Rb. 's-Gravenhage, 05-10-2011, nr. 356743 / HA ZA 10-166, nr. 369302 / HA ZA 10-2214
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3350
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
05-10-2011
- Zaaknummer
356743 / HA ZA 10-166
369302 / HA ZA 10-2214
- LJN
BU3350
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3350, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 05‑10‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 22 Invorderingswet 1990
- Vindplaatsen
V-N 2012/6.20 met annotatie van Redactie
Belastingadvies 2012/4.11
JOR 2012/29 met annotatie van mr. dr. A.J. Tekstra
Uitspraak 05‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Bodemverhuurconstructie. Rechtsgeldig bodembeslag. Ten tijde van de beslaglegging was sprake van een gemeenschappelijke bodem.
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Vonnis van 5 oktober 2011
in de zaak met zaak-/rolnummer 356743 / HA ZA 10-166 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] B.V.,
gevestigd te [P],
eiseres,
advocaat: mr. H. den Besten,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/HAAGLANDEN
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat: mr. H.M. ten Haaft,
en in de zaak met zaak-/rolnummer 369302 / HA ZA 10-2214 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] B.V.,
gevestigd te [P],
eiseres,
advocaat: mr. H. den Besten,
tegen
MR. J.H. VAN DER WEIDE (voorheen mr. J.H. Lemstra), in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van [Y] Holding B.V. en [Y] B.V.,
kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat: mr. J.H. van der Weide.
Partijen worden hierna [X], de curator en de Ontvanger genoemd.
1. De procedures
1.1. Het verloop van procedure blijkt uit:
inzake 356743 / HAZA 10-166
- de dagvaarding van 28 december 2009;
- de akte overlegging producties aan de zijde van [X];
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het vonnis van 21 juli 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van 23 december 2010, met de daarin genoemde stukken;
in zake 369302 / HA ZA 10-2214
- de dagvaarding van 14 juni 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 18 augustus 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van 23 december 2010;
in beide zaken
- het proces-verbaal van de comparitie van 7 april 2011;
- de brief van 19 mei 2011 van mr. Ten Haaft, houdende een aanvulling op het proces-verbaal.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
in beide procedures
2.1. De besloten vennootschap [Y] B.V., met als enig aandeelhoudster de besloten vennootschap [Y] Holding B.V. (hierna: ieder afzonderlijk [Y] en [Y] Holding dan wel tezamen in vrouwelijk enkelvoud [Y]), exploiteerde een binderij.
2.2. [X] heeft krachtens een tussen haar en [Y] Holding gesloten huurkoopovereenkomst van 5 maart 2009 een vergaarmachine (model Venture Connect-Occasion, machinenummer KA/145682) met toebehoren aan [Y] ter beschikking gesteld ten behoeve van het productieproces.
2.3. De onder punt 2.2. genoemde huurkoopovereenkomst, waarin [X] als verkoper en [Y] Holding als koper worden aangeduid, bevat - voor zover relevant - de navolgende bepalingen:
'Artikel 1
(...). Zolang de koper niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit deze overeenkomst, blijft verkoper eigenaar van voormelde machine. (...)
Artikel 5
De verkochte machine is van heden af in alle opzichten geheel voor rekening en risico van de koper. (...).
Artikel 6
Zolang de verkochte machine niet in eigendom op de koper zal zijn overgegaan, zal hij verplicht zijn deze voor zijn rekening te verzekeren (...).'
2.4. De vergaarmachine is geplaatst in de productieruimte van het door [Y] ten behoeve van de exploitatie van haar binderij van Uni-Invest gehuurde gedeelte - bestaande uit voornoemde productieruimte, een kantoorruimte en een hal - van het bedrijfspand aan de [adres] te Den Haag. In de productieruimte bevonden zich ook alle andere productiemachines - deels op basis van huur-, lease- of huurkoop en deels in eigendom bij [Y] -, waaronder de machines die door (i) Offsetdrukkerij [C] B.V., (ii) Fortis Lease (Nederland) N.V. en (iii) [V] B.V. bij overeenkomst aan [Y] ter beschikking waren gesteld. Voorts was een gedeelte van deze ruimte ingericht als externe (pallet)opslag.
2.5. Op 24 augustus 2009 i[Y]ssen [Y] en het Nederlandse Taxatie- en Adviesbureau B.V. (hierna: het NTAB) een huurovereenkomst (hierna: de bodemverhuurcontructie) tot stand gekomen, waarbij het NTAB als gevolmachtigde van [X] en de onder punt 2.4. sub (i) tot en met (iii) genoemde rechtspersonen per die datum de productieruimte van [Y] huurde. Voorts is overeengekomen dat [Y] als verhuurder haar bedrijfsactiviteiten met onmiddellijke ingang zou staken. Dezelfde dag nog zijn alle sloten van de productieruimte vervangen, op diverse plaatsen stickers geplakt met de tekst "Deze bedrijfsruimte wordt gehuurd door het N.T.A.B. B.V." en de datacommunicatielijnen tussen de productieruimte en de buiten de bodemverhuurconstructie vallende ruimten van het bedrijfspand afgesloten. De hiervoor onder 2.4. genoemde overeenkomst tussen [Y] en Uni-Invest ter zake de huur van het bedrijfspand bleef na de totstandkoming van de bodemverhuurconstructie ongewijzigd van kracht.
2.6. Op 25 augustus 2009 zijn [Y] en [Y] Holding door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard. In beide faillissementen is mr. J.H. Lemstra, thans opgevolgd door de curator, tot curator benoemd.
2.7. Tussen 25 en 28 augustus 2009 heeft het NTAB de curator, die niet over een sleutel beschikte, toegang tot de productieruimte verschaft.
2.8. Op 28 augustus 2009 heeft de Ontvanger zich door het verbreken van de sloten toegang tot de productieruimte verschaft en op de daar aanwezige roerende zaken beslag gelegd in verband met een belastingschuld van [Y]. In de productieruimte bevonden zich diverse productiemachines, waaronder de vergaarmachine, een partij reclamemateriaal ter bewerking door [Y] en, in opslag, diverse zaken van [Y] alsook dossiers van derden.
2.9. De curator heeft na de beslaglegging de productie hervat en de nog lopende orders afgewikkeld. Uiteindelijk is de binderij doorgestart.
2.10. [X] heeft tegen het bodembeslag beroep als bedoeld in artikel 22 van de Invorderingswet aangetekend. De Ontvanger heeft op 4 november 2009 uitspraak gedaan op het beroepschrift, waarbij het beroep is afgewezen. Daarop heeft [X] bij dagvaarding van respectievelijk 28 december 2009 en 14 juni 2010 respectievelijk de Ontvanger en de curator in rechte betrokken.
3. Het geschil
in de zaak 356743
3.1. [X] vordert (samengevat en na wijziging van eis) dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de Ontvanger veroordeelt tot het opheffen c.q. het vernietigen van het bodembeslag op de zich in de productieruimte bevindende vergaarmachine van [X], onder verbeurte van een dwangsom van € 50.000,-- per dag voor iedere dag dat de Ontvanger in gebreke blijft aan dit vonnis na betekening te voldoen;
II. voor recht verklaart dat de Ontvanger geen aanspraken, in welke zin dan ook, kan maken op de onder I genoemde machine,
met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van deze procedure.
in de zaak 369302
3.2. [X] vordert (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de curator veroordeelt om te gehengen en te gedogen dat hij zich houdt aan het vonnis te wijzen in de zaak tussen haar en de Ontvanger met zaaksnummer 356743 HA ZA 10-166, aldus dat de curator meewerkt aan het opheffen van het bodembeslag en de vergaarmachine met toebehoren aan [X] overdraagt, onder de verbeurte van een dwangsom van € 50.000,-- per dag voor iedere dag dat de Ontvanger in gebreke blijft aan dit vonnis na betekening te voldoen, waarbij bepaald wordt dat bij de betekening eveneens het vonnis van de zaak 356743 HA ZA 10-166 wordt meebetekend, met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van deze procedure.
3.3. [X] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de Ontvanger ten onrechte beslag heeft gelegd op de vergaarmachine. Zij stelt daartoe dat de reële eigendom van de vergaarmachine bij haar ligt. Daarbij komt - aldus [X] - dat zij de huurkoopovereenkomst met betrekking tot de vergaarmachine is aangegaan met [Y] Holding en niet met [Y], zodat de machine niet als verhaalsobject voor de belastingschuld van laatstgenoemde aangemerkt kan worden. Voorts zou de Ontvanger door tijdens het faillissement beslag te leggen ten onrechte zijn positie ten opzichte van overige schuldeisers hebben versterkt en aldus het fixatiebeginsel hebben geschonden. Ten slotte stelt [X] dat als gevolg van de bodemverhuurconstructie de productieruimte, aldus de bodem waarop de vergaarmachine is geplaatst op het moment van de beslaglegging niet meer aan [Y] toebehoorde noch feitelijk bij haar in gebruik was. Gelet op het voorgaande was de Ontvanger gehouden het beroepschrift gegrond te verklaren en de vergaarmachine aan [X] terug te geven, aldus nog steeds laatstgenoemde.
in beide zaken
3.4. De Ontvanger en de curator hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in de zaak 356743
verzoek tot voeging
4.1. Op verzoek van beide partijen is de comparitie van 23 december 2010 aangehouden tot 7 april 2011 voor een gelijktijdige behandeling (rolvoeging) van onderhavige zaken met de zaak Fortis Lease (Nederland) N.V. tegen de Ontvanger (383976 / HA ZA 11-27). Vervolgens heeft mr. Den Besten tijdens de comparitie van 7 april jl. mondeling een incident als bedoeld in artikel 217 Rv opgeworpen in die zin dat is verzocht om voeging van zaken. De rechtbank overweegt ten aanzien dit verzoek als volgt.
4.2. Artikel 218 Rv bepaalt dat een vordering tot voeging wordt ingesteld bij incidentele conclusie. Nu niet aan de formele vereisten voor het instellen van een dergelijke vordering is voldaan, kan [X] hierin niet worden ontvangen.
niet-ontvankelijkheidsverweer
4.3. De Ontvanger heeft ter gelegenheid van de comparitie van 7 april jl. aangegeven dat zij het door haar opgevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer intrekt, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat.
in beide zaken
toetsingskader
4.4. De Ontvanger beroept zich op het haar toekomende bodemrecht als verankerd in artikel 22 Invorderingswet. Dit wetsartikel bepaalt (samengevat) dat derden in rechte geen verzet kunnen doen tegen de beslaglegging door de Ontvanger ter zake van aanslagen in onder andere de loonbelasting en de omzetbelasting indien het - kort gezegd - gaat om beslag op roerende zaken tot stoffering die zich tijdens de beslaglegging op de bodem van de belastingschuldige bevinden. Volgens de Leidraad Invordering 2008, onder 22.8.10, wordt het eigendomsrecht van een derde evenwel ontzien in die gevallen waarin sprake is van reële eigendom van de derde, het zogenaamde terughoudend beleid. Daarbij dient onder reële eigendom van de derde te worden verstaan de situatie waarin de zaken zowel juridisch eigendom zijn van de derde, als in economisch opzicht in overwegende mate aan hem toebehoren.
reële eigendom
4.5. [X] doet een beroep op voornoemd terughoudend beleid. De rechtbank is echter met de Ontvanger van oordeel dat dit beroep niet kan slagen. De Leidraad bepaalt immers dat het terughoudend beleid toepassing mist in gevallen waarin zaken zijn geleverd in huurkoop, als hier aan de orde. In dat geval geeft de economische verhouding tussen de belastingschuldige (huurkoper) en de zaken aanleiding deze als zijn zaken aan te merken. [X] stelt echter dat niet de belastingschuldige maar zij overwegend het economisch risico loopt. Dit zou volgen uit de omstandigheden dat de huurkoopovereenkomst slechts enkele maanden vóór faillissementsdatum is aangegaan en [X] nog een groot bedrag van [Y] Holding te vorderen heeft. De rechtbank volgt [X] niet in deze stellingname. Uit de huurkoopovereenkomst volgt immers het tegendeel. Zo blijkt uit artikel 5 van deze overeenkomst dat de vergaarmachine vanaf het sluitingsmoment van de overeenkomst in alle opzichten geheel voor rekening en risico van de huurkoper was. Artikel 6 bepaalt dat de huurkoper de machine diende te verzekeren (zie punt 2.3.). Deze bepalingen rechtvaardigen geen andere conclusie dan dat het economisch risico in overwegende mate op [Y] Holding/[Y] rustte. De door [X] genoemde omstandigheden kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Zoals de Ontvanger terecht betoogt, zijn dit geen relevante gezichtspunten voor de beoordeling van het reële eigendom. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat [X] de huurkoopovereenkomst is aangegaan met [Y] Holding [Y] met [Y]. Relevant in deze is slechts de economische verhouding van [X] ten opzichte van de vergaarmachine.
Fixatiebeginsel
4.6. Het beroep van [X] op het zogenaamde fixatiebeginsel faalt eveneens. Zoals de Ontvanger terecht betoogt, ziet dit beginsel immers op de rechtspositie van belanghebbenden ten opzichte van de faillissementsboedel (boedelbetrokkenen). Echter, de vergaarmachine, in juridisch eigendom bij [X] (zie punt 2.3.), behoort niet tot de faillissementsboedel.
Bodemverhuurconstructie
4.7. Vervolgens ligt voor de vraag of de Ontvanger rechtsgeldig bodembeslag heeft gelegd, nadat [X] en anderen met betrekking tot de productieruimte een bodemverhuurconstructie zijn overeengekomen. [X] beantwoordt deze vraag ontkennend. De Ontvanger voert daartegenover twee argumenten aan ter onderbouwing van de geldigheid van het bodembeslag: (a) ten tijde van de beslaglegging zou sprake zijn van een gemeenschappelijke bodem, aldus dat de bodem ook nog in gebruik was bij [Y]/de curator en (b) door gebruik te maken van de bodemverhuurconstructie heeft [X] misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW jegens de Ontvanger gemaakt. De rechtbank overweegt als volgt.
4.8. In het kader van (a) dient beoordeeld te worden of [Y] als gevolg van de bodemverhuurconstructie de productieruimte ten tijde van de beslaglegging op 28 augustus 2009 nog feitelijk in (mede)gebruik had en daarover onafhankelijk van anderen de beschikking had, zodat de productieruimte als haar bodem aangemerkt dient te worden.
4.9. Deze beoordeling betreft in belangrijke mate een feitelijke kwestie; beslissend is (volgens onder meer de MvT, Kamerstukken II 1987/88, 20588, nr. 3, blz. 64-65) de feitelijke verhouding van de belastingschuldige tot het perceel waarin of waarop de in beslag genomen goederen zich bevinden. Dat - zoals [X] betoogt - daarbij moet worden voorbijgegaan aan rechtsverhoudingen berust (volgens HR 18 oktober 1991, LJN: ZC0373) op een onjuiste rechtsopvatting. De juridische verhouding van de belastingplichtige tot het perceel kan echter niet beslissend zijn.
De Memorie van Antwoord (Kamerstukken II 1988-1989, 20588, nr. 6 (MvA) blz. 22 en 23) vermeldt in dit kader voorts dat de bodemverhuurconstructie slechts met succes aan de Ontvanger kan worden tegengeworpen in die gevallen waarin de curator geen enkele activiteit meer zal/ heeft te verrichten in het verhuurde. Daarbij geldt (volgens onder meer Hof 's-Hertogenbosch 18 oktober 1988, nr. 92/87/HE, V-N 1989, blz. 1030) dat de activiteit/het (mede)gebruik wel van enige importantie dient te zijn voordat geconcludeerd kan worden tot bodem van de belastingplichtige.
Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de feitelijke verhouding van [Y] tot de productieruimte na de bodemverhuurconstructie beoordelen.
4.10. De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van de beslaglegging sprake was van (mede)gebruik van de productieruimte door [Y]/de curator en aldus van een gemeenschappelijke bodem. Vast staat dat er zich ten tijde van de beslaglegging nog zaken van [Y] en van derden ter bewerking door [Y] in de productieruimte bevonden (zie punt 2.8.). De feitelijke betrokkenheid van [Y] met de productieruimte was derhalve na het aangaan van de bodemverhuurconstructie niet volledig verbroken. Dit geldt temeer nu de huurovereenkomst tussen [Y] en Uni-Invest nog ongewijzigd van kracht was (zie punt 2.5.). Voorts acht de rechtbank in dit kader relevant dat de overige ruimten van het bedrijfspand nog in gebruik waren ten behoeve van de binderij. Ten tijde van de beslaglegging was van een feitelijke bedrijfsbeëindiging door [Y] dan ook nog geen sprake. Voorts had de curator op grond van de Faillissementswet ten tijde van de beslaglegging onbelemmerd/onafhankelijk toegang tot en aldus het medegebruik van de productieruimte. De bodemverhuurconstructie kan (volgens Hof Arnhem 26 januari 1988, 900) aan dat recht geen afbreuk doen. De curator mocht niet uitsluitend krachtens goedvinden van het NTAB als huurster van de productieruimte naar binnen, maar had een eigen, uit zijn wettelijke positie voortvloeiend recht daartoe. Het feit dat de productieruimte door het NTAB was voorzien van een ander slot waarvan de curator geen sleutels had, doet hieraan niet af. Immers, de curator dient in het kader van zijn taakuitoefening steeds onverwijld de onbelemmerde toegang tot de productieruimte van [Y] verschaft te worden (zie rechtbank Utrecht 6 juni 2007, JOR 2008/19). Bij dit alles komt dat de curator, in navolging van de aan hem opgelegde wettelijke taken, de bedrijfsactiviteiten heeft voortgezet. Na de beslaglegging heeft de curator - naar onweersproken tijdens de comparitie van 7 april jl. door hem is betoogd - op aandringen van [Y] het onderhanden werk dat zich in de productieruimte bevond weggewerkt. De feitelijke situatie was derhalve dat [Y] en zijn medewerkers, met medeweten en toestemming, zo niet in opdracht van de curator na de beslaglegging werkzaamheden hebben verricht in de productieruimte, zodat nog immer van de bodem van [Y] sprake was. Voorts is hiermee gegeven dat de curator nog importante activiteiten in de productieruimte heeft verricht/had te verrichten. Op dit punt onderscheidt onderhavig geval zich van het arrest HR 12 april 1985, NJ 1986/808, waarin de curator geen enkele activiteit meer op de beslagen grond heeft dan wel had (te) verricht(en). De door Fortis Lease gestelde vergelijking met dit arrest gaat dan ook niet op.
Voornoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien rechtvaardigen geen andere conclusie dan dat ten tijde van de beslaglegging sprake was van (mede)gebruik door [Y] en/of de curator naast de huurders, aldus van een gemeenschappelijke bodem. Het bodembeslag van de Ontvanger treft derhalve doel, in die zin, dat Fortis Lease zich niet met succes kan verzetten tegen het verhaal op haar eigendommen en derhalve niet bevrijd is van de gevolgen van het fiscale bodembeslag. Op dit oordeel stuiten de vorderingen in beide zaken af. Dit brengt mee dat de overige stellingen en verweren, ook die onder sub (b) genoemd, geen verdere bespreking behoeven.
4.11. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
in de zaak 356743
4.12. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- vast recht € 263,00
- salaris advocaat (21/2 punt x tarief II) € 1.130,00
Totaal € 1.393,00
in de zaak 369302
4.13. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- vast recht € 263,00
- salaris advocaat (21/2 punt x tarief II) € 1.130,00
Totaal € 1.393,00
5. De beslissing
De rechtbank:
in beide zaken
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [X] in de proceskosten aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 263,-- aan verschotten en € 1.130,-- aan salaris advocaat en aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 263,-- aan verschotten en € 1.130,-- aan salaris advocaat;
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.F. Dam en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.