RFR 2016/119
Echtscheidingsconvenant. Op wie rust de stelplicht van het kenbaarheidsvereiste bij een beroep op wederzijdse dwaling?
HR 10-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1136
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10 juni 2016
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, G. de Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron
- Zaaknummer
15/01191
- Conclusie
A-G mr. M.H. Wissink
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS924440:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Personen- en familierecht / Huwelijk, relaties en echtscheiding
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:1136, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑06‑2016
ECLI:NL:PHR:2016:117, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑03‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑02‑2015
- Wetingang
Art. 6:228 lid 1 onderdeel c BW; art. 150 Rv
Essentie
Echtscheidingsconvenant. Dwaling. Stelplicht. Bewijslast.
Op wie rust de stelplicht van het kenbaarheidsvereiste bij een beroep op wederzijdse dwaling?
Samenvatting
Partijen zijn in 1983 met elkaar gehuwd. In de huwelijkse voorwaarden van partijen is onder meer bepaald dat de pensioenen slechts toekomen aan de echtgenoot aan wie ze zijn toegekend, zonder dat deze echtgenoot tot enige verrekening jegens de andere echtgenoot gehouden is. Het huwelijk werd in 2000 door echtscheiding ontbonden. Voorafgaand daaraan zijn partijen overeengekomen dat de vrouw recht heeft op de helft van het door de man in zijn onderneming opgebouwde ouderdomspensioen. In deze procedure heeft de vrouw ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.