Procestaal: Lets.
HvJ EU, 25-05-2016, nr. C-559/14
ECLI:EU:C:2016:349
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
25-05-2016
- Magistraten
R. Silva de Lapuerta, A. Arabadjiev, J.-C. Bonichot, S. Rodin, E. Regan
- Zaaknummer
C-559/14
- Conclusie
J. Kokott
- Roepnaam
Meroni
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2016:349, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 25‑05‑2016
ECLI:EU:C:2016:120, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 25‑02‑2016
Uitspraak 25‑05‑2016
R. Silva de Lapuerta, A. Arabadjiev, J.-C. Bonichot, S. Rodin, E. Regan
Partij(en)
In zaak C-559/14,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Augstākās tiesas Civillietu departaments (hooggerechtshof, afdeling civiele zaken, Letland) bij beslissing van 15 oktober 2014, ingekomen bij het Hof op 5 december 2014, in de procedure
Rūdolfs Meroni
tegen
Recoletos Limited,
in tegenwoordigheid van:
Aivars Lembergs,
Olafs Berķis,
Igors Skoks,
Genādijs Ševcovs,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta (rapporteur), kamerpresident, A. Arabadjiev, J.-C. Bonichot, S. Rodin en E. Regan, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Rūdolfs Meroni, vertegenwoordigd door D. Škutāns, advokāts,
- —
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en E. Pedrosa als gemachtigden,
- —
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door V. Kaye als gemachtigde, bijgestaan door B. Kennelly, barrister,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Sauka en M. Wilderspin als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 februari 2016,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 34, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen Rūdolfs Meroni en Recoletos Limited, betreffende een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging in Letland van een beschikking houdende voorlopige en bewarende maatregelen, gegeven door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division, (Commercial Court) (Verenigd Koninkrijk).
Toepasselijke bepalingen
Recht van de Unie
Handvest
3
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’), dat het opschrift draagt ‘Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht’, bepaalt:
‘Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.
[…]’
4
In titel VII van het Handvest, ‘Algemene bepalingen betreffende de uitlegging en de toepassing van het Handvest’, bepaalt artikel 51, lid 1:
‘De bepalingen van dit Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de lidstaten. Derhalve eerbiedigen zij de rechten, leven zij de beginselen na en bevorderen zij de toepassing ervan overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden en met inachtneming van de grenzen van de bevoegdheden zoals deze in de Verdragen aan de Unie zijn toegedeeld.’
Verordening nr. 44/2001
5
De overwegingen 16 tot en met 18 van verordening nr. 44/2001 luiden:
- ‘(16)
Op grond van het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling is het gewettigd de in een lidstaat gegeven beslissingen van rechtswege te erkennen zonder dat daarvoor, behoudens bij betwisting, nog een procedure moet worden gevolgd.
- (17)
Eveneens op grond van dit wederzijds vertrouwen moet de procedure om een in een lidstaat gegeven beslissing in een andere lidstaat uitvoerbaar te verklaren, doeltreffend en snel zijn. De verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing moet daarom vrijwel automatisch, zonder dat het gerecht ambtshalve een van de in deze verordening genoemde gronden voor niet-uitvoering kan aanvoeren, worden afgegeven, na een eenvoudige formele controle van de overgelegde documenten.
- (18)
De eerbiediging van de rechten van de verdediging houdt evenwel in dat de verweerder de mogelijkheid moet hebben in een procedure op tegenspraak een rechtsmiddel in te stellen tegen de verklaring van uitvoerbaarheid, wanneer hij van mening is dat een van de gronden voor niet-uitvoering van toepassing is. Ook de eiser moet een rechtsmiddel kunnen instellen indien zijn verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt afgewezen.’
6
Artikel 32 van voormelde verordening definieert ‘beslissing’ als ‘elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten’.
7
Artikel 33 van verordening nr. 44/2001 bevat de volgende bepalingen:
- 1.
De in een lidstaat gegeven beslissingen worden in de overige lidstaten erkend zonder vorm van proces.
- 2.
Indien tegen de erkenning van een beslissing bezwaar wordt gemaakt, kan iedere partij die er belang bij heeft ten principale te zien vastgesteld dat de beslissing erkend moet worden, gebruik maken van de procedures, bedoeld in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk.
- 3.
Wordt voor een gerecht van een lidstaat de erkenning bij wege van tussenverzoek ingeroepen, dan is dit gerecht bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
8
Artikel 34, punten 1 en 2, van deze verordening bepaalt:
‘Een beslissing wordt niet erkend indien:
- 1)
de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;
- 2)
het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was’.
9
Ingevolge artikel 35, leden 2 en 3, van verordening nr. 44/2001 is het aangezochte gerecht of de aangezochte autoriteit gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan het gerecht van de lidstaat van herkomst zijn bevoegdheid heeft aangenomen. De bevoegdheidsregels betreffen niet de openbare orde als bedoeld in artikel 34, punt 1.
10
Artikel 36 van dezelfde verordening bepaalt dat in geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing.
11
Artikel 38, lid 1, van voormelde verordening luidt:
‘De beslissingen die in een lidstaat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, kunnen in een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij aldaar, ten verzoeke van iedere belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard.’
12
Artikel 41 van deze verordening bepaalt het volgende:
‘De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de formaliteiten […] vervuld zijn […] De partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.’
13
Artikel 42, lid 2, van verordening nr. 44/2001 bevat de volgende bepaling:
‘ De verklaring van uitvoerbaarheid wordt betekend of meegedeeld aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en gaat vergezeld van de beslissing, indien deze nog niet aan haar is betekend of meegedeeld.’
14
Artikel 43 van die verordening luidt als volgt:
‘Elke partij kan een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid.
- 2.
Het rechtsmiddel wordt bij het in bijlage III bedoelde gerecht ingesteld.
- 3.
Het rechtsmiddel wordt volgens de regels van de procedure op tegenspraak behandeld.
[…]
- 5.
Een rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid moet worden ingesteld binnen één maand na de betekening daarvan. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven, is de termijn waarbinnen het rechtsmiddel moet worden ingesteld, twee maanden met ingang van de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.’
15
Artikel 45 van voormelde verordening bepaalt:
- ‘1.
De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht […] slechts op een van de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken. […]
- 2.
In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing.’
Lets recht
16
Artikel 138 Civilprocesa likums (wetboek van burgerlijke rechtsvordering) somt de middelen op een vordering geldend te maken:
- ‘1)
inbeslagneming van roerende goederen en contant geld van de verweerder;
- 2)
inschrijving van een verbod in het desbetreffende register van roerende goederen of een ander openbaar register;
- 3)
inschrijving van de conservatoire maatregel in het kadaster of het scheepsregister;
- 4)
inbeslagneming van een schip;
- 5)
verbod voor de verweerder om bepaalde handelingen te verrichten;
- 6)
beslag op door derden verschuldigde betalingen, met inbegrip van bij kredietinstellingen en andere financiële instellingen aangehouden financiële middelen;
- 7)
opschorting van tenuitvoerlegging (daaronder begrepen een verbod voor een deurwaarder om geld over te maken of eigendom over te dragen aan een ontvanger of schuldenaar, of opschorting van de verkoop van een onroerend goed).’
17
Artikel 427, lid 1, punt 4, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepaalt:
‘Ongeacht de in het hogere beroep aangevoerde middelen vernietigt de in hoger beroep aangezochte rechter het vonnis in eerste aanleg en verwijst hij de zaak voor nieuw onderzoek terug indien hij vaststelt dat […] bij dit vonnis rechten worden verleend of verplichtingen worden opgelegd aan een persoon die niet als partij in het geding was geroepen.’
18
Artikel 452, lid 3, punt 4, van voormeld wetboek bepaalt het volgende:
Hoe dan ook is sprake van schending van een bepaling van procesrecht die ertoe kan leiden dat het geding op onjuiste wijze wordt beslecht:
[…]
Wanneer een vonnis rechten verleent of verplichtingen oplegt aan een persoon die niet als partij in het geding was geroepen.
19
Artikel 633 van voormeld wetboek luidt:
- ‘(1)
Een persoon die aanspraak maakt op een recht op een uitgewonnen roerend of onroerend goed of op een deel van dat goed, moet overeenkomstig de algemene bevoegdheidsregels in rechte optreden.
- (2)
Een vordering strekkende tot uitsluiting van een goed van beslaglegging, tot schrapping van een inschrijving in het kadaster of een andere vordering moet worden gericht tot de schuldenaar en de executant. Indien op het goed beslag wordt gelegd krachtens het deel van een strafvonnis dat betrekking heeft op de inbeslagneming van een goed, worden de veroordeelde persoon en de financiële instelling uitgenodigd te verschijnen als verweerders.
- 3)
Indien het goed reeds verkocht is, wordt de vordering gericht tot de persoon aan wie het goed is overgedragen. Indien de rechter de op een onroerend goed betrekking hebbende vordering toewijst, wordt de inschrijving van de overdracht van het eigendomsrecht aan de verkrijger in het kadaster ongeldig verklaard.’
[…]
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
20
Op een vordering die in rechte door Recoletos en door andere partijen aanhangig is gemaakt tegen Aivars Lembergs, Olafs Berķis, Igors Skoks en Genādijs Ševcovs, is op 9 april 2013 een beschikking houdende voorlopige en bewarende maatregelen uitgesproken door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division, (Commercial Court). Die beschikking is aan voormelde personen niet betekend.
21
Bij beschikking van 29 april 2013 (hierna: ‘litigieuze beschikking’) heeft de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division, (Commercial Court) genoemde maatregelen tegen diezelfde personen bevestigd. Meer in het bijzonder is de beslaglegging op de aan Lembergs toebehorende goederen gehandhaafd. Aan deze laatste en aan de overige verwerende partijen is een verbod opgelegd, te beschikken over hun aandelen in AS Ventbunkers, gevestigd in Letland, ze te gebruiken of de waarde ervan te verminderen, ongeacht of de aandelen in die vennootschap hun al dan niet rechtstreeks toebehoren, alsook te beschikken over enige opbrengst of inkomen uit vervreemding van die aandelen en van enige andere vennootschap of entiteit waardoor verweerders toegang hebben tot de aandelen van Ventbunkers. Lembergs bezit slechts één aandeel in die vennootschap. Ongeveer 29 % van het kapitaal van Ventbunkers wordt gehouden door Yelverton Investments BV (hierna: ‘Yelverton’), waarin Lembergs rechten heeft als ‘economische eigenaar’.
22
De litigieuze beschikking bevat meerdere bijlagen, waaronder een organigram van de vennootschappen en andere entiteiten waarop zij betrekking heeft. Deze laatste waren geen partij in de procedure voor de rechterlijke instantie die deze beschikking heeft gegeven.
23
Volgens de litigieuze beschikking dient Recoletos te zorgen voor de kennisgeving of de betekening van die beschikking. Zoals uit die beschikking volgt, komt het recht om zich tot de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division, (Commercial Court), te wenden en om verzet aan te tekenen tegen de door die rechterlijke instantie gelaste maatregelen toe aan alle personen aan wie de beschikking is betekend. Deze is gegeven op een zitting waarvan verweerders in kennis waren gesteld, en laatstgenoemden kunnen bij deze rechterlijke instantie een verzoek om wijziging of vernietiging van de litigieuze beschikking indienen.
24
In deze laatste beschikking wordt voorts het volgende vermeld:
‘Binnen 7 dagen te rekenen vanaf de ontvangst van een afschrift van deze beschikking […] treffen de verweerders alle redelijkerwijs in hun macht liggende maatregelen om te vermijden dat de leden van de raden bestuur van de in de onderhavige beschikking vermelde vennootschappen over de door die vennootschappen gehouden belangen [in Ventbunkers] beschikken, deze gebruiken of de waarde ervan verminderen. Die handelingen, voor zover zij redelijkerwijs in hun macht liggen, omvatten mede, maar niet alleen, de onverwijlde officiële inkennisstelling van voormelde vennootschappen, door tussenkomst van de leden van hun raden van bestuur, en […] voor zover dat in hun macht ligt, het verbod om de door die vennootschappen gehouden belangen [in Ventbunkers] te vervreemden, erover te beschikken of de waarde ervan te verminderen.
[…]
Het is verweerders ingevolge de onderhavige verordening niet verboden, vermogen van de verweerders dat niet tot de belangen [in Ventbunkers] behoort te gebruiken, erover te beschikken of de waarde ervan te verminderen.
Het is ingevolge de onderhavige beschikking niet verboden, belangen [in Ventbunkers] te gebruiken of over die belangen te beschikken in het kader van normale handelsactiviteiten, maar verweerders dienen de wettelijke vertegenwoordigers van verzoekers daarvan vooraf in kennis te stellen.
[…]
Een verwerende natuurlijke persoon die is gelast niet te handelen, dient na te laten zelf alsook op enige andere wijze te handelen. Hij mag niet handelen doordat andere personen namens hem, op zijn instructies of door hem aangespoord handelen.
[…]
Het bepaalde in de onderhavige beschikking geldt voor de volgende personen in een land of in een staat buiten het rechtsgebied van de [High court of Justice]:
- a)
verweerders;
b) een ieder:
- —
die onder de bevoegdheid van de [High court of Justice] valt;
- —
aan wie de onderhavige beschikking op zijn binnen het rechtsgebied van de [High court of Justice] gelegen woon- of werkadres schriftelijk is betekend; en
- —
in staat is handelingen of het achterwege laten van handelingen buiten het rechtsgebied van de [High court of Justice] die indruisen tegen de bepalingen van de onderhavige beschikking, te verhinderen; en
- c)
iedere andere persoon, mits een gerecht van dat land of die staat de onderhavige beschikking uitvoerbaar heeft verklaard of ze ten uitvoer heeft gelegd.’
25
Vervolgens is op 3 mei 2013 het in de artikelen 54 en 58 van verordening nr. 44/2001 bedoelde certificaat afgegeven. Het bevat de vermelding dat de litigieuze beschikking moet worden toegepast ten aanzien van Lembergs, Berķis, Skoks en Ševcovs.
26
Op 28 juni 2013 heeft Recoletos bij de Ventspils tiesa (rechtbank te Ventspils, Letland) een verzoek ingediend dat ertoe strekte dat de litigieuze beschikking uitvoerbaar zou worden verklaard en dat de tenuitvoerlegging zou worden verzekerd door conservatoire maatregelen.
27
Dat verzoek is door de Ventspils tiesa dezelfde dag gedeeltelijk toegewezen. Het is afgewezen op het onderdeel van de conservatoire maatregelen ter verzekering van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
28
Berķis, Skoks en Ševcovs, alsook Meroni, advocaat gevestigd te Zurich (Zwitserland), die zowel vertegenwoordiger als beheerder is van het beslagen vermogen van Lembergs, voor wie hij de aandeelhoudersrechten in Ventbunkers uitoefent, alsook directeur van Yelverton, hebben daarop de beslissing van de Ventspils tiesa aangevochten voor de Kurzemes apgabaltiesa (arrondissementsrechtbank van Kurzeme, Letland). Tegen het deel van de uitspraak waarbij het verzoek om maatregelen ter verzekering van de tenuitvoerlegging van de litigieuze beschikking is afgewezen, is geen hoger beroep ingesteld.
29
Bij beslissing van 8 oktober 2013 heeft de Kurzemes apgabaltiesa de uitspraak van de Ventspils tiesa vernietigd en ten gronde uitspraak gedaan over het door Recoletos ingediende verzoek. Zij heeft de beslaglegging op goederen in Letland uitvoerbaar verklaard voor zover het Lembergs wordt verboden, over zijn aandelen in Ventbunkers te beschikken, ze te gebruiken of de waarde ervan te verminderen, ongeacht of die aandelen hem al dan niet rechtstreeks toebehoren, alsook aan derden op te dragen die handelingen te verrichten. Die rechterlijke instantie heeft de bezwaren van Meroni dat de litigieuze beschikking schadelijk was voor de belangen van derden die geen partij waren in de bij de rechterlijke instantie van het Verenigd Koninkrijk aanhangig gemaakte procedure, ongegrond verklaard. De appèlrechter heeft in dit verband gepreciseerd dat de litigieuze beschikking enkel betrekking had op Lembergs en de beslaglegging op de goederen van deze laatste.
30
Meroni heeft daarop bij de Augstākās tiesas Civillietu departaments de uitspraak van de Kurzemes apgabaltiesa aangevochten en gevorderd dat die uitspraak zou worden vernietigd voor zover daarbij toestemming werd verleend om de litigieuze beschikking in Letland ten uitvoer te leggen ten aanzien van Lembergs.
31
In zijn beroep geeft Meroni te kennen dat hij de directeur is van Yelverton, die aandeelhouder is van Ventbunkers, en dat hij de aandeelhoudersrechten van Lembergs in die vennootschap uitoefent. Hij betoogt dat de litigieuze beschikking hem belet, de aan de aandelen van Yelverton in Ventbunkers verbonden stemrechten uit te oefenen. Meroni heeft ook verklaard dat de erkenning en de tenuitvoerlegging van de litigieuze beschikking in strijd zijn met de in artikel 34, lid 1, van verordening nr. 44/2001 neergelegde uitzondering voor de openbare orde, aangezien de in de litigieuze beschikking neergelegde verboden inbreuk maken op de eigendomsrechten van derden die geen partij waren bij de procedure voor de rechterlijke instantie die de litigieuze beschikking heeft gegeven.
32
De Augstākās tiesas Civillietu departaments merkt op dat die beschikking niet alleen Lembergs raakt, maar ook derden als Yelverton alsook andere personen die geen partij waren in de procedure voor de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division, (Commercial Court). Het is moeilijk te achterhalen of de personen die geen partij zijn in de zaak, in kennis zijn gesteld van de litigieuze beschikking en de stukken betreffende het beroep, indien die documenten niet zijn verstrekt door verzoekers en evenmin door verweerders. Onderzocht moet dan ook worden of op grond van het Unierecht bij de vaststelling van conservatoire maatregelen in een geschil de eigendomsrechten van een persoon die geen partij is in het betrokken geding mogen worden beperkt, ook al is bepaald dat iedere persoon die geraakt wordt door een beslissing betreffende voorlopige maatregelen, zich op ieder moment tot de betrokken rechterlijke instantie kan wenden met het verzoek om wijziging of vernietiging van de beslissing, en aan de verzoekers de kennisgeving van de beslissing aan de belanghebbende personen wordt overgelaten, waarbij de nationale rechter van de aangezochte [lid]staat de feiten in verband met die kennisgeving nauwelijks kan verifiëren.
33
De Augstākās tiesas Civillietu departaments is van oordeel dat wanneer een persoon geen partij is in een procedure, hij zelfs niet zijn opmerkingen kenbaar kan maken voor de aangezochte rechterlijke instantie, of het nu feitelijke vragen of rechtsvragen betreft, hetgeen de kern vormt van het recht op een eerlijk proces. Een partij in een geschil moet in kennis worden gesteld van zowel het beroep zelf als de stukken in het dossier ter ondersteuning daarvan. Slechts met kennis van de argumenten ten gronde kan een dergelijke partij verweer voeren tegen de wederpartij. In dit verband moet een procedure worden gewaarborgd die strookt met het beginsel van hoor en wederhoor en het beginsel van een eerlijk proces, niet alleen in het stadium waarin de zaak ten gronde wordt onderzocht, maar ook in de fase waarin voorlopige en bewarende maatregelen worden vastgesteld.
34
Daarop heeft de Augstākās tiesas Civillietu departaments besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:
- ‘1)
Moet artikel 34, punt 1, van de Brussel I-verordening aldus worden uitgelegd dat in een procedure tot erkenning van een beslissing van een buitenlandse rechter de inbreuk op de rechten van personen die geen partij zijn in het hoofdgeding, een grond kan zijn om de in dat artikel opgenomen openbare-ordeclausule toe te passen en de erkenning van die beslissing te weigeren voor zover zij gevolgen heeft voor personen die geen partij zijn in het hoofdgeding?
- 2)
Zo ja, moet artikel 47 van het Handvest [van de grondrechten van de Europese Unie] aldus worden uitgelegd dat het daarin vervatte beginsel van een eerlijk proces zich niet ertegen verzet dat in een procedure betreffende voorlopige beschermingsmaatregelen de vermogensrechten van een persoon die geen partij was in de procedure, worden beperkt indien is bepaald dat iedere persoon voor wie de beslissing over de voorlopige beschermingsmaatregelen gevolgen heeft, steeds het recht heeft de rechter te verzoeken om wijziging of vernietiging van de beslissing, maar het aan de verzoekende partijen wordt overgelaten om de beslissing ter kennis te brengen van belanghebbenden?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
35
Met haar vragen wenst de verwijzende rechterlijke instantie in hoofdzaak te vernemen of artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001, gezien in het licht van artikel 47 van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals in het hoofdgeding de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beschikking van een gerecht van een lidstaat die is gegeven zonder dat een derde wiens rechten door die beschikking kunnen worden geraakt is gehoord, moeten worden gezien als klaarblijkelijk in strijd met de openbare orde van de aangezochte lidstaat en met het recht op een eerlijk proces in de zin van die bepalingen.
36
Om die vragen te beantwoorden moet worden nagegaan of het feit dat Meroni niet door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division, (Commercial Court) is gehoord voordat deze laatste de litigieuze beschikking gaf, kan indruisen tegen de openbare orde van de staat waarvan de rechterlijke instanties zijn verzocht die beschikking te erkennen en ten uitvoer te leggen.
37
Er zij aan herinnerd dat de litigieuze beschikking, die het voorwerp is van een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging, betrekking heeft op de bevriezing van een aantal tegoeden als bewarende maatregel, waarmee moet worden verhinderd dat een der partijen handelingen verricht waardoor de nadere partij er nadien niet over kan beschikken. Die beschikking raakt daarmee mede een aantal derden, zoals verzoeker in het hoofdgeding, die over aan die tegoeden verbonden rechten beschikken.
38
Met betrekking tot het in artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 gebruikte begrip ‘openbare orde’ heeft het Hof in punt 55 van zijn arrest van 28 april 2009, Apostolides (C-420/07, EU:C:2009:271), verklaard dat deze bepaling strikt moet worden uitgelegd, omdat zij de verwezenlijking van een van de fundamentele doelstellingen van voornoemde verordening belemmert.
39
De lidstaten blijven krachtens het in artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 gemaakte voorbehoud in beginsel weliswaar vrij, de eisen van hun openbare orde vast te leggen overeenkomstig hun nationale opvattingen, doch de afbakening van dit begrip is een kwestie van uitlegging van deze verordening (zie arrest van 28 april 2009, Apostolides, C-420/07, EU:C:2009:271, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
40
Ofschoon het derhalve niet aan het Hof is, de inhoud van het begrip openbare orde van een lidstaat te definiëren, is het wel de taak van het Hof om toe te zien op de grenzen waarbinnen de rechter van een lidstaat dit begrip kan inroepen om een beslissing van een andere lidstaat niet te erkennen (zie arrest van 28 april 2009, Apostolides, C-420/07, EU:C:2009:271, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
41
Dienaangaande zij erop gewezen dat de artikelen 36 en 45, lid 2, van verordening nr. 44/2001, volgens welke de juistheid van de buitenlandse beslissing niet mag worden onderzocht, de rechter van de aangezochte lidstaat verbieden de erkenning of tenuitvoerlegging van die beslissing te weigeren op de enkele grond dat de door de rechter van de lidstaat van herkomst toegepaste rechtsregel afwijkt van die welke de rechter van de aangezochte lidstaat zou hebben toegepast indien het geschil bij hem aanhangig was gemaakt. Evenmin mag de rechter van de aangezochte staat de juistheid nagaan van de beoordeling rechtens of feitelijk door de rechter van de staat van herkomst (zie arrest flyLAL-Lithuanian Airlines, C-302/13, EU:C:2014:2319, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
42
Er kan dus enkel een beroep worden gedaan op de openbare-ordeclausule van artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001, indien de erkenning of de tenuitvoerlegging van de in een andere lidstaat gegeven beslissing op onaanvaardbare wijze zou indruisen tegen de rechtsorde van de aangezochte lidstaat doordat zij inbreuk zou maken op een fundamenteel beginsel. Het verbod om de juistheid van de in een andere lidstaat gegeven beslissing te onderzoeken wordt dus enkel in acht genomen indien de inbreuk bestaat in kennelijke schending van een rechtsregel die in de rechtsorde van de aangezochte staat van essentieel belang wordt geacht, of van een in die rechtsorde als fundamenteel erkend recht (zie arrest Apostolides, EU:C:2009:271, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
43
Aangezien de verwijzende rechter de vraag aan de orde stelt hoe artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 in het licht van artikel 47 van het Handvest moet worden uitgelegd in verband met het verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging van de litigieuze beschikking, zij in herinnering gebracht dat het toepassingsgebied van het Handvest voor wat betreft het handelen van de lidstaten is afgebakend in artikel 51, lid 1, van dit laatste, dat bepaalt dat de bepalingen van het Handvest tot de lidstaten zijn gericht uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen (zie arrest van 26 februari 2013, Åkerberg Fransson, C-617/10, EU:C:2013:105, punt 17).
44
Een nationale rechterlijke instantie die het recht van de Unie ten uitvoer brengt door verordening nr. 44/2001 toe te passen, moet dus handelen overeenkomstig de eisen van artikel 47 van het Handvest, waarin is bepaald dat eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, recht heeft op een doeltreffende voorziening in rechte.
45
Bovendien moeten volgens het Hof de bepalingen van het Unierecht, zoals die van verordening nr. 44/2001, worden uitgelegd op basis van de grondrechten, die volgens vaste rechtspraak integrerend deel uitmaken van de algemene rechtsbeginselen waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, en die thans in het Handvest zijn opgenomen. De bepalingen van verordening nr. 44/2001 zijn ingegeven door de bedoeling, erover te waken dat in het kader van de door de verordening beoogde doelstellingen, tijdens de procedures die leiden tot gerechtelijke uitspraken het in artikel 47 van het Handvest neergelegde recht van verweer in acht wordt genomen (zie arrest van 11 september 2014, A, C-112/13, EU:C:2014:2195, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
46
Aangaande inzonderheid de vraag in welke omstandigheden het feit dat een beslissing van een nationale rechter is gegeven met schending van de procedurele waarborgen, een grond vormt voor weigering van erkenning in de zin van artikel 34, aanhef en punt 1, van verordening nr. 44/2001, heeft het Hof geoordeeld dat de in die bepaling neergelegde openbare-ordeclausule enkel kan worden toegepast wanneer een dergelijke inbreuk inhoudt dat de erkenning van de betrokken beslissing in de aangezochte staat de kennelijke schending van een fundamentele rechtsregel in de rechtsorde van de Unie en dus van deze lidstaat zou opleveren (zie arrest van 16 juli 2015, Diageo Brands, C-681/13, EU:C:2015:471, punt 50).
47
Ook moet worden opgemerkt dat het in de bepalingen van verordening nr. 44/2001 neergelegde stelsel van erkenning en tenuitvoerlegging is gebaseerd op het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie. Op basis van dat vertrouwen dat de lidstaten onderling hebben in hun rechtsstelsels en rechterlijke instanties, kan ervan worden uitgegaan dat in geval van onjuiste toepassing van het nationale recht of het Unierecht, het in elke lidstaat bestaande stelsel van rechtsmiddelen, aangevuld door de prejudiciële procedure van artikel 267 VWEU, de justitiabele voldoende waarborgen biedt (zie arrest van 16 juli 2015, Diageo Brands, C-681/13, EU:C:2015:471, punt 63).
48
Verordening nr. 44/2001 berust immers op de grondgedachte dat de justitiabelen in beginsel de plicht hebben alle naar het recht van de lidstaat van herkomst beschikbare rechtsmiddelen aan te wenden. Behoudens bijzondere omstandigheden die het te moeilijk of onmogelijk maken de rechtsmiddelen in de lidstaat van herkomst aan te wenden, moet de justitiabele in die lidstaat alle bestaande rechtsmiddelen uitputten om schending van de openbare orde in een eerder stadium te voorkomen (zie arrest van 16 juli 2015, Diageo Brands, C-681/13, EU:C:2015:471, punt 64).
49
In het hoofdgeding blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de litigieuze beschikking geen rechtsgevolgen tegenover een derde heeft zolang zij hem niet ter kennis is gebracht en dat de verzoekende partijen die deze beschikking willen inroepen erop toe moeten zien dat zij naar behoren ter kennis wordt gebracht van de betrokken derde en dienen aan te tonen dat zij inderdaad ter kennis is gebracht. Bovendien is het zo dat wanneer diezelfde beschikking hem is betekend, een derde die geen partij was in de procedure voor het gerecht van de lidstaat van herkomst bij dat gerecht beroep kan instellen tegen die beschikking en kan vorderen dat deze wordt gewijzigd of vernietigd.
50
Dat stelsel van rechterlijke bescherming geeft de eisen weer die het Hof in zijn arrest van 2 april 2009, Gambazzi (C-394/07, EU:C:2009:219, punten 42 en 44), heeft geformuleerd aangaande de procedurele waarborgen die iedere belanghebbende derde waarborgen dat hij daadwerkelijk kan opkomen tegen een door het gerecht van de staat van herkomst getroffen maatregel. Bijgevolg kan bedoeld stelsel niet worden geacht inbreuk te maken op artikel 47 van het Handvest.
51
Ook zij in herinnering gebracht dat het Hof in het arrest van 23 april 2009, Draka NK Cables e.a. (C-167/08, EU:C:2009:263, punt 31), heeft geoordeeld dat een schuldeiser van een schuldenaar geen beroep kan instellen tegen een beslissing op een verzoek om verklaring van uitvoerbaarheid, wanneer hij niet formeel als procespartij is opgetreden in het geding waarin een andere schuldeiser van die schuldenaar om die verklaring van uitvoerbaarheid heeft verzocht.
52
Indien het gerecht van de aangezochte lidstaat kon nagaan of eventueel sprake is van rechten die een derde, die niet betrokken is in de procedure voor het gerecht van de lidstaat van herkomst, geldend maakt tegenover de erkenning en de tenuitvoerlegging van de buitenlandse beslissing, zou het zo kunnen zijn dat dat gerecht ertoe gebracht wordt de gegrondheid van die beslissing onderzoeken.
53
Hieruit volgt dat de door Meroni voor de verwijzende rechterlijke instantie aangevoerde argumenten deze instantie ertoe kunnen brengen, over te gaan tot een onderzoek dat klaarblijkelijk onverenigbaar zou zijn met de artikelen 36 en 45, lid 2, van verordening nr. 44/2001, die bepalen dat in geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de buitenlandse beslissing.
54
Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001, gezien in het licht van artikel 47 van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals in het hoofdgeding de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beschikking van een gerecht van een lidstaat die is gegeven zonder dat een derde wiens rechten door die beschikking kunnen worden geraakt is gehoord, niet kunnen worden gezien als klaarblijkelijk in strijd met de openbare orde van de aangezochte lidstaat en met het recht op een eerlijk proces in de zin van die bepalingen, voor zover die derde zijn rechten voor dat gerecht geldend kan maken.
Kosten
55
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 34, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gezien in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals in het hoofdgeding de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beschikking van een gerecht van een lidstaat die is gegeven zonder dat een derde wiens rechten door die beschikking kunnen worden geraakt is gehoord, niet kunnen worden gezien als klaarblijkelijk in strijd met de openbare orde van de aangezochte lidstaat en met het recht op een eerlijk proces in de zin van die bepalingen, voor zover die derde zijn rechten voor dat gerecht geldend kan maken.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑05‑2016
Conclusie 25‑02‑2016
J. Kokott
Partij(en)
Zaak C-559/141.
Rudolfs Meroni
[verzoek van de Augstākās tiesas Senāts (hooggerechtshof, Letland) om een prejudiciële beslissing]
I — Inleiding
1.
Na de zaak West Tankers2., waarin een ‘antisuit injunction’ centraal stond, wordt het Hof thans opnieuw geconfronteerd met een procesrechtelijke bijzonderheid van het Anglo-Amerikaanse recht.
2.
De onderhavige zaak heeft betrekking op een zogenoemde ‘freezing injunction’3.. Het is een door de rechter in kort geding opgelegde bevriezingsmaatregel bestaande in een verbod tot het verrichten van beschikkingshandelingen, dat ertoe strekt te voorkomen dat activa van de schuldenaar worden vervreemd waardoor schuldeisers zich later hierop niet meer kunnen verhalen.
3.
In casu betreft de bevriezing van activa echter niet alleen verweerder in het hoofdgeding, maar ook derden die een nauwe band hebben met het vermogen van de verweerder. De verwijzende rechter, die over het verlof tot tenuitvoerlegging van de bevriezingsuitspraak in de Republiek Letland dient te beslissen, beschouwt deze daarom als problematisch vanuit het oogpunt van de openbare orde.
4.
De onderhavige zaak biedt het Hof dus opnieuw gelegenheid het rechtsbegrip openbare orde in het kader van verordening (EG) nr. 44/20014. nader af te bakenen. De centrale vraag is of, en zo ja, in hoeverre het feit dat rechten van derden in het geding zijn, in aanmerking moet worden genomen als grond voor een weigering van verlof tot tenuitvoerlegging.
II — Toepasselijke wetgeving
A — Unierecht
5.
Het Unierechtelijke kader van deze zaak wordt bepaald door verordening nr. 44/2001.
6.
Overweging 18 van die verordening luidt:
‘De eerbiediging van de rechten van de verdediging houdt […] in dat de verweerder de mogelijkheid moet hebben in een procedure op tegenspraak een rechtsmiddel in te stellen tegen de verklaring van uitvoerbaarheid [van een beslissing], wanneer hij van mening is dat een van de gronden voor niet-uitvoering van toepassing is. […]’
7.
Artikel 32 van de verordening definieert het begrip ‘beslissing’5. als volgt:
‘Onder beslissing in de zin van deze verordening wordt verstaan, elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten.’
8.
Volgens artikel 34, aanhef en punt 1, van verordening nr. 44/2001 wordt een beslissing niet erkend indien ‘de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat’. Een beslissing wordt volgens artikel 34, aanhef en punt 2, van de verordening ook niet erkend indien ‘het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was’.
9.
Artikel 38, lid 1, van verordening nr. 44/2001 luidt als volgt:
‘De beslissingen die in een lidstaat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, kunnen in een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij aldaar, ten verzoeke van iedere belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard.’
10.
Artikel 41 van de verordening bepaalt:
‘De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de formaliteiten[6.] van artikel 53 vervuld zijn, zonder toetsing uit hoofde van de artikelen 34 en 35. De partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.’
11.
Artikel 42, lid 2, van de verordening bepaalt:
‘De verklaring van uitvoerbaarheid wordt betekend of meegedeeld aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en gaat vergezeld van de beslissing, indien deze nog niet aan haar is betekend of meegedeeld.’
12.
Artikel 43, lid 1, van de verordening voegt daaraan toe, dat ‘[e]lke partij […] een rechtsmiddel [kan] instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid’.
13.
Volgens artikel 45, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 44/2001 wordt ‘[de] verklaring van uitvoerbaarheid […] door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in [artikel] 43 […], slechts op een van de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken’.
B — Recht van de Republiek Letland
14.
Volgens artikel 92 van de grondwet van de Republiek Letland moet iedereen zijn rechten en gerechtvaardigde belangen voor een onpartijdige rechtbank kunnen doen gelden.
15.
Artikel 105 van de Letse grondwet bepaalt dat beperkingen van het recht op eigendom uitsluitend bij wet mogen worden vastgesteld.
III — Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen
16.
De achtergrond van de prejudiciële verwijzing vormt een geding over de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging in de Republiek Letland van een bevriezingsmaatregel die in 2013 is opgelegd door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Commercial Court) (Verenigd Koninkrijk).
17.
Met deze maatregel wordt onder meer de A.L. verboden beschikkingshandelingen te verrichten met betrekking tot activa die direct of indirect deel uitmaken van zijn vermogen. Het verbod heeft betrekking op zijn aandelen in de Letse vennootschap VB. In die vennootschap houdt A.L. rechtstreeks slechts één aandeel. Volgens de verwijzende rechter is hij echter ook de ‘uiteindelijke gerechtigde’7. van aandelen in ten minste één andere vennootschap (hierna: ‘Y’), die van haar kant een aanzienlijk deel van de aandelen in VB houdt.
18.
Meroni is lid van de raad van bestuur van Y. Op grond van een door het Letse algemeen parket in 2007 gelaste beslaglegging is Meroni tevens bewaarnemer van de deelnemingen in Y waarvan A.L. de uiteindelijke gerechtigde is.8.
19.
Het verbod tot het verrichten van beschikkingshandelingen geldt volgens punt 6 van de uitspraak voor ‘alle belangen in VB, ongeacht of zij op […] naam [van A.L.] luiden.’ Tegen de betrokken uitspraak staat volgens Engels recht beroep open. Ook niet bij de Engelse procedure betrokken partijen kunnen, indien de uitspraak aan hen is betekend, om wijziging of vernietiging ervan verzoeken9., maar dienen er voor het overige na kennisgeving gevolg aan te geven.10. Wat betreft activa die zich buiten Engeland en Wales bevinden, staat niets eraan in de weg dat voornoemde derden contractuele of andere verplichtingen blijven nakomen en voorschriften van de betrokken staat eerbiedigen.11. Volgens punt 22 (‘Partijen waaraan kennisgeving moet worden gedaan van deze uitspraak’) moet de bevriezingsuitspraak niet alleen worden betekend aan verweerders, maar ook aan de ‘in punt 7 […] genoemde natuurlijke personen en vennootschappen’, waartoe in casu dus ook VB behoort. Zonder voorafgaande betekening is ‘tenuitvoerlegging in het buitenland’ echter alleen maar mogelijk ‘voor zover dat is toegestaan in het desbetreffende rechtsgebied’.12.
20.
De vennootschappen VB en Y waren geen partij in de procedure voor de High Court of Justice, in het kader waarvan de bevriezingsmaatregel tegen A.L. is vastgesteld. Het is de verwijzende rechter niet bekend of de uitspraak aan hen is betekend.13. Uit het prejudiciële verzoek volgt voorts niet duidelijk of A.L. voorafgaand aan de beslissing van de Engelse rechter in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Dat dit wel het geval was, zou kunnen worden afgeleid uit de zinsnede in de bevriezingsuitspraak dat deze is gedaan ‘onverminderd de bewering van [A.L.] dat hij geen rechtstreeks of indirect belang heeft in een van de [litigieuze] activa’.14.
21.
In eerste aanleg is de bevriezingsuitspraak in 2013 in de Republiek Letland uitvoerbaar verklaard tegen A.L. De beslissing ter zake is in hoger beroep gehandhaafd voor zover het A.L. uit hoofde van de bevriezingsmaatregel is verboden zijn direct of indirect gehouden aandelen in VB te vervreemden, hun waarde te verminderen of andere personen met desbetreffende handelingen te belasten.
22.
De hogere voorziening van Meroni, die momenteel aanhangig is bij de verwijzende rechter, richt zich tegen die Letse uitvoerbaarverklaring. Meroni stelt dat de bevriezingsmaatregel aandeelhoudster Y belet om haar stemrechten in VB uit te oefenen. Dit komt volgens Meroni neer op een aantasting van het grondrechtelijk beschermde eigendomsrecht, te meer daar de vennootschap in de Engelse procedure niet is gehoord, hetgeen in strijd is met het beginsel van een eerlijk proces.
23.
Onder die omstandigheden heeft de nationale rechter besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
Moet artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat in een procedure tot erkenning van een beslissing van een buitenlandse rechter de inbreuk op de rechten van personen die geen partij zijn in het hoofdgeding, een grond kan zijn om de in dat artikel opgenomen openbare-orde-exceptie toe te passen en de erkenning van die beslissing te weigeren voor zover zij gevolgen heeft voor personen die geen partij zijn in het hoofdgeding?
Zo ja, moet artikel 47 van het Handvest [van de grondrechten van de Europese Unie] aldus worden uitgelegd dat het daarin vervatte beginsel van een eerlijk proces zich niet ertegen verzet dat in een procedure betreffende voorlopige conservatoire maatregelen de vermogensrechten van een persoon die geen partij was in de procedure, worden beperkt, indien iedere persoon voor wie de beslissing over de voorlopige beschermingsmaatregelen gevolgen heeft, steeds het recht heeft de rechter te verzoeken om wijziging of vernietiging van de beslissing, maar het aan de verzoekende partijen wordt overgelaten om de beslissing ter kennis te brengen van belanghebbenden?
IV — Juridische beoordeling
A — Opmerking vooraf
24.
Overeenkomstig de taakverdeling tussen Hof en verwijzende rechter valt de nationale procedure niet onder de bevoegdheid van het Hof en staat het in beginsel aan de nationale rechter om te beoordelen of de beantwoording van de prejudiciële vragen noodzakelijk is voor de beslechting van het bij hem aanhangige geding. Voor een beter begrip van de onderhavige zaak wil ik echter de aandacht vestigen op twee processuele bijzonderheden ervan, te meer daar deze van belang kunnen zijn voor de relevantie van de prejudiciële vragen.
25.
Ten eerste valt uit de uiteenzetting van de feiten door de verwijzende rechter op te maken dat Meroni in eigen naam partij optreedt in de Letse procedure. Daarentegen lijkt de litigieuze bevriezing geen betrekking te hebben op de vermogensrechten van Meroni zelf, maar primair op die van A.L., wiens vermogen Meroni beheert. In zoverre wordt Meroni echter beschouwd als ‘houder van de rechten van [A.L.] als uiteindelijke gerechtigde’15., zodat ervan moet worden uitgegaan dat de beantwoording van de prejudiciële vragen ook voor hem relevant is.
26.
Ten tweede blijkt uit de verwijzingsbeschikking niet duidelijk wanneer de bevriezingsuitspraak precies aan A.L. of aan Meroni is betekend. De aan het Hof verstrekte informatie duidt evenwel erop dat die betekening, waarvan de werking van de uitspraak afhankelijk is, in elk geval wel heeft plaatsgevonden. Enerzijds wordt reeds in punt 22 van de bevriezingsuitspraak zelf betekening aan de verweerder gelast. Anderzijds is in de Republiek Letland door de rechter in eerste aanleg reeds beslist over de uitvoerbaarverklaring van de bevriezingsuitspraak, zodat uiterlijk in dat stadium van de procedure volgens artikel 42, lid 2, van verordening nr. 44/2001 betekening aan A.L. moet hebben plaatsgevonden, voor wiens vermogen Meroni als bewaarnemer fungeert. Ook in zoverre kunnen de prejudiciële vragen dus met betrekking tot Meroni niet als irrelevant voor de afdoening van het hoofdgeding of zelfs als hypothetisch worden beschouwd.
B — Prejudiciële vragen
27.
De eerste prejudiciële vraag van de verwijzende rechter heeft betrekking op de uitlegging van artikel 34, aanhef en punt 1, van verordening nr. 44/2001 — de tweede, die hij stelt voor het geval dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord — op de uitlegging van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten.
28.
De twee vragen kunnen echter gezamenlijk worden behandeld, aangezien schending van de grondrechten van het Handvest schending van de openbare orde in de zin van artikel 34, aanhef en punt 1, van verordening nr. 44/2001 met zich zou brengen.16.
29.
Met zijn prejudiciële vragen wenst de verwijzende rechter dus in wezen te vernemen of een bevriezingsmaatregel die een nationale rechter bij wijze van voorlopige voorziening heeft opgelegd zonder dat alle personen die door deze maatregel kunnen worden geraakt vooraf zijn gehoord, in strijd kan zijn met de openbare orde van de aangezochte staat respectievelijk met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, indien elke persoon die door de beslissing wordt geraakt, de rechter van de staat van herkomst te allen tijde kan verzoeken om wijziging of vernietiging van de beslissing.
30.
Eerst moet echter worden onderzocht of de litigieuze bevriezingsuitspraak als ‘beslissing’ in de zin van artikel 32 van verordening nr. 44/2001 kan worden beschouwd.17. Slechts in dat geval is het namelijk mogelijk de erkenning en tenuitvoerlegging van de bevriezingsmaatregel, zijnde een voorlopige maatregel, aan de hand van die verordening te beoordelen.
31.
Het Hof heeft in het arrest Denilauler18., dat is gewezen tegen de achtergrond van het Executieverdrag, het begrip beslissing ondanks de hieraan gegeven ruime definitie restrictief uitgelegd waar het voorlopige maatregelen betreft en beslist dat een Franse conservatoire beslagmaatregel in Duitsland niet uitvoerbaar was aangezien de Franse beslissing zowel was genomen zonder dat de Duitse beslagene was gehoord en als ten uitvoer zou worden gelegd zonder vooraf aan hem te zijn betekend.19. Met betrekking tot de onderhavige zaak bestaan in dit opzicht echter geen twijfels. Zoals reeds uiteengezet, kan ervan worden uitgegaan dat de bevriezingsmaatregel in elk geval aan A.L. respectievelijk zijn bewaarnemer is betekend en dat de betrokkene waarschijnlijk ook in de Engelse procedure is gehoord. Dat betekent dat de litigieuze uitspraak zelfs volgens de strenge maatstaf van het arrest Denlilauler moet worden gekwalificeerd als ‘beslissing’. Derhalve speelt het geen rol of thans onder vigeur van verordening nr. 44/2001 minder strenge eisen aan het begrip beslissing moeten worden gesteld dan onder van het Executieverdrag, dat aan het arrest Denilauler ten grondslag lag. Volledigheidshalve wijs ik echter erop dat in de context van verordening nr. 44/2001 een aantal overwegingen voor een soepelere benadering bij de erkenning van beslissingen pleit.20. Uit hoofde van het Executieverdrag moest de erkenning namelijk nog in het algemeen worden geweigerd indien het geding inleidende stuk niet regelmatig of niet tijdig aan de verweerder was betekend. Volgens verordening nr. 44/2001 kan de erkenning echter ondanks het ontbreken van een betekening niet worden geweigerd indien de betrokkene in de staat van herkomst geen rechtsmiddel tegen de betrokken beslissing heeft aangewend, terwijl hij daartoe wel in staat was.21. Met betrekking tot voorlopige maatregelen betekent dit dat wanneer (zoals in casu) in de staat van herkomst een beroep openstaat tegen de ten uitvoer te leggen maatregel, deze volgens verordening nr. 44/2001 logischerwijs reeds als voor erkenning vatbaar kan worden beschouwd indien de verweerder het nationale rechtsmiddel niet heeft aangewend alhoewel hij die mogelijkheid had.
32.
Aangezien dit betekent dat een bevriezingsmaatregel zoals in het hoofdgeding aan de orde, volgens verordening nr. 44/2001 in beginsel uitvoerbaar kan worden verklaard, moet thans worden onderzocht of in het onderhavige geval overwegingen van openbare orde aan de uitvoerbaarverklaring in de weg staan.
1. De openbare-orde-exceptie in de rechtspraak van het Hof
33.
Het Hof heeft de op de openbare orde stoelende beletselen voor de erkenning en tenuitvoerlegging restrictief uitgelegd.22. Daar ik de ter zake relevante rechtspraak reeds elders heb besproken23., zal ik mij thans, om herhaling te voorkomen, beperken tot een beknopte samenvatting van de wezenlijke basisgedachten.
a) Algemene beginselen
34.
De lidstaten kunnen de eisen van hun openbare orde in beginsel zelf invullen overeenkomstig hun nationale opvattingen. Niettemin houdt het Hof toezicht op de grenzen waarbinnen de rechter van een lidstaat een beroep op dit begrip kan doen.24.
35.
De erkenning van een rechterlijke beslissing mag niet worden geweigerd enkel op grond dat de door de rechter van de staat van herkomst toegepaste rechtsregel afwijkt van die welke de rechter van de aangezochte staat zou hebben toegepast indien het geschil bij hem aanhangig was gemaakt.25. Op de openbare-orde-exceptie van artikel 34, aanhef en punt 1, van verordening nr. 44/2001 kan slechts een beroep worden gedaan indien de erkenning van de in een andere lidstaat gegeven beslissing op onaanvaardbare wijze zou botsen met de rechtsorde van de aangezochte staat doordat inbreuk op een fundamenteel beginsel zou worden gemaakt. Het in de artikelen 36 en 45, lid 2, van verordening nr. 44/2001 neergelegde verbod om de juistheid van de in een andere lidstaat gegeven beslissing te onderzoeken wordt dus enkel in acht genomen indien de inbreuk bestaat in een kennelijke schending van een rechtsregel die in de rechtsorde van de aangezochte staat van essentieel belang wordt geacht, of van een in die rechtsorde als fundamenteel erkend recht.26.
b) Openbare orde en procedurele waarborgen
36.
Op 16 juli 2015 heeft het Hof die benadering opnieuw bevestigd in het arrest Diageo Brands27. en is het bovendien ingegaan op de vraag in hoeverre het feit dat een beslissing van een nationale rechter kennelijk in strijd is met het Unierecht en is gegeven met schending van de procedurele waarborgen, een grond vormt voor weigering van erkenning in de zin van artikel 34, aanhef en punt 1, van verordening nr. 44/2001.
37.
Het Hof oordeelde dat de openbare-orde-exceptie bij schendingen van het Unierecht enkel kan worden toegepast wanneer de onjuiste rechtsopvatting inhoudt dat erkenning van de betrokken beslissing in de aangezochte staat een kennelijke schending van een fundamentele rechtsregel in de rechtsorde van de Unie en dus van die lidstaat zou opleveren.28. Aangaande de schending van procedurele waarborgen stelde het Hof voorts vast dat de justitiabelen voorafgaand aan een uitvoerbaarverklaring ‘behoudens bijzondere omstandigheden die het te moeilijk of onmogelijk maken de rechtsmiddelen in de lidstaat van herkomst aan te wenden, in die lidstaat alle bestaande rechtsmiddelen [moeten] uitputten om schending van de openbare orde [in de aangezochte staat] in een eerder stadium te voorkomen’.29. Daarmee heeft het Hof in de lijn van artikel 34, aanhef en punt 2, van verordening nr. 44/2001 een zware last opgelegd aan degene die met executiemaatregelen wordt bedreigd: de schuldenaar mag niet passief afwachten en erop vertrouwen dat hij eventueel later, in het kader van het door hem in de procedure tot uitvoerbaarverklaring aangewende rechtsmiddel, een beroep kan doen op procedurefouten in de staat van herkomst. Hij moet integendeel zelf actief worden zodra hij kennis heeft gekregen van de betrokken beslissing en deze bestrijden met de rechtsmiddelen die hem in de lidstaat van herkomst ter beschikking staan.30.
38.
Het arrest Diageo Brands ligt in zoverre op dezelfde lijn als het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 25 februari 201431., waarin interessant genoeg net als in de onderhavige zaak een relatie met Letland bestaat.
39.
In die zaak diende het EHRM in het licht van artikel 6 EVRM32. en het recht op een eerlijk proces te beoordelen of onregelmatigheden bij de inleiding van een procedure in Cyprus na het wijzen van een verstekvonnis kunnen worden opgeworpen tegen de uitvoerbaarverklaring ervan in Letland. Artikel 34, aanhef en punt 2, van verordening nr. 44/2001 wijst dit af als grond voor weigering van de uitvoerverklaring indien de verweerder — zoals in de bij het EHRM aanhangige zaak — tegen de betrokken beslissing ‘geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was’. Het EHRM acht dit vanuit het oogpunt van het EVRM niet bezwaarlijk, en tekent nog aan dat de verweerder, die het beroep bij hem had ingesteld, beleggingsadviseur en dus in zakelijk opzicht niet onervaren is. Alhoewel het ten uitvoer te leggen vonnis geen vermelding van de beschikbare rechtsmiddelen bevatte, kon daarom in redelijkheid van hem worden verwacht dat hij zich op de hoogte zou stellen van de in Cyprus beschikbare rechtsmiddelen en deze zou aanwenden zodra hij kennis had gekregen van dat vonnis. Hij heeft niet aangetoond dat er geen rechtsmiddelen beschikbaar waren of dat deze ondoeltreffend zouden zijn geweest.
40.
Het laatste woord in deze is echter nog niet gezegd, aangezien de zaak na het arrest van 25 februari 2014 is verwezen naar de Grote Kamer van het EHRM, die nog geen uitspraak heeft gedaan. Voor het moment moet er op basis van het reeds gewezen arrest echter van worden uitgegaan dat op in een zakelijk opzicht niet onervaren schuldenaar aanzienlijke handelingsverplichtingen rusten waar het gaat om het waarborgen van zijn materiële en procedurele rechten; indien hij niet aan die verplichtingen voldoet, kan hij geen beroep doen op artikel 6 EVRM.
2. Toepassing van de beginselen van de rechtspraak op het onderhavige geval
41.
Om te beginnen moet worden onderzocht of in casu in het licht van de rechtspraak kan worden uitgegaan van een schending van de openbare orde. Teneinde de verwijzende rechter een zinvol antwoord te geven, moet daarnaast echter ook aandacht worden besteed aan de vraag wie in een geding betreffende de uitvoerbaarverklaring van een beslissing schending van de openbare orde als grief kan aanvoeren of een dergelijke grief ook betrekking kan hebben op vermeende rechten van derden.
a) Bestaan van een schending van de openbare orde in het hoofdgeding
42.
In het hoofdgeding stelt verzoeker dat de uitvoerbaarverklaring inbreuk maakt op het ‘eigendomsrecht […] van derden’.33. Met ‘derden’ bedoelt hij in eerste instantie de vennootschap Y, aangezien A.L. in die vennootschap, waarvan de rechten door de bevriezingsmaatregel zouden worden geraakt, ‘slechts economische belangen’34. heeft en niet de eigenlijke aandeelhouder is.
43.
Het verbod beschikkingshandelingen te verrichten is echter tot A.L. persoonlijk gericht en raakt de door hem economisch gecontroleerde vennootschappen en activa slechts indirect. In wezen wordt A.L. gelast niets te doen wat tot een directe of indirecte vermindering van het vermogen van BV zou kunnen leiden en het bestuur van de door hem gecontroleerde vennootschappen dienovereenkomstige instructies te geven.35.
44.
Op het eerste gezicht is niet duidelijk in hoeverre dat verbod in strijd zou zijn met de grondbeginselen van het materiële of het procedurele recht van Letland. Dit te meer niet omdat volgens de door de verwijzende rechter verstrekte informatie de Letse rechtsorde in kort geding zonder meer toestaat dat beslissingen worden gegeven zonder dat de schuldenaar eerst is gehoord.36.
45.
Afgezien daarvan brengt de onderhavige Engelse uitspraak irreversibele, ingrijpende maatregelen mee wat de tenuitvoerlegging in het buitenland betreft, in het bijzonder niet voor zover het gaat om derden die in Engeland niet partij in de procedure zijn geweest. Ten aanzien van in het buitenland gevestigde derden — dat wil zeggen de door A.L. gecontroleerde vennootschappen — sorteert de bevriezingsuitspraak slechts rechtsgevolgen onder nauw omschreven voorwaarden: ten eerste sorteert de uitspraak slechts rechtsgevolg zonder betekening vooraf voor zover dat volgens het buitenlandse recht is toegestaan37.; ten tweede kan eenieder aan wie de uitspraak is betekend, de rechter verzoeken om wijziging of vernietiging ervan38., en ten derde blijft het mogelijk dat de derde zijn contractuele verplichtingen in het buitenland ondanks de bevriezingsuitspraak nakomt.39.
46.
De litigieuze bevriezingsuitspraak houdt dus enerzijds rekening met procedurele bijzonderheden van de aangezochte staat (bijvoorbeeld betekeningsvereisten) en biedt anderzijds de betrokkenen ook na de betekening nog een aanzienlijke materiële armslag. Mocht vennootschap Y bijvoorbeeld op grond van aandeelhoudersovereenkomsten verplicht zijn om onder bepaalde voorwaarden in een aandeelhoudersvergadering van VB haar stemrecht op een vooraf bepaalde wijze uit te oefenen, dan zou de bevriezingsuitspraak, die immers niet tornt aan bestaande contractuele verplichtingen, blijkbaar hieraan niet in de weg staan.
47.
Gelet op het voorgaande lijkt het dus niet zo te zijn dat de bevriezingsuitspraak bij de procedure niet betrokken derden in materieel opzicht de handen bindt op een wijze die vanuit het oogpunt van de openbare orde relevant zou kunnen zijn, integendeel: voor zover een niet bij de procedure betrokken derde zoals de vennootschap Y kan menen door de bevriezing te worden geraakt, is dit in wezen het gevolg van het feit dat ten eerste A.L. haar ‘economische eigenaar is’, ten tweede het nationale recht van de aangezochte staat die rechtspositie lijkt te erkennen40. en ten derde het nationale recht van de staat van herkomst een bevriezingsmaatregel met die strekking toestaat. Een ingreep in grondrechtelijk beschermde rechtsposities van niet bij de procedure betrokken partijen die een dergelijke maatregel kan meebrengen is dus niet willekeurig, maar heeft een wettelijke basis.
48.
Voor zover de in de bevriezingsuitspraak genoemde derden bovendien de mogelijkheid hebben om rechtsmiddelen tegen die uitspraak in te stellen en die derden ook nog eens kapitaalvennootschappen, dus niet om in zakelijk opzicht compleet onervaren personen zijn, wijst ook in procedureel opzicht niets op schending van de openbare orde. Dit geldt althans voor zover er geen onoverkoombare belemmeringen voor het aanwenden van rechtsmiddelen in Engeland zijn, waarvan bij gebreke van concrete aanwijzingen voor het tegendeel41. in de geest van het wederzijdse vertrouwen in de rechtspleging in de lidstaten moet worden uitgegaan.
49.
Uit het eerder genoemde arrest Diageo Brand valt namelijk op te maken dat eerst alle nationale rechtsmiddelen in de staat van herkomst moeten zijn uitgeput voordat in de aangezochte staat een beroep kan worden gedaan op de openbare-orde-exceptie. Die premisse ligt ook in de lijn van de recente rechtspraak van het EHRM inzake artikel 6 EVRM, dat inhoudelijk overeenstemt met artikel 47 van het Handvest. Uit die arresten volgt met betrekking tot de onderhavige zaak dat niet kan worden uitgegaan van een schending van de openbare orde, daar de rechtsmiddelen in de lidstaat van herkomst nog niet zijn uitgeput.
50.
Het verdere verwijt van Meroni, ten slotte, dat de bevriezingsmaatregel inhoudelijk niet nauwkeurig genoeg is om in Letland te kunnen worden geëxecuteerd, behoeft door het Hof in de onderhavige procedure niet te worden beoordeeld. Dit is namelijk geen kwestie die in het kader van de uitvoerbaarverklaring in de zin van artikel 34, aanhef en punt 1, van verordening nr. 44/2001 moet worden onderzocht.
51.
Dit is veeleer een vraag van executierecht, dat nog steeds onder de bevoegdheid van de lidstaten valt. De onderhavige prejudiciële procedure heeft daarentegen uitsluitend betrekking op de aan de tenuitvoerlegging voorafgaande uitvoerbaarverklaring. Met andere woorden: dat een beslissing uitvoerbaar wordt verklaard, betekent nog niet automatisch dat zij met dezelfde executiemiddelen kan worden uitgevoerd die in de staat van herkomst ter beschikking zouden staan. Doorslaggevend voor de vraag of een beslissing uitvoerbaar kan worden verklaard, is veeleer of deze ook in de staat van herkomst uitvoerbaar is42., waarvan in casu kan worden uitgegaan. Wat de inleiding van executiemaatregelen betreft kunnen echter, zoals het Hof onder meer in het arrest Prism43. heeft erkend, in de fase na de uitvoerbaarverklaring andere (nationale) rechtsmiddelen worden ingesteld en grieven worden aangevoerd, zoals mogelijkerwijs die van Meroni.
52.
Vanuit het oogpunt van het Unierecht kan in een geval als dat van het hoofdgeding niet worden aangenomen dat er sprake is van een inbreuk op fundamentele beginselen van de rechtsorde van de aangezochte staat die bij uitvoerbaarverklaring van de bevriezingsuitspraak onaanvaardbare gevolgen zou hebben. Een schending van de openbare orde moet dan ook worden ontkend.
b) Handhaving van rechten van derden in de procedure tot uitvoerbaarverklaring
53.
Zelfs indien een dergelijke schending van de openbare orde met betrekking tot de rechten van derden — in casu de vennootschap Y — zou moeten worden bevestigd, kan Meroni, die blijkens de verwijzingsbeschikking in de Letse procedure de rechten van A.L. vertegenwoordigt, niet tegen een dergelijke schending opkomen met een rechtsmiddel dat tegen de uitvoerbaarverklaring van de bevriezingsuitspraak tegen A.L. is gericht.
54.
Uit de systematiek van verordening nr. 44/2001 volgt namelijk dat de met de uitvoerbaarverklaring belaste rechter de betrokken beslissing niet ambtshalve op conformiteit met de openbare orde toetst, maar dat het de potentiële geëxecuteerde is die met het oog op de eerbiediging van zijn rechten van verdediging — aldus overweging 18 van de verordening — bezwaar kan maken tegen de uitvoerbaarverklaring. Het zou in strijd zijn met die systematiek wanneer de schuldenaar zich in dit verband ook zou kunnen beroepen op rechtsposities van derden, te meer wanneer die derden zelf geen rechtsmiddel tegen de uitvoerbaarverklaring hebben ingesteld of de desbetreffende beslissing nog niet eens aan hen is betekend.
55.
In die richting ging ook reeds het arrest Draka44. van het Hof, waarin een schuldeiser van de geëxecuteerde, die geen procespartij is, de mogelijkheid werd ontzegd om (bijvoorbeeld om de tenuitvoerlegging door concurrerende schuldeisers te voorkomen) deel te nemen aan de procedure tot uitvoerbaarverklaring: de door het Hof geëiste beperking van het voorwerp van het geding tot de procespartijen zou worden omzeild indien die partijen zou worden toegestaan om vermeende rechten van derden in de procedure van de artikelen 43 e.v. van verordening nr. 44/2001 te doen gelden.
56.
Voor zover Meroni zijn rechtsmiddel niet instelt namens vennootschap Y, waarvoor geen aanwijzingen bestaan, heeft hij dus niet de mogelijkheid om de belangen van die vennootschap als ‘rechten van derden’ in de procedure tot uitvoerbaarverklaring aan te voeren. Dat betekent dat de openbare-ordegrieven van Meroni, zelfs al waren zij gegrond, in het hoofdgeding niet relevant zijn, aangezien die grieven betrekking hebben op rechten van derden die geen partij zijn bij de procedure.
V — Conclusie
57.
Derhalve geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:
Een verbod tot het verrichten van beschikkingshandelingen, dat door een nationale rechter als voorlopige maatregel is uitgesproken zonder dat vooraf alle personen zijn gehoord waarvan de rechten door het verbod zouden kunnen worden geraakt, is niet in strijd met artikel 34, aanhef en punt 1, van verordening nr. 44/2001 of met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voor zover elke persoon die door de beslissing wordt geraakt, te allen tijde de rechter van de staat van herkomst om wijziging of vernietiging van de rechterlijke beslissing kan verzoeken.
Rechtsmiddelen tegen de uitvoerbaarverklaring kunnen uitsluitend betrekking hebben op de eigen rechten van de verzoeker en niet op de rechten van derden.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑02‑2016
Oorspronkelijke taal: Duits.
Arrest Allianz (C 185/07, EU:C:2009:69).
In het verleden ook wel aangeduid als ‘Mareva injunction’; zie reeds arrest Gambazzi (C-394/07, EU:C:2009:219, punt 11).
Verordening van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1, in de in casu toepasselijke versie, laatstelijk gewijzigd bij verordening [EG] nr. 1103/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 [PB L 304, blz. 80]).
Die definitie komt in wezen overeen met die van artikel 25 van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32) (hierna: ‘Executieverdrag’).
Hiertoe behoort onder de overlegging van een expeditie van de ten uitvoer te leggen beslissing.
De verwijzende rechter verduidelijkt niet wat onder de juridische status van ‘uiteindelijke gerechtigde’ moet worden begrepen en of hierbij bijvoorbeeld moet worden gedacht aan een trust-verhouding of alleen maar aan de daadwerkelijke mogelijkheid om op soortgelijke wijze als een eigenaar invloed uit te oefenen.
In punt 3 van de verwijzingsbeschikking wordt hij aangeduid als ‘bewaarnemer van de in de strafprocedure […] in beslag genomen goederen [van A.L.]’, in punt 9 van de schriftelijke opmerkingen van het Verenigd Koninkrijk als ‘bailee of property of [A.L.]’.
Zie punt 13 van de bevriezingsuitspraak.
Zie punt 15 van de bevriezingsuitspraak, ‘Andere partijen dan verzoeksters en verweerders’. Op overtreding staan gevoelige sancties wegens ‘contempt of court’.
Zie punt 20 van de bevriezingsuitspraak.
Zie punt 21 van de bevriezingsuitspraak.
Punt 10.2.5 van de verwijzingsbeschikking.
Zie punt 1 van de bevriezingsuitspraak.
Zie de punten 3 en 8 van de verwijzingsbeschikking.
Zie in die zin arresten Krombach (C-7/98, EU:C:2000:164, punten 38 en 39) en Gambazzi (C-394/07, EU:C:2009:219, punt 28), alsmede mijn conclusie in de zaak flyLAL-Lithuanian Airlines (C-302/13, EU:C:2014:2046, punt 74).
Aangaande de vroegere rechtssituatie en artikel 25 Executieverdrag, zie mijn conclusie in de zaak Gambazzi (C-394/07, EU:C:2008:748, punten 20–30).
Arrest Denilauler (125/79, EU:C:1980:130, punten 2, 7, 8, 17 en 18).
Opmerkelijk is dat de punten 17 en 18 van de (als procestaal eigenlijk authentieke) Duitse taalversie van dat arrest afwijken van de Franse taalversie. In de Franse taalversie wordt namelijk gesteld dat een beslissing niet onder het Executieverdrag valt bij cumulatief ontbreken van een oproep tot verschijnen en van betekening (hetgeen overeenkomt met de feiten van het hoofdgeding), terwijl de Duitse taalversie aangeeft dat dit reeds het geval is wanneer de betrokkene niet is opgeroepen of de beslissing niet aan hem is betekend. De terughoudende rechtspraak van het Duitse Bundesgerichtshof (zie bijvoorbeeld beslissing van 21 december 2006, zaak nr. IX ZB 50/05, gepubliceerd in onder meer RIW 2007, blz. 217), dat in de lidstaat van herkomst eerst een contradictoire procedure moet hebben plaatsgevonden voordat buitenlandse voorlopige maatregelen in Duitsland worden erkend, is mogelijkerwijs een gevolg van die taalkundige divergentie.
Zie in dit verband Leible in Rauscher, EuZPR/EuIPR, Brüssel I-VO, 3e druk 2011, artikel 32, punt 12 bis.
Zie arrest ASML (C-283/05, EU:C:2006:787, punten 18–21).
Zie in die zin arresten Hoffmann (145/86, EU:C:1988:61, punt 21), Hendrikman en Feyen (C-78/95, EU:C:1996:380, punt 23), Krombach (C-7/98, EU:C:2000:164, punt 21), Renault (C-38/98, EU:C:2000:225, punt 26), Apostolides (C-420/07, EU:C:2009:271, punt 55) en Trade Agency (C-619/10, EU:C:2012:531, punt 49).
Zie mijn conclusie in de zaak flyLAL-Lithuanian Airlines (C-302/13, EU:C:2014:2046, punten 71 e.v.).
Arresten Krombach (C-7/98, EU:C:2000:164, punt 23), Renault (C-38/98, EU:C:2000:225, punt 28), Apostolides (C-420/07, EU:C:2009:271, punt 57), Trade Agency (C-619/10, EU:C:2012:531, punt 49) en flyLAL-Lithuanian Airlines (C-302/13, EU:C:2014:2319, punt 47).
Arresten Krombach (C-7/98, EU:C:2000:164, punt 36), Renault (C-38/98, EU:C:2000:225, punt 29), Apostolides (C-420/07, EU:C:2009:271, punt 58), Trade Agency (C-619/10, EU:C:2012:531, punt 50) en flyLAL-Lithuanian Airlines (C-302/13, EU:C:2014:2319, punt 48).
Arresten Krombach (C-7/98, EU:C:2000:164, punt 36), Renault (C-38/98, EU:C:2000:225, punt 29), Gambazzi (C-394/07, EU:C:2009:219, punt 27), Apostolides (C-420/07, EU:C:2009:271, punt 59), Trade Agency (C-619/10, EU:C:2012:531, punt 51) en flyLAL-Lithuanian Airlines (C-302/13, EU:C:2014:2319, punt 49).
Arrest Diageo Brands (C-681/13, EU:C:2015:471).
Arrest Diageo Brands (C-681/13, EU:C:2015:471, punt 50).
Arrest Diageo Brands (C-681/13, EU:C:2015:471, punt 64).
Zie arrest Apostolides (C-420/07, EU:C:2009:271, punt 80).
EHRM, arrest Avotiņš/Letland (ECLI:CE:ECHR:2014:0225JUD001750207, met name de punten 51 e.v.).
Die bepaling komt overeen met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten. In het licht van artikel 52, lid 3, van het Handvest is derhalve de uitlegging van artikel 6 EVRM relevant voor de uitlegging van artikel 47 van het Handvest; zie mijn conclusie in de zaak Schindler Holding e.a./Commissie (C-501/11 P, EU:C:2013:248, punten 21–24).
Zie punt 8 van de verwijzingsbeschikking.
Zie punt 8 van de verwijzingsbeschikking.
Zie punt 9 van de bevriezingsuitspraak.
Zie punt 10.2.4 van de verwijzingsbeschikking.
Zie punt 21 van de bevriezingsuitspraak.
Zie punt 13 van de bevriezingsuitspraak.
Zie punt 20 van de bevriezingsuitspraak.
Punt 8 van de verwijzingsbeschikking spreekt uitdrukkelijk van de eigendom van rechten ‘die [A.L.] als uiteindelijke gerechtigde in de Nederlandse vennootschap [Y] heeft’.
Het niet-gesubstantieerde argument van Meroni in de punten 21 e.v. van zijn schriftelijke opmerkingen dat de Engelse rechters over een te ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken, schiet in dit verband tekort.
Arrest Coursier (C-267/97, EU:C:1999:213, punt 23).
Arrest Prism Investments (C-139/10, EU:C:2011:653, punt 40).
Arrest Draka NK Cables e.a. (C-167/08, EU:C:2009:263, punten 29–31).