Hof Amsterdam, 13-02-2003, nr. 23-001635-02
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF6966
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-02-2003
- Zaaknummer
23-001635-02
- LJN
AF6966
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF6966, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑02‑2003; (Hoger beroep)
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:HR:2002:AD9181
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSGR:2001:AE0140
- Wetingang
art. 287 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 13‑02‑2003
Inhoudsindicatie
Arrest gewezen na verwijzing door Hoge Raad (LJN: AD9181) van arrest Hof 's-Gravenhage (7 jaar gevangenisstraf, LJN AE0140). Doodslag. Slachtoffer met mes doodgestoken. Verwerping verweer dat verdachte wegens gebruik ofwel de onthouding van drugs verkeerde in een toestand waarin hij de reikwijdte van zijn handelen niet heeft kunnen overzien. 7 jaar gevangenisstraf.
Partij(en)
arrestnummer
rolnummer 23-001635-02
datum uitspraak 13 februari 2003
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 23 april 2002 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 8 augustus 2000 in de strafzaak onder parketnummer 09/754110-00 tegen
[verdachte],
geboren op [datum] 1956 te [plaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring De Schie te Rotterdam.
De procesgang
De rechtbank te 's-Gravenhage heeft de verdachte op 8 augustus 2000 terzake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechthof te 's-Gravenhage heeft de verdachte in hoger beroep bij arrest van 25 juni 2001 terzake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld.
De verdachte heeft tegen voormeld arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 23 april 2002 de bestreden uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - vernietigd, en de zaak naar dit hof verwezen teneinde deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is, gelet op artikel 430 van het Wetboek van Strafvordering, beperkt tot de beslissing van de rechtbank te 's-Gravenhage ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde, voor zover het subsidiair tenlastegelegde in de door de Hoge Raad vernietigde uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage bewezen is verklaard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 25 juli 2000 en in hoger beroep van 27 augustus 2002 en 30 januari 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewijslevering
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 april 2000 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes die [slachtoffer] in de borst gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat, indien het hof van oordeel is dat moet worden bewezenverlaard dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, de verdachte van het subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken omdat hij geen opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De verdachte moet toen en daar onder invloed hebben gestaan van ofwel de aan het gebruik ofwel de onthouding van verdovende middelen toe te schrijven effecten en wel in een zodanige mate dat er geen sprake kan zijn van bewustzijn van de verdachte en dus ook geen sprake kan zijn van bewuste aanvaarding van de aanmerkelijk kans dat het slachtoffer tengevolge van zijn handelen zou overlijden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte verkeerde in een toestand waarin hij de reikwijdte van zijn handelen zoals is bewezenverklaard niet heeft kunnen overzien. Derhalve verwerpt het hof het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank te 's-Gravenhage heeft de verdachte veroordeeld tot 7 jaren gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte veroordeeld tot 7 jaren gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld arrest is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot 7 jaren gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft [slachtoffer] tijdens een ruzie met hem gedood door hem met een mes in de borst te steken. Als gevolg van verdachtes handelen is [slachtoffer] overleden en is aldus onherstelbaar leed toegebracht aan diens nabestaanden. Daarbij komt dat de steekpartij heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van het dochtertje van de vriendin van [slachtoffer]. Door het handelen van de verdachte is de rechtsorde ernstig geschokt en geldt slechts een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur als een passende reactie.
Het hof heeft kennis genomen een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 13 december 2002.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewijslevering omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 7 (ZEVEN) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Voncken, Scholten en Veldhuisen, in tegenwoordigheid van mr. Wildeman als griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 februari 2003.