B. James, C. Chew en A. Bron, Zakboek Oogheelkunde, Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg 2004 (vertaald en bewerkt door R.W.A.M. Kuijpers en J. R. Vingerling), p. 204-205.
HR, 08-04-2014, nr. 12/05143
ECLI:NL:HR:2014:862
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-04-2014
- Zaaknummer
12/05143
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:862, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑04‑2014; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:263, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:263, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑02‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:862, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑04‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
8 april 2014
Strafkamer
nr. 12/05143
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 oktober 2012, nummer 22/006484-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.A. van Straalen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2014.
Conclusie 11‑02‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 12/05143 Zitting: 11 februari 2014 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft bij arrest van 17 oktober 2012 verdachte wegens “1: bedreiging met zware mishandeling”, “3 primair: zware mishandeling” en “4 en 5: diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en corresponderende schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Ten slotte heeft het Hof de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast.
2. Namens verdachte heeft mr. C.P. Wesselink-van Dijk, advocaat te ‘s-Gravenhage, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. I. van Straalen, advocaat te ‘s-Gravenhage, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt over de motivering van het bewezenverklaarde zwaar lichamelijk letsel (gebroken oogkas).
4. Onder 3 primair heeft het Hof ten aanzien van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 28 juni 2009 te Naaldwijk, gemeente Westland, aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken oogkas en een gebroken neus en zichtverlies aan het (linker) oog en beschadiging netvlies en pupil van het (linker) oog)), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) met een knuppel/houten stok tegen het hoofd/gezicht te slaan;”
5. De aanvulling met bewijsmiddelen bevat onder 10, 11 en 12 het volgende:
“10. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 28 juni 2009, opgemaakt en ondertekend door de forensisch arts S.S. Boekhoorn. Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Betreft [slachtoffer], geb. [geboortedatum]-1989, was bij ons in verband met stomptrauma OS.
Bij onderzoek: fors hematoom linkerzijde gezicht, verdenking orbitafractuur + neusfractuur.
Oogheelkundig onderzoek
Hyphaem + commotio retinae
Bij echo lag de retina aan.
Graag jullie onderzoek naar fracturen.
11. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 28 juni 2009, opgemaakt en ondertekend door J.C. Paarlberg, aios oogheelkunde. Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Medische informatie
Betreft [slachtoffer], geb. [geboortedatum]-1989
Uitwendig waargenomen letsel.
- Haematoom rond linkeroog
- Hyphaema (= bloed in voorste oogkamer) linkeroog
Is er een vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel?
- oedeem retina links (vocht in het netvlies).
Bijzondere mededelingen.
Is er sprake van blijvend letsel?
- nog niet te beoordelen. Momenteel verminderd zicht linkeroog
12. Een proces-verbaal d.d. 30 juni 2009 van de politie Haaglanden, Bureau Westland met nr. PL1563/2009/14400-30. Dit proces-verbaal houdt onder meer in –zakelijk weergegeven - (blz. 9):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 29 juni 2009 heb ik, verbalisant [verbalisant], telefonisch contact opgenomen met de aangever [slachtoffer]. Hij deelde mij desgevraagd mede dat door de behandelend arts was geconstateerd dat hij een gebroken oogkas had alsmede een gebroken neus. Tevens had de arts geconstateerd dat hij nog slechts 30% zicht had aan zijn linkeroog en een beschadiging aan het netvlies en de pupil van zijn linkeroog.”
6. Voor het kader van de invulling van het begrip zwaar lichamelijk letsel citeer ik nu eerst overweging 3.4.1. uit HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9407, NJ 2013/436 m.nt. Keijzer en daarna overweging 3.4. uit HR 14 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8055:
“ 3.4.1. Art. 82Art. 82 Art. 82 Sr bevat een opsomming van hetgeen onder zwaar lichamelijk letsel is begrepen, waarbij in het tweede lid is bepaald dat ook een storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd, tot zulk zwaar lichamelijk letsel gerekend kan worden. Naar vaste rechtspraak laat art. 82 Sr de rechter vrijheid om ook ander letsel dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid, als zwaar lichamelijk letsel aan te merken (vgl. HR 16 mei 2000, LJN AA5802LJN AA5802, NJ 2000/510NJ 2000/510). De door de wetgever gekozen bewoordingen geven evenwel geen aanleiding om te veronderstellen dat hij met ‘lichamelijk letsel’ ook het oog heeft gehad op andere krenkingen van het psychisch welbevinden dan de in het tweede lid van art. 82tweede lid van art. 82 Sr bedoelde langdurige (ver)storing van de geestvermogens.”
“3.4 | “3.4. (…) Dit brengt mee dat de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, in belangrijke mate is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, en dat zijn oordeel dienaangaande in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Zo zal de cassatierechter kunnen ingrijpen indien uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (vgl. HR 16 mei 2000, NJ 2000, 510)NJ 2000, 510).” 7. Voor wat betreft oorzaak, symptomen en gevolgen van een oogkasbreuk stel ik het volgende voorop. De oorzaak van een gebroken oogkas (orbitafractuur) is niet zelden deelname aan een balsport (bal tegen het oog). Er is geen sprake van een breuk van een en hetzelfde bot, maar er komen er meer (vier) in aanmerking. Als symptomen worden genoemd: pijn, zwelling, dilopie (dubbel zien) en/of andere zichtproblemen. In veel gevallen is geen operatie noodzakelijk, maar wordt het natuurlijke genezingsproces afgewacht. Ik ontleen deze algemeenheden aan www.learningsupport.nl en zakboek oogheelkunde1.. De oogkasbreuk is hiermee niet een volledig vast omlijnd fenomeen, maar er zijn op zijn minst voor wat betreft de symptomen en gevolgen niet onaanzienlijke variaties tussen ernstige en minder ernstige breuken. Een breuk die alleen een zwelling veroorzaakt en natuurlijk geneest is minder ernstig dan een breuk die leidt tot dubbel zien en tot noodzaak van een operatie. 8. In de recente lagere rechtspraak wordt een breuk van de oogkas vrijwel steeds2.aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Wanneer daarbij ook een gevolg van de breuk als blijvende blindheid3.wordt vermeld of uitdrukkelijk op de samenhang met ander bewezenverklaard letsel4.wordt gewezen, past dat zonder meer in het hierboven geschetste kader van de Hoge Raad, maar van explicitering van gevolg en samenhang is in de lagere rechtspraak niet altijd sprake.5.Rechtspraak waarin de strafkamer van de Hoge Raad expliciet een oordeel geeft over de vraag of een gebroken oogkas zwaar lichamelijk letsel oplevert heb ik niet aangetroffen.6. 9. Het komt mij, gelet op hetgeen ik onder 7 vooropstelde, voor dat een breuk van de oogkas niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De aard van de breuk, de symptomen en de gevolgen zijn van betekenis. De vraag is dus of het oordeel van het Hof in de onderhavige zaak niet onjuist of onbegrijpelijk is. Bewijsmiddel 12 houdt de volgende (de auditu) constateringen van de behandelend arts in: een gebroken oogkas, een gebroken neus, slechts 30% zicht aan zijn linkeroog en een beschadiging aan het netvlies en de pupil van het linkeroog. De zichtproblematiek sluit rechtstreeks aan bij de verklaring van verdachte (bewijsmiddel 7) en de bevindingen van de aios oogheelkunde (bewijsmiddel 11). Verdachte heeft verklaard dat hij (na de klap met een knuppel) ‘gelijk niks meer [kon] zien door mijn linkeroog. Ik voelde gelijk dat het fout zat (…)’. De aios oogheelkunde constateert verminderd zicht in het linkeroog en kan nog niet beoordelen of er sprake is van blijvend letsel. Gelet op deze bewijsmiddelen is het niet onbegrijpelijk dat het Hof tot de slotsom is gekomen dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Dit betekent dus dat geoordeeld kan worden dat een oogkasbreuk die een aanzienlijk (70%) zichtprobleem oplevert en waarvan niet aanstonds gezegd kan worden dat er geen blijvend letsel zal zijn in combinatie met een gebroken neus en beschadiging van het netvlies en de pupil van het (linker) oog zwaar lichamelijk letsel oplevert. 10. De toelichting op het middel wil -als ik het goed zie- vooral het volgende punt maken. De feiten en omstandigheden waarover verdachte blijkens het onder 12 tot bewijs gebruikte proces-verbaal verklaart worden niet bevestigd door een medische verklaring. Voor zover de steller van het middel van opvatting is dat een dergelijke bevestiging rechtens vereist is, vindt dat geen steun in het recht. Voor zover de steller van oordeel is dat bewijsmiddel 12 van onwaarde is zonder een bevestiging, raakt dat de selectie en waardering van bewijsmiddelen en is de toetsing daarvan in cassatie niet meer aan de orde. De verdediging had dit punt in de vorm van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aan het Hof kunnen voorleggen, maar in de bij het proces-verbaal van de zitting gevoegde pleitnotities is daarvan zelfs geen begin te vinden. 11. Het eerste middel faalt. 12. Het tweede middel klaagt over de strafmotivering en wel in het bijzonder dat het Hof in strafverzwarende zin heeft laten meewegen dat verdachte ‘niet de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen voor de mishandeling van [slachtoffer]’. |
13. Voor zover voor de beoordeling van het middel van belang heeft het Hof overwogen:
“Bovendien rekent het hof de verdachte aan dat hij niet de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de mishandeling van [slachtoffer], hetgeen ook tijdens de procedure in hoger beroep -wederom- is gebleken.”
14. Blijkens de toelichting wordt door deze overweging het ‘nemo tenetur’ beginsel geschonden. Ik zie dat nog niet zo direct, omdat niet is gesteld of gebleken dat verdachte gedwongen is aan zijn eigen veroordeling mee te werken door wel de verantwoordelijkheid te nemen. Als een verdachte niet verklaart of geen verantwoordelijkheid neemt mag daarmee in de strafprocedure bij de beslissing omtrent het bewijs of de straf rekening worden gehouden.7.Anders dan in de toelichting wordt gesteld is de strafmotivering niet onbegrijpelijk, omdat ‘ten onrechte geen aandacht [is] besteed aan het geven, aangevoerd door de raadsman bij pleidooi, dat verzoeker uit eigen beweging een cursus agressiebeheersing heeft gevolgd.’ Er kunnen uiteenlopende redenen zijn om een dergelijke cursus te volgen en bovendien is niet volledig uitgesloten dat verdachte door die cursus te volgen zijn verantwoordelijkheid voor het eerste feit wel wenst te aanvaarden.
15
Het tweede middelfaalt.
16. De middelen falen, waarbij het tweede middel in ieder geval met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering kan worden afgedaan. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
AG.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑02‑2014
De uitzondering is Rechtbank Zutphen 15 maart 2011, ECLI:NL:RBZUT:2011:BP7634 waarbij betekenis wordt toegekend aan de omstandigheid dat ook zonder operatief ingrijpen zicht op genezing bestaat.
Hof Den Haag 29 april 2010,ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2071.
Rechtbank Limburg 19 maart 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ4751.
Hof Arnhem-Leeuwarden 2 mei 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:CA0261, Hof Leeuwarden 21 juli 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BR2534, Rechtbank Haarlem 7 november 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BZ4309, Rechtbank Den Haag 14 november 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BU4409. Rechtbank Arnhem 10 september 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BX6966en Rechtbank Arnhem 11 april 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW3097. Veelal is er in deze zaken naast de gebroken oogkas nog ander zwaar lichamelijk letsel.
De Hoge Raad oordeelt wel in zaken waarin de gebroken oogkas volgens de bewezenverklaring zwaar lichamelijk letsel oplevert en ziet -zoals is te verwachten- geen aanleiding om ambtshalve in te grijpen. Zie bijvoorbeeld HR 5 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2950 en HR 28 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX3864. Voor een inventarisatie van zwaar lichamelijk letsel verwijs ik naar de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga ECLI:NL:PHR:2004:AP0252.
HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9353. Verder verwijs ik naar een conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga die het middel bespreekt waarin de samenhang tussen het nemo teneur beginsel en de strafmotivering centraal staat: ECLI:NL:PHR:2012:BY4869.