HR, 19-12-2008, nr. 08/03514
ECLI:NL:HR:2008:BG3590
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
19-12-2008
- Zaaknummer
08/03514
- LJN
BG3590
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BG3590, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG3590
ECLI:NL:HR:2008:BG3590, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG3590
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 19‑12‑2008
Inhoudsindicatie
WSNP. Verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van art. 288 lid 1, aanhef en onder b, F. wegens het niet te goeder trouw laten ontstaan van schulden (81 RO).
Rekestnr. 08/03514
mr. J. Spier
Parket 31 oktober 2008
Conclusie inzake
[Verzoeker]
1. Volgens de Rechtbank Zwolle-Lelystad heeft [verzoeker] (in algehele gemeenschap getrouwd met [echtgenote]) op 9 januari 2008 een verzoekschrift ingediend waarin hij heeft verzocht om toepassing van de schuldsaneringsregeling. In haar vonnis van 8 april 2008 heeft de Rechtbank dit verzoek afgewezen. [Verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 7 augustus 2008 heeft het Hof Arnhem het bestreden vonnis bekrachtigd.
2. [Verzoeker] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. Uit het verzoekschrift blijkt niet welke advocaat het heeft ondertekend. Strikt genomen kan daarom worden betwijfeld of het beroep ontvankelijk is. Ik zou over die twijfel willen heenstappen omdat 1) art. 426a Rv. niet vereist dat een advocaat wordt genoemd en 2) zowel uit de genoegzaam bekende handtekening van mr Garretsen als uit de begeleidende brief waarbij het (één dag later gedateerde) rekest is ingediend, blijkt wie de advocaat is.
3. Volgens de Rechtbank heeft [verzoeker] ter zitting verklaard dat hij samen met zijn vrouw drie verschillende horecaondernemingen heeft geëxploiteerd. In appèl wordt niet bestreden dat hij dit in prima heeft verklaard. Blijkens het proces-verbaal heeft hij in appèl verklaard dat hij samen met zijn vrouw de horeca-onderneming te [plaats] heeft gekocht.
4. Blijkens 's Hofs arrest heeft [verzoeker] in appèl geen afstand genomen van de - zoals uit de parallel-conclusie blijkt - tegenstrijdige stellingen van zijn vrouw (rov. 3). Voorts zou hij hebben verklaard dat hij de ondernemingen niet exploiteerde en dat hij er nauwelijks bemoeienis mee had (rov. 7).
5. De onder 3 en 4 vermelde stellingen betreffen het hart van de zaak. Wanneer deze haaks op elkaar staan, kán rechtens niet (meer) worden aangenomen dat aannemelijk is gemaakt dat sprake is van goede trouw als bedoeld in art. 288 lid 1 onder b Fw. Reeds hierop stuiten de klachten af, wat daarvan en van 's Hofs redengeving ook zij. Ten overvloede ga ik kort op de klachten in.
6. Onderdeel 3.8 ([verzoeker] was niet of nauwelijks bij de bedrijfsvoering betrokken) stuit af op hetgeen hierboven onder 3 is vermeld.(1) De onderdelen 3.9, 3.10, 3.13, 3.14 en 3.15 bouwen hierop voort en mislukken op dezelfde grond.
7. Voor zover onderdeel 3.11 al een klacht van [verzoeker] inhoudt, mislukt deze omdat 's Hofs oordeel in de laatste alinea van rov. 3.6, anders dan de klacht, volkomen begrijpelijk is. Bovendien wordt eraan voorbij gezien dat deze rov. ziet op [betrokkene]; de brug met [verzoeker] wordt eerst later geslagen. Ook onderdeel 3.12 loopt daarin vast.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Het strookt ook niet helemaal met hetgeen in het appèlschrift onder 4 is vermeld.
Uitspraak 19‑12‑2008
Inhoudsindicatie
WSNP. Verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van art. 288 lid 1, aanhef en onder b, F. wegens het niet te goeder trouw laten ontstaan van schulden (81 RO).
19 december 2008
Eerste Kamer
08/03514
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 9 januari 2008 ter griffie van de rechtbank Zwolle-Lelystad ingediend verzoekschrift heeft [verzoeker] zich gewend tot die rechtbank en verzocht ten aanzien van hem de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De rechtbank heeft bij vonnis van 8 april 2008 het verzoek afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 7 augustus 2008 heeft het hof Arnhem, met nevenzittingsplaats Leeuwarden, het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De advocaat van [verzoeker] heeft op 14 november 2008 schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 december 2008.