Hof 's-Hertogenbosch, 07-02-2006, nr. R200500750
ECLI:NL:GHSHE:2006:AV1464
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
07-02-2006
- Zaaknummer
R200500750
- LJN
AV1464
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2006:AV1464, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑02‑2006; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:BA2507, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:BA2507
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Of een erfgenaam verplicht is mee te werken aan de verstrekking van een verzorgingsvruchtgebruik ten behoeve van de (onterfde) ex-echtgenote van de erflater, hangt onder meer af van enerzijds het gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk en anderzijds van het inkomen dat de ex-echtgenote geniet of redelijkerwijs kan verwerven. Daarbij houdt het hof rekening met een redelijk te achten rendement over het voorlopig berekende bedrag van de legitieme portie van het kind van de erflater en de ex-echtgenote, welk voorlopig berekende bedrag de erfgenaam bereid is op voorhand uit te betalen.
Rekestnummer R200500750
BESCHIKKING VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 7 februari 2006,
gewezen in de zaak van:
[naam appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [naam appellante],
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
1. [naam geintimeerde],
wonende te Oss,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [naam geintimeerde],
2. [naam belanghebbende A],
als notaris gevestigd te [vestigingsplaats],
opgeroepen als belanghebbende,
3. [naam belanghebbende B],
wonende te [woonplaats],
opgeroepen als belanghebbende,
procureur: mr. M.J.I Doolaard,
op het hoger beroep van beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie 's-Hertogenbosch d.d. 12 april 2005, onder zaaknummer 339906 EJ verz. 04-1678.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1. Het verloop van geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde beschikking.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, dat op 12 juli 2005 ter griffie van het hof is binnengekomen, heeft [naam appellante] hoger beroep ingesteld tegen de voormelde beschikking van de kantonrechter. Zij heeft 12 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot toewijzing van haar verzoeken, zoals omschreven in het inleidend verzoekschrift en in het appelschrift. Zij heeft tevens de stukken van de eerste aanleg overgelegd.
2.2. Bij verweerschrift, dat op 7 september 2005 ter griffie van het hof is binnengekomen, hebben [naam geintimeerde] en de voormelde opgeroepen belanghebbenden de grieven bestreden.
2.3. De mondelinge behandeling bij het hof heeft plaatsgevonden op 18 november 2005. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen: [naam appellante], bijgestaan door mr. J.P.J.M. Föllings en prof. mr. E.A.A. Luijten, alsmede [naam geintimeerde] en de voormelde opgeroepen belanghebbenden, bijgestaan door de voornoemde procureur.
2.4. Door het hof is de uitspraak (nader) bepaald op heden.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Het verweerschrift in hoger beroep is mede ingediend namens [belanghebbende A] in zijn hoedanigheid van boedelnotaris. Naar het oordeel van het hof is een boedelnotaris in een procedure als de onderhavige niet als belanghebbende aan te merken, aangezien hij - anders dan de executeur - geen beheerstaken heeft.
Namens [naam appellante] is ter terechtzitting in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van de boedelnotaris bij de terechtzitting. Dat bezwaar is door het hof verworpen met de overweging dat de aanwezigheid van de notaris dienstig zou kunnen zijn met het oog op de aan het hof voorgelegde geschilpunten die immers mede betrekking hebben op de beschrijving van de nalatenschap. Bovendien is de zitting in een zaak als de onderhavig openbaar.
4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[naam appellante] is op 3 november 2000 gehuwd met [naam echtgenoot], zulks na het maken van huwelijkse voorwaarden, onder meer inhoudende een uitsluiting van iedere goederengemeenschap. Uit het huwelijk is op [geboortejaar] [naam minderjarige zoon] geboren.
[naam appellante] en [naam echtgenoot]zijn op 1 oktober 2001 gescheiden gaan wonen. Zij hebben zich daarna weer verzoend maar omstreeks juni 2002 zijn zij definitief uit elkaar gegaan. [naam echtgenoot]heeft op 21 juni 2002 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Voordat de echtscheiding werd uitgesproken is [naam echtgenoot], op 12 januari 2003, overleden.
[naam echtgenoot]had bij testament beschikt over zijn nalatenschap. In het testament (d.d. 26 oktober 2001) is [naam appellante] uitgesloten als erfgename en is [naam geintimeerde] als enig erfgenaam aangewezen.
[naam appellante] heeft zich op 30 maart 2004 met een verzoekschrift tot de kantonrechter te 's-Hertogenbosch gewend. Zij verzocht, samengevat:
a) [naam geintimeerde] te bevelen mee te werken aan een verzorgingsvruchtgebruik als bedoeld in artikel 4:30 BW op alle goederen van de nalatenschap;
b) [naam geintimeerde] en de met het beheer van de nalatenschap belaste executeur(s) te bevelen over te gaan tot boedelbeschrijving en het geven van inzage en afgifte van alle bescheiden benodigd voor de berekening van de vruchten als bedoeld in het sub a) verzochte;
c) [naam geintimeerde] en de met het beheer belaste executeur(s) doen oproepen teneinde de deugdelijkheid van de boedelbeschrijving in tegenwoordigheid van [naam appellante] onder ede te bevestigen;
d) [naam geintimeerde] te veroordelen in de proceskosten.
Namens [naam geintimeerde] en de executeur Van Balveren en de boedelnotaris [belanghebbende A] is verweer gevoerd tegen de vorderingen van [naam appellante].
De kantonrechter heeft de vorderingen bij beschikking van 12 april 2005 afgewezen. Tegen deze beslissing en tegen de daaraan ten grondslag liggende overwegingen heeft [naam appellante] 12 grieven aangevoerd. Met die grieven wordt het geschil in volle omvang ter herbeoordeling aan het hof voorgelegd. Om die reden zal het hof de grieven gezamenlijk aan een oordeel onderwerpen en zo nog op de afzonderlijke grieven ingaan.
4.3. Bij de beoordeling van de vraag of [naam geintimeerde] verplicht is mee te werken aan de verstrekking van een verzorgingsvruchtgebruik in de zin van artikel 4:30 BW dient, blijkens de tekst van dat artikel, rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden.
Tot die omstandigheden dienen, mede gelet op hetgeen in artikel 33 lid 2 in verband met lid 5 BW is bepaald, in ieder geval te worden gerekend:
- de omvang van het verzorgingsniveau dat in de gegeven omstandigheden als "passend" kan worden aangemerkt;
- het eigen inkomen van [naam appellante];
- het inkomen dat zij, mede gelet op haar leeftijd, werkervaring en opleiding, redelijkerwijs kan verwerven;
- de omstandigheid dat de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige zoon] ten laste van [naam appellante] komt.
4.4. Voor de bepaling van het "passende verzorgingsniveau" dient naar het oordeel van het hof mede acht geslagen te worden op het gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk, alsmede op de (in dit geval beperkte) duur van de samenleving.
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat de alimentatiebedragen die zijn genoemd in de echtscheidings- beschikking d.d. 21 juni 2002 (dus gegeven ná de ontbinding van het huwelijk door het overlijden van [naam echtgenoot]) niet goed bruikbaar zijn voor de vaststelling van het passende verzorgingsniveau, alleen al vanwege het feit dat die alimentatiebedragen - blijkens de echtscheidingsbeschikking - het resultaat zijn van een overeenkomst tussen partijen en niet door de rechtbank zijn berekend op basis van behoefte en draagkracht.
4.5. Omtrent het gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van [naam appellante] met [naam echtgenoot]blijkt uit de beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 21 januari 2003 dat het toenmalige inkomen van [naam echtgenoot] E. 5.144,65 per vier weken, ofwel E. 5.573,37 bruto per maand bedroeg. Hiermee correspondeert een netto inkomen, inclusief de heffingskorting waarop [naam appellante] aanspraak kon maken, van circa E. 3.700,- per maand.
Uit de toelichting van partijen ter terechtzitting leidt het hof af dat er (behoudens incidentele prijzen, gewonnen met wedstrijdduiven) geen verdere gezinsinkomsten waren.
4.6. Voor wat betreft het huidige eigen inkomen van [naam appellante] gaat het hof uit van de volgende uitkeringen die, blijkens de terechtzitting in hoger beroep niet (meer) worden betwist: uitkering ANW, vakantiegeld ANW, nabestaanden- pensioen en kinderbijslag, groot respectievelijk E. 909,- per maand, E. 46,- per maand, E. 186,- per vier weken ofwel E. 202,- per maand en E. 58,87 per maand. Het gaat hierbij om netto bedragen.
Het hof houdt verder rekening met de door [naam appellante] te ontvangen alleenstaande ouderkorting en de (aanvullende) kinderkorting nu zij daarvoor in aanmerking komt en zij ter terechtzitting heeft verklaard op die korting inmiddels aanspraak te hebben gemaakt. In totaal gaat het om een bijdrage van E. 168,- netto per maand.
Daarnaast houdt het hof rekening met een redelijk rendement over het vermogen van [naam appellante], dat bestaat uit een uitkering van de uitvaartverzekering ad E. 5.029,-, een uitkering ongevallenverzekering ad E. 5.219,-, alsmede een uitkering VGZ ad E. 1.200,-. Met die laatste uitkering houdt het hof rekening nu [naam geintimeerde] uitdrukkelijk heeft toegezegd dit bedrag niet te zullen terugvorderen.
Met het door [naam echtgenoot]aan [naam appellante] betaalde bedrag van f. 10.000,- houdt het hof geen rekening aangezien het aannemelijk is dat dit bedrag is besteed voor levensonderhoud. Dit laatste betekent dat de zesde grief van [naam appellante] gegrond is.
Het hof acht een rendement van 4% (zoals dat voor vermogen bij sparen en beleggen is neergelegd in de Wet op de Inkomstenbelasting) redelijk. Over de genoemde bedragen ad E. 5.029,-, E. 5.219,- en E. 1.200,- bedraagt dit rendement
E. 458,- bruto ofwel E. 320,- netto per jaar. Dit is E. 27,- per maand.
4.7. Het hof houdt verder, net als de kantonrechter, rekening met een redelijk rendement van 4% over de legitieme portie van [naam minderjarige zoon], zoals deze door de boedelnotaris is berekend. Weliswaar heeft [naam minderjarige zoon], gelet op het bepaalde in artikel 4:81 lid 3 BW, zijn legitieme portie nog niet kunnen opeisen, maar [naam geintimeerde] heeft zich ter terechtzitting van het hof uitdrukkelijk bereid verklaard om, ongeacht deze niet-opeisbaarheid, het door de boedelnotaris berekende bedrag aan [naam appellante] als wettelijk vertegenwoordiger van [naam minderjarige zoon] uit te betalen indien zij dit wenst. Het hier bedoelde rendement bedraagt E. 265,77 netto per maand.
De omstandigheid dat partijen het over de omvang van de legitieme portie oneens zijn in die zin dat [naam appellante] meent dat deze groter is dan door de boedelnotaris is berekend, en dat die omvang (indien paritijen het oneens blijven) zonodig in een rechterlijke procedure zal moeten worden vastgesteld, doet niet af aan het feit dat [naam appellante] thans over de voornoemde inkomsten kan beschikken.
4.8. Het voorgaande betekent dat [naam appellante] thans over de volgende maandelijkse netto bedragen beschikt c.q. kan beschikken:
ANW E. 909,-
Vakantiegeld ANW E. 46,-
Nabestaandenpensioen E. 202,-
Kinderbijslag E. 58,87
Toeslagen E. 168,-
Rendement over uitkeringen E. 27,-
Rendement legitieme portie E. 265,77
Totaal E. 1.676,64
4.9. Het hof houdt verder rekening met de omstandigheid dat [naam appellante] in staat moet worden geacht (enige) aanvullende inkomsten uit arbeid te verwerven. Zij is thans 31 jaar en heeft ervaring als verkoopster. [naam minderjarige zoon] is 5 jaar en gaat naar school. Omstandigheden die haar arbeidsmogelijkheden zouden belemmeren zijn niet gesteld of gebleken.
4.10. Van belang is voorts dat de lasten van [naam appellante] beperkt zijn. Zij woont sinds haar vertrek uit de voormalige echtelijke woning bij haar ouders aan wie zij E. 400,- per maand kostgeld betaalt. Verder betaalt zij een ziektekostenverzekering en een bedrag van E. 40,- per maand voor meubelopslag. Verdere bijzondere lasten heeft zij niet.
4.11. De omvang van de nalatenschap van [naam echtgenoot]acht het hof voor de beantwoording van de vraag wat onder een passend verzorgingsniveau moet worden verstaan niet van belang.
4.12. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof -net als de kantonrechter - van oordeel dat [naam appellante] geen behoefte heeft aan de vestiging van een verzorgingsvruchtgebruik zoals door haar is verzocht, zodat dit verzoek terecht door de kantonrechter is afgewezen.
4.13. Eveneens terecht is door de kantonrechter overwogen dat [naam appellante], gelet op de afwijzing van het verzorgingsvruchtgebruik, geen belang heeft bij haar verzoeken genoemd in ro. 4.2. sub b) en c). Zoals overwogen is de omvang van de nalatenschap niet van belang voor de bepaling van de verzorgingsbehoefte, behoudens voor wat betreft de berekening van de legitieme portie van [naam minderjarige zoon], waaromtrent het hof verwijst naar hetgeen hiervoor onder 4.7 is overwogen. Het recht om de erfgenaam en de executeur op te roepen (verzoek sub c) komt slechts toe aan degene die het verzorgingsvruchtgebruik toekomt. Zoals overwogen komt dit recht aan [naam appellante] niet toe.
4.14. Het voorgaande betekent dat de grieven geen doel treffen (behoudens hetgeen is overwogen ten aanzien van grief 6) en dat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd, met aanvulling en wijziging van de gronden zoals in het voorgaande is overwogen.
4.15. [naam appellante] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep met aanvulling en wijziging van de gronden zoals in het voorgaande is overwogen;
veroordeelt [naam appellante] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [naam geintimeerde] op E. 81,33 voor griffierecht en op E. 1.788,- voor salaris procureur; voor wat betreft de twee opgeroepen belanghebbenden worden de kosten voor ieder van beiden begroot op E. 81,33 voor griffierecht;
verklaart de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Etten, Blokland en Van den Bergh en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 7 februari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.