CRvB, 07-03-2006, nr. 05/564 NABW
ECLI:NL:CRVB:2006:AV4712
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
07-03-2006
- Magistraten
mr. R.H.M. Roelofs
- Zaaknummer
05/564 NABW
- LJN
AV4712
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2006:AV4712, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 07‑03‑2006
Uitspraak 07‑03‑2006
mr. R.H.M. Roelofs
Partij(en)
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest, gedaagde.
I. Ontstaan en loop van het geding
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's‑Gravenhage van 16 december 2004, reg.nr. 03/4647 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 februari 2006, waar appellante in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door M.J. de Jongh, werkzaam bij de gemeente Oegstgeest.
II. Motivering
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 30 november 2001 is aan appellante met ingang van 28 december 2000 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek. Bij besluit van 28 januari 2002 is het maximumbedrag van de geldlening vastgesteld op € 38.689,41.
Bij afzonderlijk besluit van 4 april 2003 heeft gedaagde aan appellante voorts bijstand toegekend voor de te haren laste komende kosten verbonden aan het vestigen van een zogeheten krediethypotheek tot een bedrag van € 613,70.
Bij besluit van 2 september 2003 heeft gedaagde het tegen het besluit van 4 april 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat er voldoende grond is in te stemmen met de declaratie van het notariskantoor, inclusief de toegepaste verhoging van € 90,91 wegens extra tijd/werk.
Bij besluit van 15 december 2004 is de bijstandsuitkering van appellante met ingang van 1 oktober 2004 wegens volboeking van de krediethypotheek omgezet in een uitkering om niet.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 2 september 2003 ingestelde beroep, in het bijzonder gericht tegen de bijstandsverlening in de vorm van een geldlening wat betreft de verhoging van € 90,91, niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 2 september 2003 om reden dat de lopende bijstandsuitkering in de vorm van een lening inmiddels per 1 september 2004 is omgezet in een uitkering om niet.
In hoger beroep heeft appellante zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Daartoe heeft zij — samengevat en voorzover van belang — aangevoerd, dat zij het niet eens is met de verhoging van de aanvankelijk geoffreerde notariskosten, dat zij alsnog een oordeel wenst over de rechtmatigheid van de daarvoor verstrekte (leen)bijstand, dat zij meent dat zij ook thans nog belang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechter, dat voorzover zij geen strikt individueel belang meer heeft wel een belang resteert als lid van een collectiviteit, te weten de groep van bijstandsgerechtigden die hun beroep op bijzondere bijstand ‘uit de gemeentelijke pot’ zien beperkt doordat gedaagde bijzondere bijstand verleent voor kosten die niet noodzakelijk zijn althans kosten die niet voor haar rekening dan wel voor rekening van de gemeente dienen te komen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bij zijn tussen partijen gewezen uitspraak van 20 september 2005 heeft de Raad — voorzover hier van belang — bepaald dat het maximumbedrag van de geldlening nader wordt vastgesteld op € 37.645,72. Dit heeft tot gevolg dat de omzetting van de bijstandsverlening in de vorm van een geldlening naar een bijstandsuitkering om niet, die reeds per 1 oktober 2004 had plaatsgevonden, alsnog naar een eerder tijdstip dient door te schuiven. Dit betekent evenzeer dat ten tijde van de aangevallen uitspraak van 16 december 2004 appellante, ook reeds zonder dat de bewuste € 90,91 op de krediethypotheek in mindering wordt gebracht, materieel niet meer kon bereiken wat zij aanvankelijk kennelijk met het ingestelde beroep beoogde, te weten: het op een later tijdstip uitgeput raken van de krediethypotheek.
De Raad stelt vast dat de als gevolg van het meenemen van het bedrag van € 90,91 — iets — eerdere volboeking van de krediethypotheek voor appellante geen aantoonbare nadelige consequenties heeft. Het maximumbedrag van de geldlening heeft daardoor immers geen wijziging ondergaan en de bijstandsverlening is na het bereiken van het kredietplafond om niet voortgezet. De Raad onderschrijft derhalve het oordeel van de rechtbank dat appellante ten tijde van de aangevallen uitspraak geen belang (meer) had bij een inhoudelijk oordeel omtrent het door gedaagde genomen besluit van 2 september 2003. Overigens vormt naar vaste rechtspraak, ook van de Raad, de enkele wens om een principiële uitspraak te verkrijgen — in het kader van de rechtsbescherming ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) — geen rechtens te honoreren procesbelang.
Hetgeen appellante heeft aangevoerd omtrent haar vrees inzake het beslag op de gemeentelijke middelen voor bijzondere bijstandsverlening kan de Raad niet volgen. Nog daargelaten dat het hier in verhouding tot het totale gemeentelijke budget voor bijzondere bijstand een betrekkelijk te verwaarlozen bedrag betreft, volstaat de Raad in dit verband met de opmerking dat de bijstand voor bijkomende kosten van het vestigen van een krediethypotheek, zoals die verbonden aan het opmaken van de hypotheekakte en de inschrijving daarvan, ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit krediethypotheek bijstand, behoudens in hier niet van toepassing zijnde uitzonderingsgevallen, als algemene bijstand wordt aangemerkt. Van beperking van mogelijkheden in het kader van de bijzondere bijstandsverlening is derhalve geenszins sprake.
Ook in hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd acht de Raad geen voldoende eigen tot de persoon van appellante te herleiden (proces)belang gelegen.
Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
In verband met het voorgaande bestaat er, gelet op artikel 8:73 van de Awb, geen ruimte voor het toekennen van een schadevergoeding.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2006.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) L. Jörg.