Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het wegverkeer
Artikel 3 Verplichtingen van de Verdragsluitende Partijen
Geldend
Geldend vanaf 03-09-1993
- Bronpublicatie:
03-03-1992, Trb. 1997, 25 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
03-09-1993
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-03-1992, Trb. 1997, 25 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1
(a)
De Verdragsluitende Partijen nemen passende maatregelen opdat de op hun grondgebied geldende verkeersregels in hoofdzaak overeenkomen met de bepalingen van Hoofdstuk II van dit Verdrag. Op voorwaarde dat deze regels op geen enkele wijze in strijd zijn met genoemde bepalingen:
- (i)
behoeven deze regels geen van de genoemde bepalingen over te nemen die van toepassing zijn op omstandigheden die zich op het grondgebied van de desbetreffende Verdragsluitende Partijen niet voordoen;
- (ii)
mogen deze regels bepalingen bevatten die niet in genoemd Hoofdstuk II voorkomen.
(b)
De bepalingen van dit lid eisen niet van de Verdragsluitende Partijen dat zij overtredingen van de bepalingen van Hoofdstuk II die zijn opgenomen in hun eigen verkeersregels strafbaar stellen.
2
(a)
De Verdragsluitende Partijen nemen tevens passende maatregelen opdat de op hun grondgebied geldende regels betreffende de technische eisen waaraan motorvoertuigen en aanhangwagens dienen te voldoen, overeenkomen met de bepalingen in Bijlage 5 bij dit Verdrag; op voorwaarde dat zij op geen enkele wijze in strijd zijn met de veiligheidsbeginselen die aan de bepalingen in Bijlage 5 ten grondslag liggen, mogen deze regels bepalingen bevatten die niet in Bijlage 5 voorkomen. De Verdragsluitende Partijen nemen tevens passende maatregelen opdat motorvoertuigen en aanhangwagens, die op hun grondgebied zijn ingeschreven, voldoen aan de bepalingen in Bijlage 5 bij dit Verdrag wanneer zij aan het internationale verkeer deelnemen.
(b)
De bepalingen van dit lid leggen aan de Verdragsluitende Partijen generlei verplichtingen op ten aanzien van de op hun grondgebied geldende regels betreffende de technische eisen waaraan die gemotoriseerde voertuigen moeten voldoen, die niet worden beschouwd als motorvoertuigen in de zin van dit Verdrag.
3.
Behoudens de in Bijlage l bij dit Verdrag genoemde uitzonderingen, zijn de Verdragsluitende Partijen verplicht in hun eigen gebied in het internationale verkeer die motorvoertuigen en aanhangwagens toe te laten, die voldoen aan de in Hoofdstuk III van het Verdrag vastgelegde eisen en waarvan de bestuurders voldoen aan de in Hoofdstuk IV vastgelegde eisen; zij zijn tevens verplicht de kentekenbewijzen, die zijn uitgegeven overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk III, te erkennen als prima facie bewijs dat de voertuigen waarop deze betrekking hebben voldoen aan de eisen die in genoemd Hoofdstuk III zijn vastgelegd.
4.
Maatregelen, die de Verdragsluitende Partijen hebben genomen of wellicht zullen nemen, hetzij unilateraal dan wel ingevolge bilaterale of multilaterale overeenkomsten, om op hun grondgebied in het internationale verkeer motorvoertuigen en aanhangwagens toe te laten die niet voldoen aan alle in Hoofdstuk III van dit Verdrag vastgelegde eisen, en om, in andere gevallen dan die welke in Hoofdstuk IV zijn aangegeven, op hun grondgebied de geldigheid te erkennen van rijbewijzen die zijn uitgegeven op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, zullen worden geacht overeen te stemmen met het doel van dit Verdrag.
5.
De Verdragsluitende Partijen zijn verplicht op hun grondgebied in het internationale verkeer fietsen en bromfietsen toe te laten, die voldoen aan de in Hoofdstuk V van dit Verdrag vastgelegde technische eisen en waarvan de bestuurders gewoonlijk woonachtig zijn op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij. Geen enkele Verdragsluitende Partij mag van bestuurders van fietsen of bromfietsen in het internationale verkeer eisen dat zij een rijbewijs bezitten; de Verdragsluitende Partijen daarentegen, die overeenkomstig artikel 54, tweede lid, van dit Verdrag hebben verklaard, dat zij bromfietsen als motorfietsen behandelen kunnen van bestuurders van bromfietsen in het internationale verkeer wel eisen dat zij een rijbewijs bezitten.
5bis.
De Verdragsluitende Partijen nemen de nodige maatregelen om ervoor zorg te dragen dat er op scholen op alle niveaus systematisch en voortdurend onderricht wordt gegeven op het gebied van de verkeersveiligheid.
5ter.
Ingeval rijonderricht voor leerling-bestuurders wordt verzorgd door een professionele rijschool, moeten in de nationale wetgeving de minimumeisen worden vastgelegd betreffende het lesprogramma en de kwalificaties van het personeel dat genoemd onderricht geeft.
6.
De Verdragsluitende Partijen verplichten zich ertoe aan elke andere Verdragsluitende Partij die daartoe een verzoek doet, inlichtingen te verstrekken die nodig zijn om de identiteit vast te stellen van degene op wiens naam een gemotoriseerd voertuig, of een aanhangwagen die aan een dergelijk voertuig is gekoppeld, op hun grondgebied is ingeschreven, indien uit het ingediende verzoek blijkt dat dit voertuig betrokken is geweest bij een ongeval of dat de bestuurder van dit voertuig een ernstige verkeersovertreding heeft begaan waarop een zware straf of ontzegging van de rijbevoegdheid is gesteld op het grondgebied van de Verdragsluitende Partij waarvan het verzoek is uitgegaan.
7.
Maatregelen, die de Verdragsluitende Partijen hebben genomen of wellicht zullen nemen, hetzij unilateraal, hetzij ingevolge bilaterale of multilaterale overeenkomsten, om het internationale wegverkeer te vergemakkelijken door het vereenvoudigen van douane-, politie- en gezondheidsformaliteiten en van andere, soortgelijke formaliteiten, dan wel om te bevorderen dat douanekantoren en -posten bij bepaalde grensovergangen dezelfde bevoegdheden hebben en gedurende dezelfde tijden zijn geopend, worden geacht overeen te komen met het doel van dit Verdrag.
8.
Niets in het derde, vijfde of zevende lid van dit artikel is van invloed op het recht van een Verdragsluitende Partij, op haar grondgebied de toelating in het internationale verkeer van motorvoertuigen, aanhangwagens, bromfietsen en fietsen, en/of hun bestuurders of meerijdenden, afhankelijk te stellen van haar voorschriften betreffende het tegen betaling vervoeren van passagiers en goederen, van haar voorschriften betreffende de verzekering van bestuurders tegen wettelijke aansprakelijkheid, van haar douanevoorschriften en, in het algemeen, van haar voorschriften met betrekking tot andere aangelegenheden dan het wegverkeer.