HR, 19-12-2008, nr. 08/04156
ECLI:NL:PHR:2008:BG3578
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
19-12-2008
- Zaaknummer
08/04156
- LJN
BG3578
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG3578, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG3578
ECLI:NL:PHR:2008:BG3578, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG3578
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
BJ 2009/3
BJ 2009/3
Uitspraak 19‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Bopz; machtiging tot voortgezet verblijf; nodige bereidheid; gevaarscriterium (81 RO).
19 december 2008
Eerste Kamer
08/04156
RM/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie heeft op 29 mei 2008, onder overlegging van een ondertekende geneeskundige verklaring alsmede het behandelingsplan, de stand van zaken daarvan en de in art. 37a van de Wet Bopz bedoelde aantekeningen, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
De rechtbank heeft betrokkene, bijgestaan door zijn raadsvrouw, de behandelend psychotherapeut, de mentor tevens broer, en de moeder van betrokkene, op 26 juni 2008 gehoord. Hierna heeft zij bij beschikking van 27 juni 2008 de verzochte machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in het Symfora Groep of in een ander psychiatrisch ziekenhuis verleend voor de duur van twee jaren, derhalve uiterlijk tot en met 27 juni 2010.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 14 november 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman, en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 december 2008.
Conclusie 19‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Bopz; machtiging tot voortgezet verblijf; nodige bereidheid; gevaarscriterium (81 RO).
08/04156
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Parket, 31 oktober 2008
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
Officier van justitie te Utrecht
In deze zaak is een machtiging tot voortgezet verblijf verleend. Het cassatiemiddel heeft betrekking op de bereidheid tot verblijf en het gevaarscriterium.
1. Feiten en procesverloop(1)
1.1 Verzoeker tot cassatie, hierna: betrokkene, woont en verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis, in dit geval Symfora Groep, locatie Zon & Schild te Amersfoort, krachtens een rechterlijke machtiging tot en met 7 juli 2008.
1.2 Bij inleidend verzoekschrift van 29 mei 2008 heeft de officier van justitie de rechtbank Utrecht verzocht een machtiging te verlenen tot voorzetting van het verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoekschrift waren gevoegd de geneeskundige verklaring van de geneesheer-directeur van het genoemde ziekenhuis van 27 mei 2008, het behandelingsplan, de stand van uitvoering daarvan alsmede een afschrift van aantekeningen als bedoeld in art. 37a Wet Bopz.
1.3 De raadsvrouw van betrokkene heeft op 24 juni 2008 een conceptrapport risicotaxatie overgelegd van het Forensisch-psychiatrisch centrum Dr. S. van Mesdag te Groningen en een verslag van 28 maart 2008 betreffende een seksuologisch onderzoek dat is uitgevoerd door het Centrum Autisme(2) te Leiden.
1.4 De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 26 juni 2008. Verschenen zijn: betrokkene, zijn raadsvrouw, de behandelend psychotherapeut, zijn mentor tevens broer en de moeder van betrokkene.
1.5 Bij beschikking van 27 juni 2008 heeft de rechtbank de verzochte machtiging tot voortgezet verblijf verleend voor een periode van twee jaar (tot en met 27 juni 2010).
1.6 Namens betrokkene is tijdig(3) beroep in cassatie ingesteld.
In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Het middel bevat twee onderdelen, die zijn gericht tegen de derde volle alinea op pagina twee van de beschikking en de tweede alinea op pagina drie, waarin de rechtbank als volgt heeft geoordeeld:
"De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat de stoornis van de geestvermogens van betrokkene, te weten een autistische stoornis, ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn, dat deze stoornis betrokkene ook dan gevaar zal doen veroorzaken en dat het gevaar; dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig letsel zal toebrengen, niet door tussenkomst van personen en instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend.
De rechtbank overweegt in dit verband dat gelet op de overgelegde stukken betrokkene lijdt aan een autistische stoornis en dat hij benedengemiddeld intelligent is. Wegens deze stoornis met daaraan gerelateerde moeilijk te beïnvloeden preoccupaties voor jonge meisjes, met daaruit voortvloeiend mogelijk (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, is betrokkene sinds enkele jaren opgenomen binnen de gesloten afdeling van Dennenrust. Deze stoornis zal ook na behandeling niet verdwijnen. Mede gelet op het rapport van de van Mesdag kan alleen door de veilige en gestructureerde omgeving in een psychiatrisch ziekenhuis het eerdergenoemde gevaar voldoende worden afgewend. Het feit dat betrokkene tot op heden geen delict heeft gepleegd doet aan het vorenstaande niet af, nu [betrokkene, W-vG] tot dusverre nauwelijks zonder toezicht buiten de inrichting heeft verbleven. Mede gelet op de kwetsbaarheid van de potentiële slachtoffers moet worden voorkomen dat het gevaar zich kan verwezenlijken.
Uit hetgeen de betrokkene heeft verklaard, heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat er bij betrokkene sprake is van de nodige bereidheid zich te doen opnemen en te verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a, Wet BOPZ."
2.3 Onderdeel 1 klaagt dat niet duidelijk is waarom wordt aangenomen dat betrokkene de nodige bereidheid mist om zich vrijwillig te doen opnemen en te verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis, althans dat de beslissing op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
2.4 In art. 15 lid 3 Wet Bopz in samenhang met art. 2 lid 3 onder a Wet Bopz is bepaald dat voor opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis een machtiging is vereist indien de betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid tot opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het begrip 'blijk geven van de nodige bereidheid' inhoudt dat uitdrukkelijk met de opneming wordt ingestemd en dat alleen dan sprake is van vrijwillige opneming; daarbij wordt afgegaan op de uitingen van de patiënt(4).
2.5 In het onderhavige geval heeft betrokkene tijdens de mondelinge behandeling verklaard(5):
"Ik wil hier wel blijven maar dan vrijwillig en ik wil geen rechterlijke machtiging." In geval van een mentorschap (art. 2 lid 3 onder b WOPZ) is dubbele instemming vereist(6). De mentor van betrokkene heeft verklaard dat de behandeling in een vrijwillig kader kan geschieden(7).
Het oordeel dat er bij betrokkene niettemin geen sprake is van de nodige bereidheid dient door de rechter voldoende te worden gemotiveerd; niet kan worden volstaan met een standaardmotivering(8).
2.6 Vaste rechtspraak is dat hoewel een betrokkene weliswaar bereid is in het ziekenhuis te verblijven toch de bij hem/haar voor een vrijwillig verblijf vereiste nodige bereidheid kan ontbreken indien hij/zij vanwege het ontbreken van inzicht in ziekte of de noodzaak tot behandeling, naar verwachting niet zal willen meewerken aan de behandeling die noodzakelijk is om gevaar voor hemzelf of anderen af te wenden(9).
2.7 De rechtbank heeft voormelde rechtspraak - in cassatie niet bestreden - tot uitgangspunt genomen en daaraan vervolgens een feitelijke invulling gegeven. Deze beoordelingsmarge is de rechter door de wetgever uitdrukkelijk toegekend:
"Door de woorden "blijk geven van de nodige bereidheid" is ruimte gegeven voor een persoonlijke benadering. Door de positieve formulering van dit criterium vallen patiënten, die niet in staat moeten worden geacht enig blijk van bereidheid te geven (...) onder de werkingssfeer van de wet. Het adjectief "nodige" geeft nog een beoordelingsmarge, zowel aan hen, die hebben te beslissen of zij tot inschakeling van de rechter moeten overgaan, als aan de medici, die bij het nemen van die beslissing hebben te adviseren en uiteraard aan de rechter. Hierbij behoeft niet alleen gedacht te worden aan een beoordeling, of de patiënt voldoende in staat wordt geacht van bereidheid blijk te geven, denkbaar is ook dat de patiënt aan zijn bereidheid beperkingen verbindt, b.v. voor wat betreft het ziekenhuis waarin hij wel of niet opgenomen wenst te worden. Kan aan zijn wensen wat dat betreft niet (volledig) worden voldaan, dan is het mogelijk dat men zich op het standpunt moet stellen dat niet is gebleken van de nodige bereidheid."(10)
2.8 In haar beoordeling heeft de rechtbank allereerst de geneeskundige verklaring betrokken waarin onder meer is opgenomen dat betrokkene, die aan een chronische en invaliderende psychiatrische aandoening (autistische stoornis met een daarmee samenhangende preoccupatie voor jonge meisjes) lijdt, geen rechterlijke machtiging wil en dat hij zich verzet tegen zijn behandelaars die hem voor niets zouden vasthouden en "kapot maken". Er bestaat, volgens deze verklaring, een hoog risico op delictgedrag indien betrokkene ambulant zou verblijven en het gevaar dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig letsel zal toebrengen.
2.9 Volgens het eveneens door de rechtbank in haar beoordeling betrokken rapport van het Centrum Autisme, waarnaar ook in de geneeskundige verklaring wordt verwezen, is betrokkene al sinds 1989 in behandeling en vanaf 2002 middels een rechterlijke machtiging. Vanwege zijn autistische stoornis met daaraan gerelateerde moeilijk te beïnvloeden preoccupaties voor jonge meisjes, is betrokkene vanaf 2006 opgenomen binnen de gesloten afdeling. Tegen de opname binnen de gesloten afdeling en de bijbehorende intensieve mate van begeleiding en controle, alsmede de rechterlijke machtiging neemt betrokkene al geruime tijd stelling. De autistische stoornis en zijn ondergemiddelde intelligentie en seksualiteit zijn volgens het rapport van invloed op zijn totale functioneren. Ten aanzien van zijn autisme heeft betrokkene weinig besef en is hij onvoldoende in staat tot enige zelfreflectie betreffende zijn eigen functioneren. Zijn reactie op zijn eigen functioneren lijkt een echo van en deels een sociaal wenselijke reactie op door anderen aangegeven uitspraken, afspraken, grenzen en sancties. Betrokkene overschat zijn eigen mogelijkheden en de samenhang tussen regel en straf of beloning bepaalt zijn functioneren grotendeels. Het grensoverschrijdende contact van betrokkene wordt gebaseerd op zijn gedreven zoektocht naar basaal contact en zijn structurele sociale onvermogen. Betrokkene wenst aansluiting bij anderen van zijn niveau en met zijn beperkte belangstelling. Door zijn structurele beperkingen is hem dat onvoldoende gelukt. Seksuele impulsen en behoeften spelen volgens het Centrum Autisme voor betrokkene nog nauwelijks een bewuste rol bij zijn sociaal incompetente benadering van anderen.
2.10 In het rapport van het Forensisch-psychiatrisch centrum Dr. S. van Mesdag te Groningen wordt vermeld dat betrokkene in 2005 is ontsnapt, aangezien betrokkene - naar eigen zeggen - niet van de natuur kon genieten. Na deze ontsnapping is betrokkene geplaatst in de Van der Hoevenkliniek in het kader van crisisinterventie en risicotaxatie na deze ontsnapping. De eerste weken sprak betrokkene nog regelmatig over ontsnappen en ofschoon dat minder werd, bleef het wel voorkomen(11). Betrokkene is in november 2006 geplaatst in zijn huidige gesloten setting. Betrokkene heeft bezwaar tegen de intensieve begeleiding en controle en de nog geldende rechterlijke machtiging die daarvoor de juridische grondslag biedt.
2.11 Gelet op de voorgaande rapportages, die de rechtbank in aanmerking heeft genomen, is haar oordeel dat bij betrokkene de voor een vrijwillig verblijf vereiste nodige bereidheid ontbreekt niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Middelonderdeel 1 faalt mitsdien.
2.12 Onderdeel 2 betoogt dat het onbegrijpelijk is dat de rechtbank heeft aangenomen dat betrokkene een gevaar vormt als bedoeld in art. 15, lid 2 onder a, Wet Bopz, althans dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij het gevaar heeft aangenomen, nu (i) het gevaar zich niet heeft gerealiseerd en (ii) feitelijke gegevens ontbreken waaruit voortvloeit dat er sprake is van een gevaar indien betrokkene vrijwillig en niet gedwongen in het ziekenhuis verblijft.
2.13 Voor de verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf is onder meer vereist dat de stoornis van de geestesvermogens van betrokkene gevaar zal doen veroorzaken (art. 15 lid 2 onder a). Gevaar is de kans op onheil(12). Anders dan het onderdeel onder (i) tot uitgangspunt neemt, is voor de vaststelling van de waarschijnlijkheid van het intreden van het onheil niet vereist dat het onheil zich al heeft gemanifesteerd. De wetgever heeft dit als volgt verwoord:
"Het begrip [gevaar] houdt nu eenmaal naar zijn aard in het nog niet geheel verwezenlijkt zijn van datgene waarvoor gevrees[d] wordt. Ingrijpen in dit stadium, voordat iets onherstelbaar ernstigs gebeurt, wordt door het ontwerp dan ook gelegitimeerd." (13)
2.14 Middelonderdeel 2 onder (ii) faalt eveneens.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de autistische stoornis van betrokkene gevaar zal doen veroorzaken bestaande uit het een ander van het leven beroven of hem ernstig letsel toebrengen en dat dit gevaar niet door tussenkomst van personen en instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend. De rechtbank heeft zich hierbij gebaseerd op het rapport van de Van Mesdagkliniek waarin is opgenomen dat er bij betrokkene sprake is van zorgelijk en risicovol probleemgedrag tot in het recente verleden dat, indien betrokkene de volledige vrijheid zou hebben, mogelijk zou kunnen leiden tot een ernstig (seksueel) delict (met een jong meisje). De conclusie van de door de Van Mesdagkliniek uitgevoerde risicotaxatie is, dat het risico bij betrokkene hoog (tot zeer hoog) is in een leven van betrokkene in volledige zelfstandigheid en matig onder de omstandigheden waarin betrokkene thans verblijft.
Het oordeel van de rechtbank is derhalve niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie de bestreden beschikking, p. 1.
2 Naamgeving volgens hun internetsite.
3 Het cassatierekest is per telefax op 29 september 2008 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad; het origineel is op 1 oktober 2008 ontvangen. Krachtens art. 426 lid 1 Rv. kan tegen beschikkingen op rekest beroep in cassatie worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. De cassatietermijn in het onderhavige geval verstreek op 27 september 2008, echter 27 september 2008 valt op een zaterdag zodat ingevolge art. 1 van de Algemene termijnenwet het verzoekschrift tijdig is ingediend.
4 Kamerstukken II, 1990-1991, 21 239, nr. 9, p.8. Volgens W.J.A.M. Dijkers, De Wet Bopz, hfst. II, art. 2, aant. 5.3, p. 138: "kan als rode draad worden weergegeven dat de wetgever heeft bedoeld vast te leggen dat alleen patiënten die welbewust opneming en verblijf wensen, vrijwillig kunnen en mogen worden opgenomen."
5 Zie het proces-verbaal, p. 1.
6 Dijkers, a.w., hfst. II, art. 2, aant. 5.1, p. 131.
7 Zie het proces-verbaal, p. 2 en de bestreden beschikking, p. 2.
8 Zie o.a. HR 11 februari 2000, NJ 2000, 260.
9 Zie o.m. HR 7 april 1995, NJ 1995, 616 m.nt. JdB; HR 6 februari 1998, NJ 1998, 302 en HR 8 februari 2008, NJ 2008, 384 en 385 m.nt. J. Legemaate en BJ 2008, 18 en 20 m.nt. T.P. Widdershoven.
10 Kamerstukken II 1970-71, 11 270, nr. 3, p. 11-12.
11 Bovendien blijkt uit een aantekening in het dossier van betrokkene dat hij - tegen alle afspraken in - met zijn moeder een weekend naar Ameland is geweest (p. 8 van het rapport).
12 Zie o.m. P. van Ginneken, Het gevaarscriterium bij onvrijwillige opneming in een psychiatrisch ziekenhuis, Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 1994, p. 651-667.
13 Kamerstukken 1980-1981, 11 270, nr. 17, p. 7; zie ook Dijkers, a.w., hfst. II, art. 2, aant. 3.2. Zie voorts de conclusie van A-G ten Kate vóór HR 16 mei 1986, NJ 1986, 609 met verdere verwijzingen.