enkel het woonbelang van [gedaagde 2] aangevoerd, en gewezen op het loonbeslag als reden voor het ontstaan van de huurachterstand. Dat weegt niet op tegen de ernstige tekortkoming die de grote huurachterstand oplevert. De persoonlijke omstandigheden van [gedaagde 2] kunnen daaraan niet afdoen. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zullen dan ook worden toegewezen.
5.21.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van de gevraagde terme de grâce als volgt. Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 7:280 BW de kantonrechter een terme de grâce kan verlenen van ten hoogste een maand. In de gegeven omstandigheden ziet de kantonrechter geen aanleiding gebruik te maken van deze wettelijke bevoegdheid. Deze bevoegdheid moet namelijk terughoudend worden toegepast. Daarnaast is het volstrekt onaannemelijk dat de bewindvoerder in staat is om binnen een maand aan de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst te voldoen. Gelet hierop wordt het verzoek van de bewindvoerder tot het toekennen van een terme de grâce niet ingewilligd. De kantonrechter zal de gevorderde ontruimingstermijn van 14 dagen toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
5.22.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiser] heeft aan [gedaagde 2] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, die is overgelegd als productie 5 bij dagvaarding. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 667,87 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.23.
De gevorderde wettelijke rente zal de kantonrechter afwijzen, nu niet gesteld of gebleken is dat [eiser] bij de berekening daarvan rekening heeft gehouden met de tussentijds door [gedaagde 2] verrichte betalingen. Het is niet aan de kantonrechter om zonder meer informatie daarover een renteberekening te maken.
Conclusie
5.24.
De kantonrechter zal de huurovereenkomst ontbinden en de bewindvoerder veroordelen het gehuurde te ontruimen. Daarnaast zal de kantonrechter de bewindvoerder veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 12.271,17, als ook een bedrag van € 1.402,00 per maand, vanaf 1 september 2023 tot aan de dag van ontruiming, waarbij [eiser] rekening dient te houden met de tussentijds door de bewindvoerder gedane betalingen. Verder zal de bewindvoerder worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 667,87 aan buitengerechtelijke incassokosten.
De proceskosten
5.25.
De bewindvoerder is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding | € | 107,84 | |
- griffierecht | € | 514,00 | |
- salaris gemachtigde | € | 990,00 | (3,00 punten × € 330,00) |
Totaal | € | 1.611,84 |
De nakosten worden begroot op € 132,00.
6. De beslissing
De kantonrechter
6.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan de [adres],
6.2.
veroordeelt de bewindvoerder om de woning aan de [adres] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met de zijnen en met het zijne te verlaten en te ontruimen, met afgifte van de sleutels aan [eiser],
6.3.
veroordeelt de bewindvoerder tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 12.271,17,
6.4.
veroordeelt de bewindvoerder tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 667,87 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.5.
veroordeelt de bewindvoerder tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.402,00 per maand vanaf 1 september 2023 tot aan de dag van ontruiming, rekening houdend met tussentijds door de bewindvoerder gedane betalingen,
6.6.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.611,84, en in de nakosten, begroot op € 132,00,
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023. (wv)