Hof Arnhem, 27-01-2009, nr. 200.007.180
ECLI:NL:GHARN:2009:BI2401
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
27-01-2009
- Zaaknummer
200.007.180
- LJN
BI2401
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2009:BI2401, Uitspraak, Hof Arnhem, 27‑01‑2009; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑01‑2009
Inhoudsindicatie
arrest na verwijzing; Assurantietussenpersoon; Onderverzekerde brandverzekering op het inventaris.
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.007.180
arrest na verwijzing van de tweede civiele kamer van 27 januari 2009
inzake
de vennootschap onder firma
[appellante sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellantes,
advocaat: mr W.A.M. Rupert,
tegen:
de vennootschap onder firma
V.O.F. Cafetaria-Eetcafé De Hoeve,
gevestigd te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch,
en
[geïntimeerde sub 2]
en
[geïntimeerde sub 3],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr F.J. Boom.
1. Het verloop van het geding
1.1 Voor het verloop van het geding wordt verwezen naar het arrest van 26 oktober 2007 dat de Hoge Raad tussen geïntimeerden als eisers in cassatie (hierna verder te noemen: De Hoeve c.s.) en appellantes als verweersters in cassatie (hierna verder te noemen: [appellantes]) heeft gewezen. Het arrest is gepubliceerd onder LJN BB4223, RvdW 2007, 925. In voormeld arrest heeft de Hoge Raad het tussen partijen in hoger beroep gewezen arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 6 december 2005 vernietigd en het geding naar dit hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
1.2 Bij exploot van 26 mei 2008 heeft [appellantes] De Hoeve c.s. aangezegd het geding te hervatten in de stand waarin de zaak zich bevond ten tijde van voormelde verwijzing door de Hoge Raad.
1.3 Vervolgens hebben [appellantes] een memorie na verwijzing met producties genomen waarna De Hoeve c.s. een memorie van antwoord na verwijzing hebben genomen.
1.4 Daarna hebben [appellantes] een akte genomen waarover De Hoeve c.s. zich bij antwoordakte hebben uitgelaten.
1.5. Nadien hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
2. De beoordeling van het geschil na verwijzing
2.1 Blijkens voormeld arrest van de Hoge Raad slagen de onderdelen 1 en 2 van het tegen het tussen partijen gewezen arrest van het hof te ’s-Hertogenbosch van 6 december 2005 gerichte cassatiemiddel, reden waarom de Hoge Raad dit arrest heeft vernietigd en de zaak naar dit hof heeft verwezen. Volgens de Hoge Raad heeft het hof te ’s-Hertogenbosch in voormeld arrest ten onrechte de - essentiële - stelling van De Hoeve c.s., inhoudend dat zij [appellantes]. (ook) verwijten niet te hebben geadviseerd de waarde van de inventaris voor het sluiten van de verzekering te laten taxeren, althans op de juiste wijze vast te (laten) stellen, om te voorkomen dat De Hoeve c.s. (bij geheel verlies) onderverzekerd waren, onbesproken gelaten. Aldus zal dit hof deze stelling bij de behandeling van de eerste grief tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 september 2004 dienen te bespreken. Aangezien het hof te ’s-Hertogenbosch in voormeld arrest aan de tweede tegen dit vonnis gerichte grief niet is toegekomen, moet deze grief eveneens worden behandeld.
2.2 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties de feiten vast zoals vermeld in het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 september 2004 onder 3, waarvan de Hoge Raad in zijn arrest onder 3.1 is uitgegaan.
2.3 Met de eerste grief bestrijden [appellantes]. de beslissing van de rechtbank, inhoudend dat [appellantes]. zijn tekortgeschoten in hun taak als redelijk handelend assurantietussenpersoon en om die reden aansprakelijk zijn voor de schade die De Hoeve c.s. hebben geleden als gevolg van de onderverzekering. Ingevolge HR 10 januari 2003, NJ 2003, 375 dient een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Dit betekent dat wanneer hij daarmee in gebreke is, hij tegenover de verzekeringnemer/verzekerde aansprakelijk is voor de gevolgen.
2.4 Vaststaat blijkens het proces-verbaal van 10 juni 2004 van de comparitie van partijen dat de heer [persoon A] van [appellantes]. bij het afsluiten van de brandverzekering aan de heer [geïntimeerde sub 2] heeft gevraagd wat hij dacht dat de waarde (van de inventaris) zou zijn. De heer [geïntimeerde sub 2] heeft toen geantwoord dat de waarde is het bedrag dat hij ervoor heeft betaald. Daarbij ging de heer [geïntimeerde sub 2] uit van fl. 110.000,-. De heer [persoon A] heeft ter comparitie ook verklaard dat hij wist dat de koopprijs van het bedrijf voor zowel inventaris als goodwill fl. 240.000,- was. Volgens hem laten [appellantes]. altijd de verzekerde zelf het verzekerd bedrag noemen. De heer [persoon A] is vervolgens jaarlijks langsgekomen met de vraag of er nog investeringen waren gedaan, waarbij het De Hoeve c.s. duidelijk was dat hij die vraag stelde met het oog op de hoogte van het verzekerd bedrag. Hem werd toen meegedeeld dat er wel investeringen waren gedaan, maar dat er daarnaast ook afschrijvingen hadden plaatsgevonden en dat het verzekerde bedrag dus niet behoefde te worden aangepast. Voorts heeft de heer [persoon A] ter comparitie verklaard dat door De Hoeve c.s. niet is gezegd dat zij geen aanpassing van het verzekerd bedrag wilden vanwege de daaraan gekoppelde premieverhoging. Op die zitting verklaarde de heer [persoon C] van [appellantes]. (onder meer): “Wij plegen te adviseren om de waarde van de inventaris door een deskundige te laten vaststellen.”
2.5 Dit betekent dat bij het afsluiten van de brandverzekering voor De Hoeve c.s. de exacte waarde van de inventaris niet bekend was. [appellantes]. wisten toen dat De Hoeve c.s. slechts een veronderstelling hadden omtrent de werkelijke waarde. Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mag worden verwacht dat hij de (aspirant) verzekerde informeert over het belang van de juiste vaststelling van de waarde van de te verzekeren inventaris en van de verzekerde som. De assurantietussenpersoon kan niet zonder meer aannemen dat de (aspirant) verzekerde van dat belang op de hoogte is of daarvan op de hoogte kan zijn. Voor een beginnend ondernemer, zoals De Hoeve c.s. destijds waarmee [appellantes]. redelijkerwijs bekend moesten zijn, geldt dit nog sterker. Derhalve hadden [appellantes]. De Hoeve c.s. destijds behoren te adviseren om de waarde van de inventaris door een terzake deskundige te doen taxeren. Blijkens voormelde uitlating van de heer [persoon C] was dit ook de gedragslijn van [appellantes]. [appellantes]. mochten niet afgaan op hetgeen de verzekerde dacht wat deze waarde was. Zij mochten evenmin afgaan op de mededeling van De Hoeve c.s. nadien dat het verzekerde bedrag niet behoefde te worden aangepast omdat er – naast investeringen in de inventaris – ook afschrijvingen hadden plaatsgehad. [appellantes]. hebben niet gesteld dat De Hoeve c.s., bij het opgeven van de inventaris op hun balans per 31 december 1998 voor fl. 135.600,- zijn uitgegaan van de werkelijke waarde. Reeds daarom is deze opgave niet van invloed op hetgeen hiervoor is overwogen. Aangezien vaststaat dat De Hoeve c.s. zich juist omdat zij beginnend ondernemer waren tot [appellantes]. hadden gewend teneinde zich met behulp van hun deskundigheid goed te verzekeren, kan ervan worden uitgegaan dat wanneer [appellantes]. hadden geadviseerd hun inventaris door een deskundige te laten taxeren De Hoeve c.s. dit advies hadden opgevolgd. In dat geval was de juiste waarde en een juiste verzekerde som vastgesteld en was het risico van onderverzekering voorkomen. Aldus zijn [appellantes]. tekortgeschoten in hun taak als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon te waken voor de belangen van hun verzekerde en zijn zij aansprakelijk voor de schade die De Hoeve c.s. hebben geleden als gevolg van de onderverzekering. Dit betekent dat de eerste grief faalt.
2.6 In de memorie na verwijzing beroepen [appellantes]. zich subsidiair, voor zover het hof van oordeel mocht zijn dat zij De Hoeve c.s. wel hadden moeten adviseren de inventaris te laten taxeren, op eigen schuld van De Hoeve c.s.. Dit beroep komt ook reeds voor in de memorie van grieven (onder 19). De schade van De Hoeve c.s. als gevolg van de onderverzekering is slechts een gevolg van het tekortschieten van [appellantes]., zoals hiervoor vermeld. Dat De Hoeve c.s. zich bewust zouden zijn geweest dat de inventaris een hogere waarde had dan f. 110.000,- is niet komen vast te staat en door [appellantes]. ook niet concreet te bewijzen aangeboden. Van eigen schuld aan de zijde van De Hoeve c.s. is geen sprake.
2.7 Volgens de tweede grief heeft de rechtbank ten onrechte de schade vastgesteld op
€ 69.143,85. Vaststaat dat [expert verzekeraar], optredend als expert voor verzekeraar, en [expert de Hoeve v.o.f.], optredend als expert van Cafetaria de Hoeve v.o.f., bij akte van taxatie van 17 mei 2001 de schade op fl. 262.373,- hebben vastgesteld die op 7 januari 2001 als gevolg van de brand is ontstaan aan de verzekerde zaken. Deze vaststelling bindt ingevolge de akte van benoeming van experts d.d. 7 mei 2001 (“als uitsluitend bewijs van de grootte van de schade overeenkomstig de polis”) Amev en De Hoeve c.s. onder artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek. Voor een latere herberekening door één der deskundigen is dan in beginsel geen plaats. Een derde, zoals [appellantes]., zal dit tegen zich moeten laten gelden. Niet in geschil is dat De Hoeve c.s. slechts voor een bedrag van fl. 110.000,- (de verzekerde som) waren verzekerd, hetgeen Amev wegens totaal verlies heeft uitgekeerd, zodat de schade als gevolg van onderverzekering fl. 152.373,00 bedraagt. Dit is € 69.143,85. Dit betekent dat ook de tweede grief niet gegrond is.
2.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd. [appellantes]. zullen als de in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, ook na verwijzing.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep na verwijzing:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 september 2004;
veroordeelt [appellantes]. hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten aan de zijde van De Hoeve c.s. gevallen en tot op heden begroot op
€ 2.446,50 voor salaris van de advocaat en € 435,- voor griffierecht;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs A.W. Steeg, L. Groefsema en J.K.B. van Daalen en is op de openbare terechtzitting van 27 januari 2009 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.