CRvB, 11-07-2017, nr. 15/7965 WWB
ECLI:NL:CRVB:2017:2368
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
11-07-2017
- Zaaknummer
15/7965 WWB
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2017:2368, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 11‑07‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Herzien en terugvorderen bijstand vanwege niet gemelde kasstortingen en bijschrijvingen. Boete.
15. 7965 WWB, 17/729 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van
22 oktober 2015, 15/2356 (aangevallen uitspraak 1) en van 9 december 2016, 16/1896 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (college)
Datum uitspraak: 11 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2017. Namens appellant is verschenen mr. Janszen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.J. IJsselmuiden.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 28 maart 2013 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en met ingang van 1 januari 2015 ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
In het kader van een aanvraag om langdurigheidstoeslag voor het jaar 2014 heeft appellant bankafschriften aan het college overgelegd. Daaruit is naar voren gekomen dat op de bankrekening van appellant bijschrijvingen hebben plaatsgevonden van kasstortingen en overschrijvingen vanaf bankrekeningen van zijn ouders en van [naam T] (T). Bij brief van 8 oktober 2014 heeft het college appellant om een toelichting op deze stortingen en bijschrijvingen verzocht. Omdat appellant niet alle gevraagde gegevens tijdig had verstrekt, heeft het college bij besluit van 17 november 2014 het recht op bijstand met ingang van
24 oktober 2014 opgeschort.
1.3.
Bij besluit van 10 december 2014 (besluit 1) heeft het college op basis van de door appellant verstrekte gegevens de bijstand over de periode van 28 maart 2013 tot en met
31 oktober 2014 herzien en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 8.385,38 van appellant teruggevorderd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de bijschrijvingen van de ouders van appellant en van T en de kasstortingen aangemerkt moeten worden als middelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de WWB en zijn te beschouwen als inkomen op grond van artikel 32, eerste lid, onder b, van de WWB en niet als vrij te laten giften als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de WWB.
1.4.
Bij besluit van 14 april 2015 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van appellant tegen besluit 1 gegrond verklaard, in die zin dat het terug te vorderen bedrag met
€ 307,- bruto wordt verlaagd. Het college heeft de overmakingen van T alsnog buiten beschouwing gelaten.
1.5.
Bij brief van 29 december 2014 heeft het college appellant in kennis gesteld van het voornemen om een boete op te leggen wegens schending van de inlichtingenverplichting.
1.6.
Bij besluit van 7 december 2015 (besluit 2) heeft het college aan appellant een boete opgelegd van € 2.976,28 wegens schending van de inlichtingenverplichting. Daarbij is het college uitgegaan van normale verwijtbaarheid, zodat de boete in beginsel 50% van het benadelingsbedrag bedraagt. Omdat de afhandeling van de boete langer dan dertien weken heeft geduurd, heeft het college de boete teruggebracht tot 45% van het benadelingsbedrag.
1.7.
Bij besluit van 8 maart 2016 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van appellant tegen besluit 2 gegrond verklaard in die zin dat de boete wordt vastgesteld op
€ 1.105,80. Het college heeft de boete afgestemd op de draagkracht van appellant.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier van belang en samengevat, het volgende overwogen. Kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de WWB beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WWB. De stelling van appellant dat sprake is van geleende bedragen leidt op zichzelf niet tot een ander oordeel. Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de WWB niet uitgezonderd van het middelenbegrip. De beroepsgrond dat sprake is van een geldlening slaagt niet. Dat een deel van de kasstortingen en bijschrijvingen zou moeten worden aangemerkt als gift, wordt evenmin gevolgd. Van belang is dat niet duidelijk is welke bedragen als gift aangemerkt moeten worden ter voldoening van de gestelde hoge medische kosten en ook niet van wiens rekening de medische kosten zijn betaald. Daardoor is het voor het college onmogelijk om te beoordelen welke bedragen als gift konden worden aangemerkt. De stelling van appellant dat het college hem niet voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om de leenovereenkomst, de giften en de medische kosten nader te bewijzen, wordt niet gevolgd. Appellant heeft de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de ontvangst van de bijschrijvingen en de kasstortingen. Het college is daarom terecht tot herziening van de bijstand overgegaan. Voorts was het college gehouden de kosten van bijstand van appellant terug te vorderen. In wat appellant heeft aangevoerd, namelijk dat hij veel medische kosten moet maken, is geen dringende reden gelegen om van terugvordering af te zien. Ten aanzien van het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten in bezwaar heeft de rechtbank overwogen dat het primaire besluit niet is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, omdat appellant zelf in een laat stadium gegevens heeft verstrekt. Uit de bankafschriften valt niet af te leiden dat de transacties tussen T en appellant een geldlening betreffen.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, in die zin dat het college ten onrechte geen vergoeding voor de kosten in bezwaar heeft toegekend. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang en samengevat, het volgende overwogen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door het college niet te informeren over de op zijn rekening gestorte bedragen. Dat appellant dacht dat melding niet nodig was, omdat het volgens hem leningen waren, maakt deze conclusie niet anders. Van deze schending kan appellant dan ook een verwijt worden gemaakt. De door appellant aangevoerde omstandigheden dat hij medische kosten heeft moeten maken vormen geen aanleiding om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. Evenmin is sprake van een dringende reden om van het opleggen van een boete af te zien. Van een dringende reden is sprake wanneer de gevolgen van de op te leggen maatregel tot voor betrokkene onaanvaardbare consequenties leiden. Daarvan is in het geval van appellant geen sprake. De beroepsgrond van appellant dat de termijn van dertien weken als bedoeld in artikel 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is overschreden en dat daarom geen boete mag worden opgelegd, slaagt niet. De in dat artikel genoemde termijn is een termijn van orde. Omdat de boete na bezwaar is gewijzigd, is sprake van een onrechtmatig besluit en heeft het college ten onrechte geen kostenvergoeding in bezwaar toegekend. De rechtbank heeft het bestreden besluit op dat punt dan ook vernietigd en het college veroordeeld in deze kosten.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 gekeerd. Hij heeft, evenals in beroep, voor zover ter zitting gehandhaafd, het volgende tegen die uitspraak aangevoerd. Hij heeft de inlichtingenverplichting niet geschonden, omdat sprake is van een lening van zijn ouders waaraan een concrete terugbetalingsverplichting is verbonden. Daarnaast is sprake van giften ter voorziening in zijn medische kosten. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het college terecht geen vergoeding van de kosten in bezwaar heeft toegekend. Verder is sprake van een dringende reden om van terugvordering af te zien.
3.2.
Appellant heeft zich tegen aangevallen uitspraak 2 gekeerd, voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard. Appellant heeft tegen die uitspraak, evenals in beroep, aangevoerd dat de overtreding hem niet kan worden verweten, omdat niet van hem mocht worden verwacht dat hij de bijschrijvingen aan het college zou melden. Hij heeft de inlichtingenverplichting niet geschonden. Het college heeft ten onrechte niet onderzocht of sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Omdat de termijn van dertien weken als bedoeld in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb is overschreden, had de boete op nihil moeten worden gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
De gronden die appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraken onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2.1 en 2.2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.1.2.
Hij voegt daaraan wat betreft aangevallen uitspraak 1 nog toe dat een betrokkene in beginsel geen recht op bijstand heeft indien en voor zover hij zich middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de WWB niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Dit kan anders zijn indien die betrokkene in een periode waarin hij geen bijstand of ander inkomen ontvangt ter voorziening in zijn levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen. Zie de uitspraak van
25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3872. Die situatie doet zich hier niet voor. Het is dan ook niet relevant of sprake is van een lening. Appellant kon beschikken over de bijschrijvingen en kasstortingen ten behoeve van zijn levensonderhoud en heeft dat ook gedaan. Appellant heeft in hoger beroep nog enkele gegevens overgelegd, waaronder een overzicht van afspraken met medische behandelaars. Omdat deze gegevens geen inzicht geven in de betaling van deze behandelingen, blijft onduidelijk op welke wijze appellant de medische kosten heeft voldaan. Aan de door appellant overgelegde gegevens komt dan ook reeds om die reden geen betekenis toe.
4.1.3.
Wat betreft aangevallen uitspraak 2 voegt de Raad nog toe dat het oordeel van de rechtbank dat de termijn van dertien weken, zoals genoemd in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb, een termijn van orde is, in overeenstemming is met de rechtspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State, zie de uitspraak van 13 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK9026. De Raad volgt het oordeel van de Afdeling hierover.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken, aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten, moeten worden bevestigd,
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1;
- bevestigt aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en
M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van S.A de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2017.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) S.A. de Graaff