Hof Amsterdam, 03-07-2007, nr. 06/0465
ECLI:NL:GHAMS:2007:BB5963
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-07-2007
- Magistraten
Mrs. A. Boekwinkel, M. Flipse, M. Kremer
- Zaaknummer
06/0465
- LJN
BB5963
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2007:BB5963, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑07‑2007
Uitspraak 03‑07‑2007
Mrs. A. Boekwinkel, M. Flipse, M. Kremer
Partij(en)
ARREST van 3 juli 2007 in de zaak met
rekestnummer 06/0465 van:
[appellante],
wonende aan de [adres]
te [postcode] [woonplaats],
APPELLANTE,
procureur: mr. Th. Gardenbroek.
1. Het geding in hoger beroep na verwijzing
1.1
Appellante — [appellante] — is bij per fax op 20 maart 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank te Haarlem van 14 maart 2006 met rekest/zaaknummer 119689, waarbij het verzoek van [appellante] tot van toepassing verklaring van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen. Na behandeling van dat hoger beroep heeft het hof bij arrest van 12 september 2006 (rekestnummer 06/0465) de beslissing van de rechtbank bekrachtigd.
1.2
[appellante] heeft van genoemd arrest beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 13 april 2007 (rekestnummer Ro6/125HR) heeft de Hoge Raad het arrest van het hof van 12 september 2006 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar dit hof verwezen.
1.3
Het hoger beroep is verder behandeld ter terechtzitting van 19 juni 2007. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem. Verder zijn verschenen de zuster en zwager van [appellante], [naam zus] en [naam zwager].
2. De gronden van de beslissing
2.1
De rechtbank heeft op de in de beslissing waarvan beroep vermelde gronden het verzoek van [appellante] om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling afgewezen overeenkomstig artikel 288 lid 2 sub b van de Faillissementswet (Fw). Naar het oordeel van de rechtbank is [appellante] ten aanzien van het ontstaan van de schulden aan de Sociale Verzekeringsbank te Leiden (SVB) niet te goeder trouw geweest. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat deze schulden binnen de in de jurisprudentie gehanteerde termijn van vijf jaar zijn ontstaan en zelfs van zeer recente datum zijn. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat [appellante] onvoldoende pogingen heeft ondernomen om op deze schulden af te lossen.
2.2
In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2.1
[appellante] is 27 jaar oud. Nadat haar echtgenoot was overleden, is zij door haar familie in Marokko uitgehuwelijkt en op 22 september 2004 met haar huidige partner [naam partner] in het huwelijk getreden. Haar echtgenoot — met wie zij buiten gemeenschap van goederen is gehuwd — verblijft thans in Marokko. [appellante] spreekt geen Nederlands, doch een dialect van het Arabisch zoals dat haar door haar familie is aangeleerd. Voorts is zij zeer slechthorend en communiceert door middel van gebarentaal. Thans werkt [appellante] 25 uur per week als schoonmaakster.
2.2.2
De totale schuldenlast van [appellante] bedroeg blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder e Fw op 29 november 2006 € 12.344,01, waaronder — volgens die verklaring — schulden van in totaal € 7.284,26 aan de SVB. Een gedeelte van deze schulden is ontstaan doordat [appellante] in de periode van maart 2004 tot september 2004 een te hoge uitkering ingevolge de Algemene Nabestaandenwet (Anw) heeft ontvangen aangezien zij een inkomenswijziging niet had doorgegeven. Een ander deel van deze schulden heeft betrekking op door [appellante] ten onrechte genoten Anw-uitkering, veroorzaakt door de omstandigheid dat [appellante] de SVB niet had geïnformeerd omtrent het feit dat zij in september 2004 in het huwelijk was getreden, hetgeen in maart 2005 door de SVB is ontdekt.
2.2.3
[appellante] heeft erkend dat zij schulden aan de SVB heeft laten ontstaan, doch in haar visie kunnen die haar niet worden toegerekend. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij gedurende een periode van zeven maanden inkomsten uit arbeid heeft ontvangen naast haar Anw-uitkering, doch in de veronderstelling verkeerde dat die inkomsten uit arbeid niet van invloed zouden zijn op haar Anw-uitkering. Achteraf is evenwel gebleken dat zij verkeerd was voorgelicht en dat de inkomsten uit arbeid wel degelijk van invloed waren op de hoogte van haar uitkering. Voorts heeft [appellante] bestreden dat zij de SVB niet heeft ingelicht omtrent het feit dat zij in september 2004 in het huwelijk is getreden. Naar haar stelling heeft zij dit telefonisch aan de SVB laten doorgeven. Gelet op het feit dat haar echtgenoot nog steeds in Marokko woonachtig is en haar financieel niet onderhoudt, verkeerde zij bovendien in de veronderstelling dat het gesloten huwelijk op haar uitkering niet van invloed zou zijn. Van een schuld ontstaan door fraude is, naar [appellante] stelt, geen sprake.
2.2.4
Voorts heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het feit dat [appellante] zeer slechthorend is en enkel met haar directe familie adequaat kan communiceren, niet in haar nadeel behoort te worden meegewogen bij de beslissing van haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hij heeft er tevens op gewezen dat [appellante] ondanks haar handicap betaald werk verricht. Voorts zal [appellante] — aldus de raadsman — geen problemen ondervinden bij het nakomen van de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, gelet op het feit dat haar familie haar ook thans al hulp — onder meer bij het behandelen van haar poststukken — biedt.
2.3
Gelet op de onderliggende stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, ook na verwijzing, acht het hof het bestaan van de schulden aan de SVB thans geen beletsel tot toelating van [appellante] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Aannemelijk is immers geworden dat het ontstaan van de schulden aan de SVB (mede) te wijten is aan haar handicap, die maakt dat zij aanzienlijk belemmerd wordt bij het communiceren, ook met instanties. Voorts heeft het hof bij zijn beslissing meegewogen dat [appellante] ter zitting in hoger beroep na verwijzing heeft verklaard dat zij zich zal inspannen om bij toelating tot de schuldsanering die tot een goede einde te brengen en daarbij de hulp van haar zuster en zwager zal inroepen, alsmede dat de zuster en de zwager van [appellante] — die dicht in de buurt van [appellante] wonen — zich ter terechtzitting tegenover het hof bereid verklaard hebben om [appellante] gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling bij te staan, ook in de contacten met de te benoemen bevindvoerder. De handicap van [appellante] staat aldus aan toelating tot de schuldsaneringsregeling dan ook niet in de weg. De zuster en de zwager hebben onder meer verklaard de post van [appellante] regelmatig te zullen bekijken en af te zullen handelen en dat zij, indien zij zelf naar aanleiding van de inhoud van de post niet begrijpen welke acties er genomen dienen te worden, dit aan een hulpinstantie bij hen in de buurt zullen voorleggen. Gelet op dit een en ander is het hof van oordeel dat [appellante] de kans moet worden geboden om — mede in het belang van haar schuldeisers — door middel van de schuldsaneringsregeling de thans ontstane situatie aan te pakken. Daarbij wordt aan [appellante] onder de aandacht gebracht dat de door de te benoemen bewindvoerder gegeven aanwijzingen stipt dienen te worden opgevolgd en dat [appellante] ook overigens aan alle verplichtingen die de wettelijke regeling haar oplegt zal moeten voldoen, bij gebreke waarvan de schuldsanering tussentijds zal kunnen worden beëindigd — en [appellante] in staat van faillissement zal komen te verkeren — dan wel aan het einde van de schuldsanering haar de zogenaamde ‘schone lei’ zal kunnen worden onthouden.
2.4
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de beslissing van de rechtbank vernietigen en het verzoek van [appellante] alsnog toewijzen, nu ook overigens aan de wettelijke vereisten is voldaan.
3. De beslissing
Het hof
- —
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- —
verklaart alsnog op [appellante] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing;
- —
verwijst de zaak naar de rechtbank Haarlem om te worden voortgezet met inachtneming van het in dit arrest overwogene.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Boekwinkel, M. Flipse en M. Kremer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 3 juli 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.