Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/10.3.4.1:10.3.4.1 Inleiding
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/10.3.4.1
10.3.4.1 Inleiding
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS508469:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Ofschoon art. 1027 lid 4 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter van de rechtbank bij een verzoek tot benoeming van arbiters niet toetst of een geldige arbitrageovereenkomst bestaat, lijdt zulks uitzondering als aanstonds en zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt (zie Hof Amsterdam 3 november 2009, JBPr 2010, 48, m.nt. I.P.M. VAN DEN NIEuwENDuR); in gevallen als de onderhavige zal dit mijns inziens aan de orde kunnen zijn.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het is mogelijk dat partijen institutionele arbitrage zijn overeengekomen, doch dat het "overeengekomen" instituut niet bestaat (zie 10.3.4.2). Het is voorts mogelijk dat partijen institutionele arbitrage zijn overeengekomen, terwijl het instituut de benoeming van de arbiters en/of de administratie van het arbitraal geding weigert (zie 10.3.4.3). De gevolgen daarvan kunnen aan de orde komen als een partij de zaak aanbrengt bij de gewone rechter en de wederpartij zich erop beroept dat partijen een geldige arbitrageovereenkomst hebben gesloten (art. 1022 lid 1 Rv en art. 1074 lid 1 Rv) of als een partij ingevolge art. 1025 lid 1 Rv een ad hoc arbitrage aanhangig maakt en zich wendt tot de voorzieningenrechter van de rechtbank met een verzoek tot benoeming van arbiters, ervan uitgaande dat de wederpartij medewerking aan de benoeming van arbiters heeft geweigerd (art. 1027 leden 1 en 3 Rv).1