Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/
Verhandeling
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS300115:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 25 oktober 1989, Allan Jacobsson, serie A, vol 163, § 75-76; EHRM 21 februari 1990, Hákansson en Sturesson, serie A, vol 171, § 62 en 63. Zie tevens EHRM 7 juli 1989, Tre Traktörer AB, serie A, vol 159, § 47-49 en EHRM 18 februari 1991, Fredin, serie A, vol 192, § 63.
Zulks kan worden afgeleid uit EHRM 23 juni 1981, Le Compte, Van Leuven en De Meyere, serie A, vol 43, § 51 en EHRM 10 februari 1983, Albert en Le Compte, serie A, vol 58, § 29. Men zie tevens ECRM 12 januari 1994, 18874/91, DR 76-B, p. 44 en ECRM 8 maart 1994, 20490/92, DR 76-B, p. 90.
Zo EHRM 23 september 1982, Sporrong en Lönnroth, serie A, vol 52, § 84-87; EHRM 28 juni 1990, Obermeier, serie A, vol 179, § 70; EHRM 28 juni 1990, Mats Jacobsson, serie A, vol 180, § 31.
EHRM 28 juni 1990, Obermeier, serie A, vol 179, § 70. In de arresten EHRM 21 september 1993, Zumtobel, serie A, vol 268-A; EHRM 25 november 1994, Ortenberg, serie A, vol 295-b en EHRM 26 april 1995, Fischer, serie A, vol 312, meent het Europees Hof echter dat diezelfde Oostenrijkse administratieve rechter - gezien de omstandigheden van het geval, en met name gezien de beperktere beleidsvrijheid van de lagere administratieve autoriteiten terzake het voorliggende geval - wél tot een bevredigende 'review' van dier beslissingen was gekomen. In EHRM 7 november 2000, Kingsley, 35605/97, NJ B2001, p. 128, pakt het oordeel evenwel weer negatief uit: het Engelse High Court en de Court of Appeal hadden volgens het Europees Hof geen 'full jurisdiction' ten aanzien van de beslissing van de Gaming Board (een publiekrechtelijk toezichthoudend orgaan voor het gokwezen), althans hadden daarvan geen gebruikgemaakt, zodat de gebrekkige rechtsgang bij de Gaming Board daardoor niet was geheeld.
Het loutere feit dat op grond van een wettelijke regeling toegang tot 'een' rechtsprekend orgaan wordt toegekend, betekent nog niet dat aan art. 6 EVRM is voldaan. Het gaat erom dat men zijn aanspraken met betrekking tot 'civil rights and obligations' geldend kan maken ten opzichte van een 'court' of 'tribunal'. Louter administratieve (beroeps- )instanties voldoen niet aan deze kwalificatie. Zo heeft het Hof geoordeeld dat de mogelijkheid van administratief beroep tegen een overheidsbesluit bij de regering in laatste instantie (waar het bijvoorbeeld ging om de weigering van een noodzakelijk 'eigendomsvergunning') niet aan het 'right to a court' recht deed, nu 'the Government's decisions were not open to review as to their lawfulness by either the ordinary courts or the administrative courts, or by any other body which could be considered to be a "tribunal" for the purpose of Article 6 § 1 '.1 Werkelijke toegang tot de rechter heeft men volgens het Hof slechts indien men zijn zaak c.q. geschil in volle omvang (zowel ten aanzien van de juridische als de feitelijke aspecten daarvan) aan een rechterlijke instantie kan voorleggen. Slechts een rechtsprekend orgaan dat 'volle jurisdictie' heeft, doet recht aan het toegangsbeginsel.2 Verscheidene malen heeft het Europees Hof uitgemaakt dat, nu het betreffende orgaan niet alle aspecten van de zaak in haar beoordeling meenam c.q. kon meenemen, het 'right to a court' geschonden was.3
Een en ander laat onverlet dat een volwaardig beroep op een rechterlijke instantie voorafgegaan kan worden door een onvolwaardige administratieve beroepsgang. Maar uiteindelijk moet deze beroepsgang dan wel onderworpen kunnen worden aan een 'effective judicial review' door een 'tribunal'. Daarvan was geen sprake in de zaak Obermeier. het Europees Hof oordeelde daar dat de beperkte toetsingsmogelijkheid van de Oostenrijkse administratieve rechter waarbij in hoger beroep kon worden gegaan tegen de beslissingen van de lagere administratieve (beroeps )instanties met betrekking tot het aan Obermeier gegeven ontslag - niet als een 'effective judicial review' kon worden aangemerkt. I.c. kon de administratieve rechter slechts toetsen of de discretionaire besluiten van de administratieve autoriteiten waren genomen in overeenstemming met de bedoeling van de wet ('the Administrative Court can only determine whether the discretion by the administrative authorities has been used in a manner compatible with the object and purpose of the law'.)4
Deze Straatsburgse rechtspraak, die vooral in het blikveld ligt van het administratieve recht, heeft óók betekenis voor de burgerlijke rechter, en wel in twee opzichten. Ten eerste kan men zich de vraag stellen of de burgerlijke rechter, in de gevallen waarin beroep op hem openstaat ná het volgen van een andere beroepsgang, wel tot een 'full review' van de zaak komt en, zo nee, of dat dan leidt tot de conclusie dat het 'right of access to a court' geschonden is. Daarnaast kan men zich afvragen of nu voor alle civiele kwesties direct een beroep op de burgerlijke rechter moet openstaan dan wel ook is toegestaan dat aan de gang naar de burgerlijke rechter een buitengerechtelijke fase voorafgaat.