Hof Arnhem, 20-03-2007, nr. 2006/241
ECLI:NL:GHARN:2007:BA3147
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
20-03-2007
- Zaaknummer
2006/241
- LJN
BA3147
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2007:BA3147, Uitspraak, Hof Arnhem, 20‑03‑2007; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑03‑2007
Inhoudsindicatie
Op 13 februari 2004 hebben partijen een eerste bespreking gevoerd over een mogelijk door appellant als project-ontwikkelaar te laten realiseren en door Wolverine te huren bedrijfspand op een bedrijventerrein te Apeldoorn-Noord. [..] In het onderhavige geding vordert appellant schadevergoeding bestaande uit het positief contractsbelang. Hieraan legt appellant ten grondslag dat Wolverine, door na 5 maart 2004 verder te onderhandelen met een derde partij en daarbij de essentialia van de met appellant gesloten overeenkomst te vermelden om vervolgens het op deze wijze van de derde partij verkregen alternatief aan haar moedermaatschappij voor te leggen, is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen uit de tussen hen gesloten overeenkomst. Subsidiair stelt zij dat Wolverine door aldus te handelen jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld .
20 maart 2007
derde civiele kamer
rolnummer 2006/241
GERECHTSHOF TE ARNHEM
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
gevestigd te [vestigingsplaats]
appellant,
procureur: mr. P.M. Wilmink,
tegen:
Wolverine Tube Europe B.V., gevestigd te Apeldoorn
geïntimeerde,
procureur: mr. F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 7 september 2005 en van 11 januari 2006 die de rechtbank Zutphen tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna ook te noemen: Wolverine) als gedaagde heeft gewezen; van het vonnis van 11 januari 2006 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 22 februari 2006 Wolverine aangezegd van het vonnis van 11 januari 2006 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Wolverine voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft, overeenkomstig het appel-exploit, gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, de vorderingen van [appellant] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Wolverine in de kosten van beide instanties en met terugbetaling van hetgeen [appellant] op grond van het bestreden vonnis aan Wolverine heeft voldaan, te weten een bedrag van € 10.584,-- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Wolverine de grieven bestreden en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Ter zitting van 15 november 2006 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. H. Oosterhuis, advocaat te Apeldoorn, en Wolverine door mr. J.W. Damstra, advocaat te Apeldoorn; beide partijen hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
De rechtbank heeft in haar vonnis van 11 januari 2006 onder 2.1 t/m 2.4 feiten vastgesteld. Wolverine heeft bezwaren geuit tegen de vaststelling/overweging van de rechtbank onder 2.3, dat [A.] na de ondertekening van de brief van 5 maart 2004 KIM ervan in kennis heeft gesteld dat Wolverine had ingestemd met het aanbod van [appellant] onder het voorbehoud van het krijgen van goedkeuring van haar moedermaatschappij (memorie van antwoord, nr. 5 en 49, appelpleitnota mr Damstra p. 2 en 6). Met die bezwaren zal het hof in het hiernavolgende rekening houden. Voor het overige zijn tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten geen geen grieven aangevoerd of bezwaren geuit, zodat het hof in hoger beroep in zoverre ook van die feiten zal uitgaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 13 februari 2004 hebben partijen een eerste bespreking gevoerd over een mogelijk door [appellant] als project-ontwikkelaar te laten realiseren en door Wolverine te huren bedrijfspand op een bedrijventerrein te Apeldoorn-Noord. Bij deze bespreking, die is gevoerd op het kantoor van de makelaar van [appellant], [B.] (hierna: [B.]), waren aanwezig van de zijde van [appellant]: [B.] en de directeur van [appellant], [C.]. Van de zijde van Wolverine waren daarbij aanwezig [A.], medewerker van Wolverine (hierna: [A.]) en [D.], statutair directeur van Wolverine (hierna: [D.]). Op 19 februari 2004 heeft ten kantore van [B.] opnieuw een bespreking tussen partijen plaatsgehad, waarbij de aangepaste plannen van [appellant] zijn gepresenteerd. Bij deze bespreking waren aanwezig [B.], [C.] en [A.]. [C.] heeft daarbij een huurprijs genoemd van € 150.000 à .€ 160.000 per jaar. [A.] heeft aangegeven dat Wolverine maximaal een huur van € 120.000 per jaar wilde betalen. Na deze bespreking heeft [B.] eind februari/begin maart 2004 een bezoek gebracht aan Wolverine. Hierbij heeft [A.] aan [B.] meegedeeld dat Wolverine ook met een andere partij — KIM Nederland B.V. (hierna: KIM) — in gesprek was.
4.2 Op 4 maart 2004 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen [B.] en [A.]. Op 5 maart 2004 hebben [B.] en [D.] ten kantore van Wolverine een door [B.] opgestelde brief van [B.] aan Wolverine ondertekend. In deze brief staat onder meer vermeld dat op 4 maart 2004 overeenstemming is bereikt tussen Wolverine en [appellant] met betrekking tot de huur/verhuur van kantoor- en bedrijfsruimte, alsmede dat de huurprijs € 120.000 per jaar exclusief BTW bedraagt. Tevens bevat de brief de volgende bepaling:
"De overeenkomst is gesloten onder voorbehoud van:
- Verkrijgen van goedkeuring voor 15 april 2004 Wolverine Tube Inc. (moedermaatschappij)
- Verkrijgen van een bouwvergunning van de gemeente Apeldoorn."
4.3 Na 5 maart 2004 heeft Wolverine met KIM verder onderhandeld over een op een andere locatie te bouwen bedrijfspand en heeft KIM Wolverine een aanbod gedaan van een huurprijs van € 100.000 per jaar.
4.4 Op 27 maart 2004 heeft Wolverine aan een vertegenwoordiger van haar moeder-maatschappij, [E.] (hierna: [E.]) de voorstellen van [appellant] en van KIM voorgelegd, waarbij [E.] heeft gekozen voor het aanbod van KIM. Op 29 maart 2004 heeft [A.] [appellant] telefonisch meegedeeld dat de moedermaatschappij van Wolverine geen goedkeuring had gegeven voor de huur van het bedrijfs/kantoorpand van [appellant].
4.5 Bij brief van 2 april 2004 (prod. 4 bij conclusie van eis) heeft [appellant] Wolverine gesommeerd tot nakoming van de in de brief van 5 maart 2004 neergelegde afspraken. Hierop heeft Wolverine bij brief van 15 april 2004 (prod. 5 bij conclusie van eis) gereageerd.
4.6 Op verzoek van [appellant] heeft de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor gelast. Tijdens dit op 26 oktober 2004 gehouden getuigenverhoor hebben [B.], [C.], [D.] en [A.] getuigenverklaringen afgelegd.
4.7. In het onderhavige geding vordert [appellant] schadevergoeding bestaande uit het positief contractsbelang. Hieraan legt [appellant] ten grondslag dat Wolverine, door na 5 maart 2004 verder te onderhandelen met een derde partij en daarbij de essentialia van de met [appellant] gesloten overeenkomst te vermelden om vervolgens het op deze wijze van de derde partij verkregen alternatief aan haar moedermaatschappij voor te leggen, is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen uit de tussen hen gesloten overeenkomst. Subsidiair stelt zij dat Wolverine door aldus te handelen jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld (memorie van grieven, p. 9).
4.8 Wolverine heeft betoogd dat [appellant], waar zij haar vorderingen in appel baseert op een tussen partijen gesloten voorwaardelijke overeenkomst, (de grondslag van) haar vorderingen in appel heeft gewijzigd zonder uitdrukkelijke eiswijziging, nu zij haar vorderingen in eerste aanleg had gebaseerd op afgebroken onderhandelingen (memorie van antwoord, nrs. 1-2). Het hof gaat aan het door Wolverine aangevoerde bezwaar voorbij, reeds omdat van de door Wolverine bedoelde wijziging van gronden geen sprake is. [appellant] heeft immers ook in eerste aanleg aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat Wolverine met de onder 4.7 genoemde gedragingen toerekenbaar is tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst (conclusie van eis, onder 21).
4.9 De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor. Voor de beoordeling van het hoger beroep moet worden beoordeeld of de handelwijze van Wolverine in strijd was met de uit de door [appellant] gestelde overeenkomst voortvloeiende verbintenissen, dan wel of dit handelen onrechtmatig moet worden geacht jegens [appellant].
4.10 [appellant] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat tussen partijen een geldige huurovereenkomst tot stand is gekomen, waarvan de inhoud is neergelegd in de brief van 5 maart 2004. Hoewel ook volgens Wolverine sprake is van een zodanige overeenkomst heeft zij tevens bij pleidooi in appel aangevoerd — hetgeen door [appellant] ter zitting is betwist — dat de in de overeenkomst vervatte opschortende voorwaarde moet worden aangemerkt als een potestatieve voorwaarde (een voorwaarde waarvan de vervulling afhankelijk is van de willekeur van een contractspartij en daardoor nog geen geldige (voorwaardelijke) verbintenissen in het leven roept). Het hof gaat aan dit betoog van Wolverine voorbij omdat niet valt in te zien waarom de onderhavige voorwaarde — die immers niet de goedkeuring van contractspartij Wolverine, maar van de moedermaatschappij van Wolverine betreft — als een zodanige voorwaarde moet worden aangemerkt en ook geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die een andere conclusie rechtvaardigen. Wolverine heeft voorts gesteld dat de overeenkomst geen termijn noemt voor de vervulling van de tweede voorwaarde (verkrijgen bouwvergunning) zodat Wolverine tot in lengte van dagen op vervulling van die voorwaarde zou moeten wachten. Voorzover Wolverine hiermee betoogt dat de overeenkomst ongeldig is omdat het desbetreffende voorbehoud onvoldoende bepaalbaar dan wel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, verwerpt het hof dit betoog. De enkele omstandigheid dat de overeenkomst geen termijn noemt voor het verkrijgen van een bouwvergunning heeft immers nog niet het door Wolverine gestelde gevolg. Tenslotte staat ook de door Wolverine gestelde omstandigheid dat niet [appellant], maar Elnou Projecten B.V. (een eveneens door [C.] beheerde vennootschap) eigenaar van het perceel is waarop het te verhuren kantoor-/bedrijfspand zou worden gerealiseerd, zoals [appellant] ook heeft aangevoerd, op zichzelf niet aan de geldigheid van de onderhavige huurovereenkomst in de weg. Feiten en omstandigheden die tot een andere conclusie leiden, zijn gesteld noch gebleken.
4.11 Op grond van het voorgaande gaat het hof ervan uit dat tussen partijen een geldige overeenkomst tot stand is gekomen, waarvan de inhoud is neergelegd in de hiervoor onder 4.2 bedoelde brief van 5 maart 2004. De overeenkomst bevat een (geldige) opschortende voorwaarde van goedkeuring voor 15 april 2004 door de moedermaatschappij van Wolverine.
4.12 De door [appellant] gestelde gedragingen van Wolverine, die volgens [appellant] een tekortkoming in de nakoming van de hiervoor bedoelde overeenkomst dan wel een onrechtmatige daad opleveren, bestaan erin dat Wolverine na 5 maart 2004 verder heeft onderhandeld met een derde partij (KIM), daarbij de essentialia van de met [appellant] gesloten overeenkomst heeft vermeld en vervolgens het op deze wijze verkregen resultaat als alternatief aan de moeder heeft voorgelegd.
4.13 Niet in geschil is dat Wolverine na 5 maart 2004 met KIM heeft dooronderhandeld en het aldus verkregen aanbod van KIM aan de moeder heeft voorgelegd. [D.] heeft bij voorlopig getuigenverhoor (prod. 6 bij conclusie van eis) verklaard dat [A.] aan KIM heeft gemeld dat er ook een aanbod lag van [appellant] voor €120.000 waarmee Wolverine had ingestemd onder voorbehoud van goedkeuring van de moedermaatschappij. In hoger beroep heeft Wolverine evenwel betwist dat zij aan KIM de essentialia van de overeenkomst met [appellant] heeft doorgegeven (zie memorie van antwoord, nr. 5). In het navolgende gaat het hof ervan uit dat Wolverine na het sluiten van de overeenkomst met [appellant] in ieder geval de daarin vermelde huurprijs van €120.000 aan KIM heeft medegedeeld. Omdat ook in dat geval de vorderingen van [appellant], zoals uit het navolgende zal blijken, moeten worden afgewezen, gaat het hof op dit punt aan het in appel door Wolverine gedane bewijsaanbod als niet terzake doende voorbij.
4.14 Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze gedragingen van Wolverine een tekortkoming in de nakoming van de hiervoor bedoelde overeenkomst opleveren, dan wel of Wolverine met deze gedragingen jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld. Voor deze beoordeling moet allereerst worden vastgesteld welke verplichtingen voor Wolverine uit de hiervoor bedoelde overeenkomst voortvloeien, in het bijzonder met betrekking tot de vraag hoeveel vrijheid Wolverine had onder de overeenkomst, gelet op de daarin opgenomen opschortende voorwaarde, om na het sluiten daarvan met KIM verder te onderhandelen en het daaruit voorgekomen aanbod eveneens als alternatief aan de moeder voor te leggen.
4.15 Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof het volgende voorop. Nu vaststaat dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten, moet het onderhavige geval, anders dan Wolverine heeft aangevoerd, niet worden beoordeeld overeenkomstig de normen voor afgebroken onderhandelingen. Zoals [appellant] met haar eerste grief terecht betoogt, dient de overeenkomst te worden uitgelegd. Bij de uitleg van een schriftelijk contract zijn van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493; DSM/Fox). Voor de uitleg van de onderhavige overeenkomst moet de zogenoemde Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635) worden toegepast, op grond waarvan het bij de uitleg aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hier gaat het om een overeenkomst die schriftelijk is vastgelegd. Voorts geldt — ook bij een overeenkomst onder opschortende voorwaarde — dat partijen zich overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid jegens elkaar dienen te gedragen (art. 6:2 en 6:248 lid 1 BW). Dit is in artikel 6:23 lid 1 BW aldus uitgewerkt dat wanneer de partij die bij de niet-vervulling belang had en de vervulling heeft belet, de voorwaarde als vervuld geldt indien de redelijkheid en billijkheid dit verlangen. Dit laatste is het geval indien de schuldenaar zich naar de aard van de overeenkomst, gelet op de belangen van beide partijen, in redelijkheid van de handeling die de vervulling heeft verhinderd had moeten onthouden.
4.16 [appellant] heeft met betrekking tot de vraag hoe de overeenkomst en het daarin opgenomen voorbehoud moeten worden uitgelegd, aangevoerd dat het sluiten van een overeenkomst als de onderhavige een keuze voor een contractspartij inhoudt en niet de ruimte biedt voor verdere onderhandelingen met derden en dat zij de overeenkomst ook aldus heeft opgevat. Aan alle eisen van Wolverine, waaronder het vooraf door Wolverine aangegeven budget, was voldaan. Verder heeft Wolverine meegedeeld althans de indruk gewekt dat het bij het voorbehoud slechts om een formaliteit zou gaan. Volgens [appellant] hield het voorbehoud in dat de moeder slechts marginaal zou mogen toetsen en alleen in geval van zeer onvoorziene omstandigheden, zoals het wegens buiten de onderhandelingen gelegen redenen als een beleidswijziging of het overschrijden van het budget, de toestemming van de moeder zou kunnen uitblijven. Wolverine heeft ook niet meegedeeld dat zij zou dooronderhandelen met derden en had, indien zij de vrijheid daartoe had willen hebben, dit in de overeenkomst moeten opnemen. Volgens [appellant] bracht de overeenkomst een inspanningsverplichting mee om de voorwaarde in vervulling te doen gaan.
4.17 Wolverine heeft aangevoerd dat zij de overeenkomst heeft opgevat als een aanbod en (mede) vanwege het voorbehoud niet aldus dat ze niet met KIM verder mochten onderhandelen om een ander bod te verkrijgen (verklaring [D.] ter gelegenheid van appelpleidooi). Volgens Wolverine is de overeenkomst duidelijk: het voorbehoud is ruim omschreven en aan het inroepen ervan zijn geen nadere voorwaarden gesteld. De moeder had om welke reden dan ook kunnen weigeren. Het had op de weg van [appellant] gelegen om nadere beperkingen aan het voorbehoud in de overeenkomst op te nemen, temeer nu het contract is opgesteld door [B.], die moet worden aangemerkt als deskundig in het sluiten van overeenkomsten als de onderhavige. Voorts heeft zij gesteld dat [appellant] was meegedeeld dat de moeder meerdere aanbiedingen zouden worden voorgelegd.
4.18 Naar het oordeel van het hof hield de overeenkomst — beoordeeld naar de zin die partijen daaraan over en weer redelijkerwijs mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten — niet in dat Wolverine na het sluiten van de overeenkomst niet langer met KIM mocht dooronderhandelen om de moeder een alternatief voor te leggen.
4.19 Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. Uitgangspunt is dat partijen de vrijheid hebben om de inhoud van hun contract te bepalen. Vaststaat dat het contract na enig aandringen van [appellant] is opgesteld door de door [appellant] ingeschakelde makelaar [B.], juist nadat hem was medegedeeld dat Wolverine ook met een andere partij — KIM — in gesprek was. [B.] moet, naar Wolverine onbetwist heeft gesteld, als deskundig worden aangemerkt in het sluiten van overeenkomsten als de onderhavige. De voorwaarde is opgenomen ten behoeve van de wederpartij Wolverine en behelst een voorbehoud van goedkeuring door de moedermaatschappij van Wolverine. Dit voorbehoud is zonder nadere beperkingen in de overeenkomst opgenomen en ook overigens biedt de tekst van de overeenkomst geen aanknopingspunten voor een uitleg waarbij de moeder slechts op bepaalde gronden haar goedkeuring zou kunnen weigeren.
Uit de getuigenverklaringen volgt niet dat in de totstandkomingsfase van de overeenkomst over beperkingen aan de voorwaarde is gesproken. Het hof overweegt in dit verband dat op [appellant] de bewijslast rust voor de feiten en omstandigheden waaruit de door haar verdedigde uitleg, erop neerkomende dat de moeder slechts marginaal zou mogen toetsen en haar goedkeuring slechts op grond van buiten de overeenkomst gelegen omstandigheden zou mogen onthouden, volgt, waarbij geldt dat de door haar statutair directeur [C.] afgelegde verklaringen onderhevig zijn aan de beperkingen van art. 164 lid 2 Rv. Het voorbehoud is in het voortraject uitdrukkelijk door Wolverine ter sprake gebracht. Zo kan uit de verklaringen van [D.] en [A.] in het voorlopig getuigenverhoor worden afgeleid dat Wolverine in ieder geval bij een van de in februari 2004 gevoerde besprekingen heeft aangegeven dat toestemming van de moeder vereist was. Dit wordt bevestigd door [B.], die in dezelfde zin heeft verklaard. Alleen [C.] heeft verklaard dat hij van het toestemmingsvereiste eerst na overhandiging door [B.] van de ondertekende overeenkomst op de hoogte kwam. Dat door Wolverine zou zijn verklaard dan wel de indruk zou zijn gewekt dat het verkrijgen van toestemming van de moedermaatschappij slechts een formaliteit zou zijn, is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan. [D.] en [A.] hebben beiden verklaard niet de indruk te hebben gewekt dat het bij het voorbehoud slechts om een formaliteit ging. Alleen [B.] heeft verklaard dat hij zich meende te herinneren dat het een hamerstuk zou zijn als partijen binnen een kader zouden blijven, hoewel hij niet meer wist of het woord formaliteit is gevallen. In de verklaring van [C.] is daarvoor geen bevestiging te lezen, nu [C.] heeft verklaard eerst na overhandiging door [B.] van de ondertekende overeenkomst op de hoogte te zijn gekomen van het toestemmingsvereiste. Aan het in hoger beroep gedane bewijsaanbod van [appellant] gaat het hof in dit verband als onvoldoende gespecificeerd voorbij. In het midden kan blijven of [D.] en [E.] volgens het Handelsregister gelijkelijk bevoegd zijn, omdat dit niet afdoet aan de door Wolverine gestelde en door [appellant] geaccepteerde voorwaarde van instemming van de moedermaatschappij van Wolverine.
Noch de tekst noch de feiten wijzen derhalve in de richting van een uitleg zoals door [appellant] wordt voorgestaan. Daarbij komt dat een algemene regel, die erop neerkomt dat een partij die een overeenkomst onder de voorwaarde van goedkeuring heeft gesloten, waarbij die voorwaarde op geen enkele wijze is ingeperkt, niet mag trachten met het oog op die goedkeuring met een derde een beter resultaat te bereiken om dat eveneens ter goedkeuring voor te leggen, niet zonder meer bestaat. De door [appellant] gemaakte vergelijking met het financieringsvoorbehoud bij hypotheken gaat mank omdat daar uit de bewoordingen van het voorbehoud volgt dat het voorbehoud alleen mag worden ingeroepen op de grond dat de financiering niet rond komt. Waar [appellant] wist dat er andere gegadigden waren en zij de mogelijkheid had die voorwaarde nader in te perken, terwijl zij tevens degene was die aandrong op het contract, lag het op haar weg om aan die inperking dan ook concreet invulling te geven in de onderhandelingsfase, waarna Wolverine dan had kunnen kiezen of ze al dan niet op deze termen met [appellant] in zee wenste te gaan. Door dit alles aldan niet bewust in het midden te laten in een situatie waarin zij wist dat er ook andere gegadigden waren, mocht [appellant] in de gegeven omstandigheden niet erop vertrouwen dat Wolverine niet ook nog andere voorstellen aan haar moeder ter goedkeuring zou voorleggen.
Naar het oordeel van het hof liet de overeenkomst aldus de ruimte aan de moedermaatschappij haar toestemming ook te weigeren indien een alternatieve huurmogelijkheid haar voorkeur had. [appellant] kon aan de overeenkomst niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat Wolverine de moeder niet een zodanig alternatief zou voorleggen. Dat dit alternatief — het aanbod van KIM — na het sluiten van de overeenkomst werd verkregen, maakt dit niet anders.
Anders dan [appellant] betoogt, is de aldus uitgelegde overeenkomst voor de wederpartij van degene ten behoeve van wie het voorbehoud is opgenomen niet zinledig. De overeenkomst hield immers in ieder geval de verplichting voor Wolverine in om het plan [appellant] aan de moeder voor te leggen, aan welke verplichting Wolverine ook heeft voldaan.
4.20 Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of Wolverine expliciet aan [appellant] heeft meegedeeld dat zij verschillende mogelijkheden aan de moeder zou moeten voorleggen.
4.21 Gezien de hiervoor gegeven uitleg van het in de overeenkomst vervatte voorbehoud van toestemming van de moeder, vloeide naar het oordeel van het hof voor Wolverine uit de redelijkheid en billijkheid in verband met de gesloten (voorwaardelijke) overeenkomst (art. 6:248 lid 1 BW en 6:23 lid 1 BW) evenmin voort dat zij zich had moeten onthouden van de hiervoor onder 4.13 genoemde gedragingen. Niet is komen vast te staan dat [appellant] niet behoefde te verwachten dat aan de moedermaatschappij van Wolverine andere offertes dan de hare zouden worden voorgelegd. In verband met laatstgenoemde wetsbepaling kan nog worden aangetekend dat de moeder op grond van het voorbehoud zoals hiervoor uitgelegd haar goedkeuring niet slechts op bepaalde gronden zou mogen weigeren, zodat niet kan worden gezegd dat Wolverine zich naar de aard van de overeenkomst, gelet op de belangen van beide partijen, in redelijkheid van haar meergenoemde gedragingen had moeten onthouden.
Ook voorzover [appellant], met haar stelling dat de door Wolverine voorgestane uitleg niet strookt met de eisen van het zakenleven, zich beroept op de gewoonte (art. 6:248 lid 1 BW), kan dit haar niet baten. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.19 is overwogen is de overeenkomst zoals hiervoor uitgelegd voor de verhuurder niet zinledig, waar deze in ieder geval meebracht dat Wolverine de overeenkomst aan de moeder ter goedkeuring diende voor te leggen.
4.22 Uit het voorgaande volgt dat de grieven 1, II en IV falen,voorzover daarin is aangevoerd dat de overeenkomst Wolverine niet de ruimte bood voor verdere onderhandelingen met KIM. Voorzover [appellant] met grief III aanvoert dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet heeft gesteld dat Wolverine haar na het sluiten van de overeenkomst nog de gelegenheid had moeten bieden om de in de overeenkomst vermelde huurprijs aan te passen aan het laatste bod van KIM is deze grief gegrond. [appellant] heeft zich beroepen op de overeenkomst, waarin een huurprijs van € 120.000 per jaar was neergelegd. De grief kan evenwel niet tot vernietiging leiden, omdat Wolverine, als hiervoor is overwogen, onder de overeenkomst de ruimte hield om het aanbod van KIM aan haar moedermaatschappij voor te leggen en de moedermaatschappij haar goedkeuring aan de overeenkomst mocht onthouden indien een aanbod van een derde haar voorkeur had.
4.23 De slotsom is dat, nu Wolverine niet is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende, uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen, de vorderingen van [appellant] niet kunnen worden toegewezen op de daarvoor aangevoerde primaire grondslag.
4.24 Subsidiair heeft [appellant] aangevoerd dat met haar onder 4.13 bedoelde gedragingen misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van [appellant] en dat deze gedragingen jegens haar onrechtmatig zijn. Naar het oordeel van het hof kunnen de vorderingen evenmin op deze subsidiaire grondslag worden toegewezen. Zoals hiervoor is overwogen, liet de overeenkomst Wolverine de ruimte om verder te onderhandelen met KIM teneinde een alternatieve huurmogelijkheid aan de moeder voor te leggen. [appellant] kon derhalve niet gerechtvaardigd erop vertrouwen dat Wolverine niet het aanbod van een derde ook aan de moeder zou voorleggen. Gelet hierop zijn deze gedragingen naar het oordeel van het hof dan ook niet onrechtmatig jegens [appellant]. De enkele omstandigheid dat Wolverine daarbij de in de overeenkomst met [appellant] opgenomen huurprijs aan KIM heeft vermeld (zie hiervoor, rechtsoverweging 4.13) maakt haar handelen naar het oordeel van het hof nog niet onrechtmatig, reeds gelet op ruimte die de overeenkomst Wolverine liet om ook een nadien verkregen alternatief aan de moeder voor te leggen.
4.25 De vijfde grief, gericht tegen het in rechtsoverweging 5.8 van het bestreden vonnis gegeven oordeel van de rechtbank dat het handelen van Wolverine niet onzorgvuldig was jegens [appellant], faalt derhalve.
4.26 De zesde grief bevat geen zelfstandige klacht en behoeft geen bespreking meer.
Slotsom
4.26 De slotsom is dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
4.27 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
12 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zutphen van 11 januari 2006,
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, in hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van Wolverine begroot op € 9789,-- voor salaris van de procureur en op € 5834,-- voor griffierecht.
verklaart vorenstaande veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Tjittes, Vaessen en Lenselink en bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer. Het arrest is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2007.