Zie HR 8 april 2008, LJN BC5982 en HR 25 maart 2003, LJN AE9049, NJ 2003/552.
HR, 06-11-2012, nr. 11/02315
ECLI:NL:HR:2012:BX8482
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-11-2012
- Zaaknummer
11/02315
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BX8482
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX8482, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX8482
ECLI:NL:HR:2012:BX8482, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX8482
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0246
Conclusie 06‑11‑2012
Mr. Silvis
Partij(en)
Nr. 11/02315
Mr. Silvis
Zitting: 11 september 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 18 februari 2011 door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te 's-Hertogenbosch, wegens onder 1 primair "poging tot doodslag" en onder 2 primair "poging tot doodslag", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Het arrest bevat voorts enige bijkomende beslissingen met betrekking tot de benadeelde partijen, één en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte hebben mrs. J. Kuijper en M. Mulder, beiden advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt over de bewezenverklaringen.
4.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard onder 1 primair dat:
"hij op 30 april 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in zijn rug heeft gestoken."
En onder 2 primair dat:
"hij op 30 april 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen met een mes in zijn rug heeft gestoken."
5.
Het Hof heeft de bewezenverklaringen onder 1 primair en 2 primair doen steunen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, steeds voor zover zij blijkens hun inhoud op één van beide of op beide bewezenverklaarde feiten betrekking hebben:
"1.
Het proces-verbaal van bevindingen van 30 april 2007 van [verbalisant 1], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Op 30 april 2007 bevond ik, verbalisant, mij in uniform gekleed op het Leidseplein te Amsterdam. Ik zag dat een groep jongens aan het vechten was. Ik, verbalisant, pakte een jongen vast die later genaamd bleek te zijn:
naam: [achternaam verdachte], voornamen: [voornamen verdachte].
Opeens hoorde en zag ik dat een jongen naar [verdachte] wees en luid schreeuwde: 'Hij heeft gestoken, ik heb het gezien! Hij heeft gestoken!' of woorden van gelijke strekking. Op dat moment kreeg ik van ter plaatse aanwezige collega's te horen dat er een slachtoffer gevonden was die neergestoken was. Het slachtoffer bleek later genaamd te zijn: naam: [achternaam verdachte], voornamen: [voornamen slachtoffer 1].[2]
2.
Het proces-verbaal van aangifte ter zake poging tot doodslag van 30 april 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [slachtoffer 1], op 30 april 2007 ten overstaan van [verbalisant 2], hoofdagent-rechercheur van politie, afgelegd:
Op maandag 30 april 2007 omstreeks 03.40 uur werd op het Leidseplein te Amsterdam het in de aanhef vermelde feit gepleegd. Ik wil aangifte doen ter zake zware mishandeling dan wel poging tot doodslag gepleegd door een jongen, die meteen na de steekpartij door de politie is aangehouden. Ik ken de jongen onder de voornaam [verdachte].
Ik voelde een duw in mijn rug en zag een jongen rechts achter me langs rennen. Ik zag dat de jongen een mes in zijn rechterhand had. Ik dacht meteen: 'Hij heeft me gestoken.' Ik verloor hem dan ook niet meer uit het oog. Ik rende achter de jongen aan. We liepen als het ware in een cirkel om mijn vrienden heen. Halverwege het rondje zie ik dat de jongen die mij gestoken had en die nog steeds met het mes in zijn rechterhand liep een stekende beweging maakte naar de rug, in de rug van mijn vriend [slachtoffer 2]. Ik zie duidelijk dat hij mijn vriend in de rug raakte.
In de tussentijd had ik met mijn hand op mijn rug gevoeld en ik zag dat mijn hand onder het bloed zat.
Meteen nadat de jongen mijn vriend [slachtoffer 2] in zijn rug had gestoken, werd hij beetgepakt door [betrokkene 1] en de politie, die zeer snel ter plaatse was.
[Betrokkene 1] zei tegen de politie: 'Hij heeft hen gestoken.' Hij wees daarbij naar de jongen die door de politie werd vastgehouden. Toen de jongen zich vervolgens omdraaide, schrok ik hevig, want ik kende hem. Ik ken de jongen bij zijn voornaam [verdachte].
De arts verklaarde dat de plek waar ik gestoken was een goede plek was geweest, (..) maar iedere steek iets meer opzij, welke kant dan ook, was fataal geweest.
(Opmerking verbalisant) Tijdens de aangifte toonde aangever zijn verbonden verwonding op zijn rug. Zijn verwonding zat aan de rechterzijde in het midden van zijn rug.[3]
3.
De verklaring van [slachtoffer 1] ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam d.d. 3 oktober 2007, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
lk weet dat u mij wilt horen over de poging doodslag op mij en mijn vriend afgelopen Koninginnenacht op het Leidseplein. Op een gegeven moment zag ik dat een jongen ruzie begon te maken met [slachtoffer 2]. Opeens brak de pleuris uit. Ik voelde een soort bijtend pijntje in mijn rug en het volgende moment zag ik iemand langs me wegrennen met een mes in zijn hand. Ik bevoelde met mijn handen mijn rug en ik zag bloed op mijn handen. Toen ging ik als een gek achter die jongen aan. Ik had maar één gedachte en dat was die jongen niet kwijtraken. De jongen rende een rondje. Ik zag dat die jongen drie of vier stekende bewegingen richting [slachtoffer 2] maakte. De politie kwam erbij. Ik zag opeens dat die jongen [verdachte] was, die ik van vroeger ken.[4]
4.
Het proces-verbaal van verhoor van 30 april 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 1], op 30 april 2007 afgelegd ten overstaan van verbalisant [verbalisant 2] voornoemd:
Op 30 april 2007 omstreeks 03.45 uur bevond ik mij met mijn vrienden [betrokkene 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op het Leidseplein te Amsterdam om Koninginnenacht te vieren. Ik zag een jongen rechts van mij een mes trekken. Ik zie dat hij het mes van achter zijn rug haalt en in zijn rechterhand vasthoudt. Ik blijf de jongen volgen en zie dat hij om het groepje voor mij heenloopt en vervolgens achter [slachtoffer 1] langs. Ik zie dat hij meteen [slachtoffer 1] met het mes in zijn rug steekt en meteen draait hij zich om en loopt terug. De jongen was razendsnel, maar ik verloor hem niet uit het oog. Ik rende achter de jongen met het mes aan en hij rende om de tramhalte heen meteen weer naar het groepje jongens toe, waar ook [slachtoffer 2] staat. Ik zie dat hij met het mes ook [slachtoffer 2] in zijn rug steekt. Meteen pak ik de jongen met mijn hand bij zijn kraag vast. Op het moment dat ik dat doe, wordt hij aangehouden door de politie. Ik zeg meteen tegen de politie dat die jongen twee van mijn vrienden in hun rug heeft gestoken. De jongen wordt vervolgens door de politie vastgehouden en weggebracht.[5]
5.
De verklaring van getuige [betrokkene 1], afgelegd, ten overstaan de rechtercommissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam d.d. 11 oktober 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
De Koninginnenacht van dit jaar was de ergste nacht die ik ooit heb meegemaakt. Ik kende de jongen die [slachtoffer 1] (hof begrijpt: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2] (hof begrijpt: [slachtoffer 2]) stak niet, maar ik zou hem nu uit duizenden kunnen herkennen. Op een gegeven moment waren ik en die jongen in een bushokje. Ik zei tegen de hoofdagent 'hij heeft gestoken'. Toen werd die jongen gelijk gearresteerd en meegenomen.
6.
De verklaring van getuige [betrokkene 1], afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 14 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Wij waren op 30 april 2007 op het Leidseplein te Amsterdam. Ik stond op het Leidseplein te praten met vrienden die ik toevallig tegen kwam. lk keek over het plein heen en ik zag dat verdachte van achter zijn rug een mes naar voren haalde, met zijn rechter arm. Het mes ging rechtstreeks in de richting van de rug van [slachtoffer 1]. Degene met het mes was deze mijnheer, die hier nu naast mij zit als verdachte (griffier: de getuige wijst de ter terechtzitting aanwezige verdachte [verdachte] aan). Ik zag het mes dus in en uit de rug van [slachtoffer 1] gaan. Daarop rende ik achter verdachte aan. U moet het zien alsof wij in een kringetje stonden. lk stond verderop en aan de linker kant was [slachtoffer 1]. lk zag verdachte rennen en vervolgens zag ik dat [slachtoffer 1] door hem met een mes werd gestoken. Hij rende na het steken terug in de richting van waar hij vandaan kwam. Toen hij twee stappen had genomen rende ik achter hem aan. De eerder door mij genoemde cirkel was rond een groep mensen. In die cirkel stond ik 'op zeven uur' en verdachte stond recht tegenover mij. Ik rende in de cirkel om de groep achter verdachte aan, in volle vaart. Toen hij bij [slachtoffer 2] kwam, stak hij weer. Hij ging direct op zijn doel af. Ik zag het mes in zijn hand.
Voor het incident had ik verdachte nog nooit gezien. Ik heb geen twijfel over mijn herkenning van verdachte. Ik ben verdachte op geen enkel moment tussen het steken van [slachtoffer 1] tot het moment dat de politie hem meenam uit het oog verloren.[7]
7.
Het proces-verbaal van verhoor van 30 april 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verdachte, op 30 april 2007 afgelegd ten overstaan van [verbalisant 3], hoofdagent van politie:
Ik was vannacht 30 april 2007 op het Leidseplein te Amsterdam: Plotseling zag ik op het Leidseplein een vechtpartij. Ik liep erheen omdat ik allemaal jongens zag die ik kende.
Kort hierna kwam de politie en werd ik vastgepakt.[8]
8.
Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van 2 mei 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van geneeskundige B.C. Drijber:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 1].
Omschrijving incident waardoor letsel ontstond: Op 30/4 op Leidseplein neergestoken in rug. Beoordeeld in VU ziekenhuis. Wond schoongemaakt en gehecht.
Uitwendig waargenomen letsel: onderrug rechterflank snijwond 4 cm. met 4 hechtingen.[9]
9.
Het proces-verbaal van aangifte ter zake poging tot doodslag van 30 april 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [slachtoffer 2], op 30 april 2007 afgelegd ten overstaan van verbalisant [verbalisant 4], hoofdagent van politie:
Op maandag 30 april 2007 werd op het Leidseplein te Amsterdam het in de aanhef vermelde feit gepleegd.
Er ontstond een woordenwisseling tussen mijn vrienden en een jongen. De groep van deze jongen kwam onze kant op. Ik werd plotseling bij mijn nek gepakt en naar de grond getrokken. Ik lag bijna op de grond en voelde toen dat ik meerdere malen in mijn rechter onderrug werd gestoken. Ik besefte meteen dat ik was gestoken. [Betrokkene 1] heeft de politie verteld wie mij had gestoken. En op aanwijzingen van [betrokkene 1] werd die jongen door de politie gepakt. Ik ken deze jongen onder de naam [verdachte].[10]
10.
Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van 2 mei 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van geneeskundige B.C. Drijber:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 2].
Omschrijving incident waardoor letsels ontstonden: Op 30/4 omstreeks 3.40 uur met mes gestoken. Daarna in OLVG paar uur opgenomen geweest.
Uitwendig waargenomen letsels: rechter flank/onderrug 2 steekverwondingen.[11]
[1] Hierna wordt verwezen naar dossierpagina's van ambtsedige processen-verbaal van politie, opgenomen in het proces-verbaal van Politie Amsterdam-Amstelland, District I, Bureau Opsporing Centrum, proces-verbaalnr. 2007116910-1, doorgenummerde dossierpagina's 1-96, zulks tenzij anders vermeld.
[2] Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2007, dossierpagina's 10-15.
[3] Proces-verbaal van aangifte d.d. 30 april 2007, dossierpagina's 16-20.
[4] Verklaring van [slachtoffer 1]. afgelegd bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam d.d. 3 oktober 2007.
[5] Proces-verbaal van verhoor d.d. 30 april 2007. dossierpagina's 26-28.
[6] Verklaring van getuige [betrokkene 1], afgelegd bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam d.d. 11 oktober 2007.
[7] Verklaring van getuige [betrokkene 1]. afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 14 oktober 2010.
[8] Proces-verbaal van verhoor d.d. 30 april 2007, dossierpagina's 38-39.
[9] Schriftelijk stuk d.d. 2 mei 2007, dossierpagina 82.
[10] Proces-verbaal van aangifte d.d. 30 april 2007, dossierpagina's 21-25.
[11] Schriftelijk stuk d.d. 2 mei 2007, dossierpagina 80."
6.
Het bestreden arrest houdt onder het kopje 'Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs' - voor zover hier relevant - het volgende in (blz. 6-7):
"Voorwaardelijk opzet
Het hof stelt voorop dat het met een mes in iemands rug steken naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in zich bergt van de dood van het slachtoffer. In het bovenlichaam bevinden zich immers kwetsbare en vitale organen. Een verwonding aan dergelijke kwetsbare en vitale delen van het lichaam kan levensbedreigend zijn en gemakkelijk tot de dood leiden. Dat verdachte zich daarvan niet bewust zou zijn geweest is niet aannemelijk geworden.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, zoals die naar voren komen uit de gebezigde bewijsmiddelen, te weten: het doelbewust met een mes in de rug van [slachtoffer 1] en meermalen in de rug van [slachtoffer 2] steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een of meer vitale delen van hun lichaam zou raken en aldus de slachtoffers van het leven zou beroven.
Mitsdien acht het hof opzet in voorwaardelijke zin aan de zijde van verdachte op het van het leven beroven van de beide slachtoffers aanwezig, zoals hierna bewezen verklaard.
Het hof verwerpt dan ook het andersluidende - overigens niet onderbouwde - verweer van de verdediging dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde pogingen tot doodslag."
7.
Meer bepaald bevat het middel de klacht dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen zonder nadere motivering niet heeft kunnen afleiden dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had de slachtoffers [slachtoffer 1] (feit 1 primair) en [slachtoffer 2] (feit 2 primair) van het leven te beroven. Volgens de steller van het middel had het Hof niet kunnen volstaan met de overweging dat het met een mes in iemands rug steken naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in zich bergt van de dood van het slachtoffer omdat zich in het bovenlichaam kwetsbare en vitale organen bevinden, maar had het ook moeten vaststellen (i) op welke hoogte de slachtoffers door de verdachte zijn gestoken en (ii) of de verschillende steekwonden diep dan wel oppervlakkig zijn geweest. Door dit laatste na te laten, zou het Hof de vraag onbeantwoord hebben gelaten of de aanmerkelijke kans dat de gedragingen van de verdachte de dood van de slachtoffers als gevolg zouden hebben niet in abstracto maar in werkelijkheid heeft aanvaard.
8.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.1.
9.
Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat de overweging van het Hof dat 'het met een mes in iemands rug steken naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in zich bergt van de dood van het slachtoffer' niet toereikend is indien vervolgens geen verbinding wordt gelegd met de omstandigheden van het geval. Het Hof schiet daarin niet tekort. De algemene ervaringsregels worden door het Hof aangehaald met het oog op de vaststelling van de bewustheid van verdachte betreffende mogelijke gevolgen van zijn handelen. Onbegrijpelijk is dat niet. De daarop gerichte overweging wordt vervolgens in relatie gebracht met de concrete verschijningsvorm in deze zaak. Het Hof verwijst in dat verband naar de gebezigde bewijsmiddelen. Volgens de steller van het middel heeft het Hof nagelaten vast te stellen op welke hoogte de slachtoffers door de verdachte in de rug zijn gestoken en of de steekwonden diep of oppervlakkig zijn geweest. Uit de onder nrs. 2 en 8 gebezigde bewijsmiddelen (feit 1 primair) en de onder nrs. 9 en 10 gebezigde bewijsmiddelen (feit 2 primair) heeft het Hof echter kunnen afleiden dat de slachtoffers door de verdachte respectievelijk in het midden dan wel onder het midden aan de rechterzijde van de rug ([slachtoffer 1]) en aan de rechterflank van de onderrug ([slachtoffer 2]) zijn gestoken. Daarnaast heeft het Hof wat betreft het onder 1 primair bewezenverklaarde feit met het onder nr. 2 gebezigde bewijsmiddel wel degelijk de diepte van de steekwond vastgesteld (4 cm), terwijl dit bewijsmiddel tevens inhoudt dat de arts van slachtoffer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat iedere steek iets meer opzij fataal was geweest. Wat betreft het onder 2 primair bewezenverklaarde feit valt weliswaar inderdaad niet uit de bewijsmiddelen af te leiden wat de diepte van de steekwonden is geweest, maar wel dat slachtoffer [slachtoffer 2] gestoken is terwijl hij bij zijn nek werd vastgehouden en zich in een kwetsbare positie bevond en hij met zijn steekwonden een aantal uren opgenomen is geweest in het ziekenhuis. In onderlinge samenhang beschouwd houden de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen een voldoende specifieke aanduiding van de door de verdachte toegebrachte messteken.'s Hofs overweging dat 'het met een mes in iemands rug steken naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in zich bergt van de dood van het slachtoffer' moet worden begrepen als inhoudende dat de messteken, zoals deze blijkens de inhoud van de bewijsmiddelen door de verdachte zijn toegebracht, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in zich bergen van de dood van het slachtoffer. Aldus is het oordeel van het Hof dat de verdachte met zijn gedragingen het voorwaardelijk opzet had op de dood van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet onbegrijpelijk en niet ontoereikend gemotiveerd, daarbij wordt geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl voor verdere toetsing van dit met feitelijke waarderingen verweven oordeel in cassatie geen ruimte is.2.
10.
Het eerste middel treft geen doel.
11.
Met het tweede middel wordt betoogd dat het Hof ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het bij de strafoplegging in aanzienlijke mate is afgeweken van de door de Advocaat-Generaal bij het Hof gevorderde straf.
12.
Bij vonnis van 7 augustus 2009 heeft de Rechtbank te Amsterdam de verdachte ter zake van de onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde feiten een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van achttien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de Advocaat-Generaal gevorderd de verdachte ter zake van de onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde feiten te veroordelen tot dezelfde straf als de door de Rechtbank in eerste aanleg opgelegde straf, maar is door het Hof uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar opgelegd. Het bestreden arrest houdt als 's Hofs overwegingen met betrekking tot de strafoplegging het volgende in (blz. 9-10):
"Op te leggen straf en maatregelen
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal pogingen tot doodslag, door [slachtoffer 1] éénmaal en [slachtoffer 2] meermalen met een mes in de rug te steken.
De rechtbank heeft de verdachte voor poging tot doodslag, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft zich achter de strafoplegging door de rechtbank geschaard.
De verdediging heeft bepleit dat zal worden volstaan met een lagere gevangenisstraf dan door de rechtbank is opgelegd, in die zin dat het onvoorwaardelijke gedeelte daarvan gelijk zal zijn aan de duur van het voorarrest en met oplegging van een werkstraf.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- -
de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- -
het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is, terwijl het bewezen verklaarde voorts is begaan op de openbare weg in aanwezigheid van publiek;
- -
de mate waarin het bewezen verklaarde heeft geleid tot pijn en lichamelijk letstel bij de slachtoffers en de mate waarin daardoor hun lichamelijke gezondheid in gevaar is gebracht;
- -
de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van een feit als bewezen verklaard - naast de lichamelijke gevolgen - nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- -
de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 november 2010, eerder door een strafrechter is veroordeeld ter zake van delicten die gepaard zijn gegaan met geweld en voorts dat hij de onderhavige feiten heeft gepleegd in de proeftijd van een eerdere veroordeling;
- -
de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof hanteert als uitgangspunt dat bij een voltooide doodslag in de regel niet kan worden volstaan met een lagere straf dan zes jaren gevangenisstraf. Het hof heeft evenwel niet het voltooide delict bewezen verklaard maar een poging daartoe (meermalen gepleegd).
In aanmerking genomen het tijdsverloop, de jeugdigheid van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten en voornoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, komt het hof tot de slotsom dat - anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd en door de verdediging is bepleit - niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van vier jaren met zich brengt."
13.
Vooropgesteld moet worden dat de feitenrechter bij de keuze en de waardering van de bij de strafoplegging in aanmerking te nemen factoren een hoge mate van vrijheid toekomt. Voorts geldt dat de verdachte in cassatie in de regel niet met vrucht kan klagen over de afwijking door de rechter van de van de zijde van het Openbaar Ministerie gevorderde straf.3. Niettemin kan zich het geval voordoen dat de door de rechter opgelegde straf in die mate afwijkt van de van de zijde van het Openbaar Ministerie opgelegde straf dat de strafoplegging zonder opgave van de redenen die tot die afwijking hebben geleid onbegrijpelijk zou zijn.4.
14.
In aanmerking genomen dat het Hof de verdachte heeft veroordeeld ter zake van poging tot doodslag, meermalen gepleegd, in welk geval ingevolge art. 287 in verbinding met art. 45 (oud) Sr en 57 Sr, een gevangenisstraf van ten hoogte dertien jaar en vier maanden kan worden opgelegd, terwijl het Hof in het bijzonder de, niet onbegrijpelijke, redenen heeft opgegeven waarom niet kon worden volstaan met de eis van de Advocaat-Generaal, is de oplegging van de gevangenisstraf door het Hof voldoende gemotiveerd.
15.
De voorgestelde middelen falen.
16.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
17.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑11‑2012
Vgl. bijv. HR 26 april 2011, LJN BP1142 en HR 20 april 2010, LJN BL6765.
Zie HR 3 oktober 2006, LJN AX5479, NJ 2006/549.
Zie HR 2 juni 2009, LJN BH8313.
Uitspraak 06‑11‑2012
Inhoudsindicatie
1. Falende bewijsklacht m.b.t. het opzet. 2. Strafoplegging. De HR herhaalt relevante overweging uit HR LJN AX5479. Het Hof heeft in zijn overwegingen tot uitdrukking gebracht dat en waarom niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 4 jaren met zich brengt. In die overwegingen liggen tevens ’s Hofs redenen besloten die tot de afwijking van de door de A-G gevorderde straf hebben geleid. Aldus heeft het Hof de strafoplegging in zoverre toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
6 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/02315
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te 's-Hertogenbosch, van 18 februari 2011, nummer 20/004020-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J. Kuijper en mr. M. Mulder, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde wat betreft het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
2.2.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op 30 april 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in zijn rug heeft gestoken;
2. hij op 30 april 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen met een mes in zijn rug heeft gestoken."
2.3.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het proces-verbaal van bevindingen van 30 april 2007 van [verbalisant 1], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Op 30 april 2007 bevond ik, verbalisant, mij in uniform gekleed op het Leidseplein te Amsterdam. Ik zag dat een groep jongens aan het vechten was. Ik, verbalisant, pakte een jongen vast die later genaamd bleek te zijn: naam: [achternaam verdachte], voornamen: [voornamen verdachte].
Opeens hoorde en zag ik dat een jongen naar [verdachte] wees en luid schreeuwde: "Hij heeft gestoken, ik heb het gezien! Hij heeft gestoken!" of woorden van gelijke strekking. Op dat moment kreeg ik van ter plaatse aanwezige collega's te horen dat er een slachtoffer gevonden was die neergestoken was. Het slachtoffer bleek later genaamd te zijn: naam: [achternaam slachtoffer 1], voornamen: [voornamen slachtoffer 1].
2.
Het proces-verbaal van aangifte ter zake poging tot doodslag van 30 april 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [slachtoffer 1], op 30 april 2007 ten overstaan van [verbalisant 2], hoofdagent-rechercheur van politie, afgelegd:
Op maandag 30 april 2007 omstreeks 03.40 uur werd op het Leidseplein te Amsterdam het in de aanhef vermelde feit gepleegd. Ik wil aangifte doen ter zake zware mishandeling dan wel poging tot doodslag gepleegd door een jongen, die meteen na de steekpartij door de politie is aangehouden. Ik ken de jongen onder de voornaam [verdachte].
Ik voelde een duw in mijn rug en zag een jongen rechts achter me langs rennen. Ik zag dat de jongen een mes in zijn rechterhand had. Ik dacht meteen: "Hij heeft me gestoken". Ik verloor hem dan ook niet meer uit het oog. Ik rende achter de jongen aan. We liepen als het ware in een cirkel om mijn vrienden heen. Halverwege het rondje zie ik dat de jongen die mij gestoken had en die nog steeds met het mes in zijn rechterhand liep een stekende beweging maakte naar de rug, in de rug van mijn vriend [slachtoffer 2]. Ik zie duidelijk dat hij mijn vriend in de rug raakte.
In de tussentijd had ik met mijn hand op mijn rug gevoeld en ik zag dat mijn hand onder het bloed zat.
Meteen nadat de jongen mijn vriend [slachtoffer 2] in zijn rug had gestoken, werd hij beetgepakt door [betrokkene 1] en de politie, die zeer snel ter plaatse was.
[Betrokkene 1] zei tegen de politie: "Hij heeft hen gestoken". Hij wees daarbij naar de jongen die door de politie werd vastgehouden. Toen de jongen zich vervolgens omdraaide, schrok ik hevig, want ik kende hem. Ik ken de jongen bij zijn voornaam [verdachte].
De arts verklaarde dat de plek waar ik gestoken was een goede plek was geweest, (...) maar iedere steek iets meer opzij, welke kant dan ook, was fataal geweest.
(Opmerking verbalisant) Tijdens de aangifte toonde aangever zijn verbonden verwonding op zijn rug. Zijn verwonding zat aan de rechterzijde in het midden van zijn rug.
3. De verklaring van [slachtoffer 1] ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam d.d. 3 oktober 2007, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik weet dat u mij wilt horen over de poging doodslag op mij en mijn vriend afgelopen Koninginnenacht op het Leidseplein. Op een gegeven moment zag ik dat een jongen ruzie begon te maken met [slachtoffer 2]. Opeens brak de pleuris uit. Ik voelde een soort bijtend pijntje in mijn rug en het volgende moment zag ik iemand langs me wegrennen met een mes in zijn hand. Ik bevoelde met mijn handen mijn rug en ik zag bloed op mijn handen. Toen ging ik als een gek achter die jongen aan. Ik had maar één gedachte en dat was die jongen niet kwijtraken. De jongen rende een rondje. Ik zag dat die jongen drie of vier stekende bewegingen richting [slachtoffer 2] maakte. De politie kwam erbij. Ik zag opeens dat die jongen [verdachte] was, die ik van vroeger ken.
4. Het proces-verbaal van verhoor van 30 april 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 1], op 30 april 2007 afgelegd ten overstaan van verbalisant [verbalisant 2] voornoemd:
Op 30 april 2007 omstreeks 03.45 uur bevond ik mij met mijn vrienden [betrokkene 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op het Leidseplein te Amsterdam om Koninginnenacht te vieren. Ik zag een jongen rechts van mij een mes trekken. Ik zie dat hij het mes van achter zijn rug haalt en in zijn rechterhand vasthoudt. Ik blijf de jongen volgen en zie dat hij om het groepje voor mij heenloopt en vervolgens achter [slachtoffer 1] langs. Ik zie dat hij meteen [slachtoffer 1] met het mes in zijn rug steekt en meteen draait hij zich om en loopt terug. De jongen was razendsnel, maar ik verloor hem niet uit het oog. Ik rende achter de jongen met het mes aan en hij rende om de tramhalte heen meteen weer naar het groepje jongens toe, waar ook [slachtoffer 2] staat. Ik zie dat hij met het mes ook [slachtoffer 2] in zijn rug steekt. Meteen pak ik de jongen met mijn hand bij zijn kraag vast. Op het moment dat ik dat doe, wordt hij aangehouden door de politie. Ik zeg meteen tegen de politie dat die jongen twee van mijn vrienden in hun rug heeft gestoken. De jongen wordt vervolgens door de politie vastgehouden en weggebracht.
5. De verklaring van getuige [betrokkene 1], afgelegd, ten overstaan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam d.d. 11 oktober 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
De Koninginnenacht van dit jaar was de ergste nacht die ik ooit heb meegemaakt. Ik kende de jongen die [slachtoffer 1] (hof begrijpt: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2] (hof begrijpt: [slachtoffer 2]) stak niet, maar ik zou hem nu uit duizenden kunnen herkennen. Op een gegeven moment waren ik en die jongen in een bushokje. Ik zei tegen de hoofdagent "hij heeft gestoken". Toen werd die jongen gelijk gearresteerd en meegenomen.
6. De verklaring van getuige [betrokkene 1], afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 14 oktober 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Wij waren op 30 april 2007 op het Leidseplein te Amsterdam. Ik stond op het Leidseplein te praten met vrienden die ik toevallig tegen kwam. Ik keek over het plein heen en ik zag dat verdachte van achter zijn rug een mes naar voren haalde, met zijn rechter arm. Het mes ging rechtstreeks in de richting van de rug van [slachtoffer 1]. Degene met het mes was deze mijnheer, die hier nu naast mij zit als verdachte (griffier: de getuige wijst de ter terechtzitting aanwezige verdachte [verdachte] aan). Ik zag het mes dus in en uit de rug van [slachtoffer 1] gaan. Daarop rende ik achter verdachte aan. U moet het zien alsof wij in een kringetje stonden. Ik stond verderop en aan de linker kant was [slachtoffer 1]. Ik zag verdachte rennen en vervolgens zag ik dat [slachtoffer 1] door hem met een mes werd gestoken. Hij rende na het steken terug in de richting van waar hij vandaan kwam. Toen hij twee stappen had genomen rende ik achter hem aan. De eerder door mij genoemde cirkel was rond een groep mensen. In die cirkel stond ik "op zeven uur" en verdachte stond recht tegenover mij. Ik rende in de cirkel om de groep achter verdachte aan, in volle vaart. Toen hij bij [slachtoffer 2] kwam, stak hij weer. Hij ging direct op zijn doel af. Ik zag het mes in zijn hand.
Voor het incident had ik verdachte nog nooit gezien. Ik heb geen twijfel over mijn herkenning van verdachte. Ik ben verdachte op geen enkel moment tussen het steken van [slachtoffer 1] tot het moment dat de politie hem meenam uit het oog verloren.
7. Het proces-verbaal van verhoor van 30 april 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verdachte, op 30 april 2007 afgelegd ten overstaan van [verbalisant 3], hoofdagent van politie:
Ik was vannacht 30 april 2007 op het Leidseplein te Amsterdam: Plotseling zag ik op het Leidseplein een vechtpartij. Ik liep erheen omdat ik allemaal jongens zag die ik kende.
Kort hierna kwam de politie en werd ik vastgepakt.
8. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van 2 mei 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van geneeskundige B.C. Drijber:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 1].
Omschrijving incident waardoor letsel ontstond: Op 30/4 op Leidseplein neergestoken in rug. Beoordeeld in VU ziekenhuis. Wond schoongemaakt en gehecht.
Uitwendig waargenomen letsel: onderrug rechterflank snijwond 4 cm. Met 4 hechtingen.
9. Het proces-verbaal van aangifte ter zake poging tot doodslag van 30 april 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [slachtoffer 2], op 30 april 2007 afgelegd ten overstaan van verbalisant [verbalisant 4], hoofdagent van politie:
Op maandag 30 april 2007 werd op het Leidseplein te Amsterdam het in de aanhef vermelde feit gepleegd.
Er ontstond een woordenwisseling tussen mijn vrienden en een jongen. De groep van deze jongen kwam onze kant op. Ik werd plotseling bij mijn nek gepakt en naar de grond getrokken. Ik lag bijna op de grond en voelde toen dat ik meerdere malen in mijn rechter onderrug werd gestoken. Ik besefte meteen dat ik was gestoken.
[Betrokkene 1] heeft de politie verteld wie mij had gestoken. En op aanwijzingen van [betrokkene 1] werd die jongen door de politie gepakt. Ik ken deze jongen onder de naam [verdachte].
10. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van 2 mei 2007, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van geneeskundige B.C. Drijber:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 2].
Omschrijving incident waardoor letsels ontstonden: Op 30/4 omstreeks 3.40 uur met mes gestoken. Daarna in OLVG paar uur opgenomen geweest.
Uitwendig waargenomen letsels: rechter flank/onderrug
- 2.
steekverwondingen."
- 2.3.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Voorwaardelijk opzet
Het hof stelt voorop dat het met een mes in iemands rug steken naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in zich bergt van de dood van het slachtoffer. In het bovenlichaam bevinden zich immers kwetsbare en vitale organen. Een verwonding aan dergelijke kwetsbare en vitale delen van het lichaam kan levensbedreigend zijn en gemakkelijk tot de dood leiden. Dat verdachte zich daarvan niet bewust zou zijn geweest is niet aannemelijk geworden.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, zoals die naar voren komen uit de gebezigde bewijsmiddelen, te weten: het doelbewust met een mes in de rug van [slachtoffer 1] en meermalen in de rug van [slachtoffer 2] steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een of meer vitale delen van hun lichaam zou raken en aldus de slachtoffers van het leven zou beroven.
Mitsdien acht het hof opzet in voorwaardelijke zin aan de zijde van verdachte op het van het leven beroven van de beide slachtoffers aanwezig, zoals hierna bewezen verklaard.
Het hof verwerpt dan ook het andersluidende - overigens niet onderbouwde - verweer van de verdediging dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde pogingen tot doodslag."
- 2.4.
Het Hof heeft op grond van zijn feitelijke vaststellingen dat de verdachte doelbewust met een mes in de rug van [slachtoffer 1] en meermalen in de rug van [slachtoffer 2] heeft gestoken geoordeeld dat de verdachte daarbij voorwaardelijk opzet op de dood van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gehad. Dat oordeel getuigt tegen de achtergrond van hetgeen het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld, onder meer dat [slachtoffer 1] eenmaal en [slachtoffer 2] meermalen met een mes in de rechterflank/onderrug zijn gestoken, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door deze gedragingen van de verdachte zouden kunnen overlijden naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten en die kans blijkens die gedragingen door de verdachte bewust is aanvaard, terwijl van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden niet is gebleken. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd.
- 2.5.
Het middel faalt.
- 3.
Beoordeling van het tweede middel
- 3.1.
Het middel klaagt dat het Hof de strafoplegging ontoereikend heeft gemotiveerd.
- 3.2.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. Het heeft die strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal pogingen tot doodslag, door [slachtoffer 1] éénmaal en [slachtoffer 2] meermalen met een mes in de rug te steken.
De rechtbank heeft de verdachte voor poging tot doodslag, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft zich achter de strafoplegging door de rechtbank geschaard.
De verdediging heeft bepleit dat zal worden volstaan met een lagere gevangenisstraf dan door de rechtbank is opgelegd, in die zin dat het onvoorwaardelijke gedeelte daarvan gelijk zal zijn aan de duur van het voorarrest en met oplegging van een werkstraf.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- -
de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- -
het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is, terwijl het bewezen verklaarde voorts is begaan op de openbare weg in aanwezigheid van publiek;
- -
de mate waarin het bewezen verklaarde heeft geleid tot pijn en lichamelijk letstel bij de slachtoffers en de mate waarin daardoor hun lichamelijke gezondheid in gevaar is gebracht;
- -
de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van een feit als bewezen verklaard - naast de lichamelijke gevolgen - nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- -
de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 november 2010, eerder door een strafrechter is veroordeeld ter zake van delicten die gepaard zijn gegaan met geweld en voorts dat hij de onderhavige feiten heeft gepleegd in de proeftijd van een eerdere veroordeling;
- -
de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof hanteert als uitgangspunt dat bij een voltooide doodslag in de regel niet kan worden volstaan met een lagere straf dan zes jaren gevangenisstraf. Het hof heeft evenwel niet het voltooide delict bewezen verklaard maar een poging daartoe (meermalen gepleegd).
In aanmerking genomen het tijdsverloop, de jeugdigheid van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten en voornoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, komt het hof tot de slotsom dat - anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd en door de verdediging is bepleit - niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van vier jaren met zich brengt."
- 3.3.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat zich het geval kan voordoen dat de door de rechter opgelegde straf in die mate afwijkt van de door het openbaar ministerie gevorderde straf dat de strafoplegging zonder opgave van de redenen die tot die afwijking hebben geleid, onbegrijpelijk zou zijn (vgl. HR 3 oktober 2006, LJN AX5479, NJ 2006/549).
- 3.4.
Het Hof heeft in zijn hiervoor onder 3.2 weergegeven overwegingen tot uitdrukking gebracht dat en waarom niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van vier jaren met zich brengt. In die overwegingen liggen tevens 's Hofs redenen besloten die tot de afwijking van de door de Advocaat-Generaal bij het Hof gevorderde straf hebben geleid. Aldus heeft het Hof de strafoplegging toereikend gemotiveerd.
- 3.5.
Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
- 4.
Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 6 november 2012.