HR, 11-07-2008, nr. R07/083HR
ECLI:NL:HR:2008:BC8979
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11-07-2008
- Zaaknummer
R07/083HR
- LJN
BC8979
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC8979, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑07‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC8979
ECLI:NL:HR:2008:BC8979, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑07‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC8979
- Vindplaatsen
Conclusie 11‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Familierecht. Afwijzing van als nevenvoorziening in echtscheidingsprocedure door de man gedaan verzoek tot teruggave door de vrouw van bij de aanvang van het huwelijk door haar ontvangen sieraden en gouden riem; gebrek aan belang bij verzoek van de man nu deze stelt dat over de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap nog afzonderlijk moet worden beslist; geen gebondenheid van de rechter die over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap moet beslissen aan het ter motivering van de afwijzing van de gevraagde nevenvoorziening gegeven oordeel.
Rek.nr. R07/083HR
Mr L. Strikwerda
Parket, 4 april 2008
conclusie inzake
[De man]
tegen
[De vrouw]
Edelhoogachtbaar College,
1. In deze echtscheidingsprocedure heeft thans verzoeker tot cassatie, hierna: de man, een verzoek gedaan tot het treffen van een nevenvoorziening als bedoeld in art. 827 lid 1, aanhef en onder b, Rv.
2. De verzochte nevenvoorziening betrof - naar het hof kennelijk heeft begrepen - mede veroordeling van thans verweerster in cassatie, hierna: de vrouw, om aan de man terug te geven een riem en sieraden die in het kader van het huwelijk aan de vrouw zijn geschonken. De man heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat de vrouw - met toepassing van het Marokkaans recht op het huwelijksvermogensregime - de riem en de sieraden aan de man dient terug te geven.
3. De vrouw heeft het verzoek bestreden. Zij heeft gesteld dat zij de riem en de sieraden van een neef van de man geschonken heeft gekregen.
4. Het hof heeft bij beschikking van 25 januari 2007 het verzoek van de man afgewezen. Het hof overwoog dat op grond van art. 4 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (Verdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130) Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (r.o. 4.17) en dat niet is gebleken van tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden (r.o. 4.18). Voorts overwoog het hof dat de riem en de sieraden als verknocht aan de vrouw kunnen worden beschouwd, aangezien deze aan haar cadeau zijn gedaan. Deze zaken maken derhalve geen deel uit van de huwelijksgemeenschap tussen partijen, maar zijn privé-eigendom van de vrouw. Het verzoek van de man tot teruggave moet dan ook worden afgewezen, aldus het hof (r.o. 4.19).
5. De man is tegen de beschikking van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met één middel. De vrouw heeft geen verweerschrift in cassatie ingediend.
6. Het middel is met een rechtsklacht en subsidiair een motiveringsklacht gericht tegen het oordeel van het hof - in r.o. 4.19 - dat de riem en de sieraden als aan de vrouw verknocht zijn aan te merken, aangezien deze aan haar cadeau zijn gegegeven, en dat deze zaken derhalve geen deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap.
7. Het middel faalt wegens gebrek aan belang. Het hof heeft - onbestreden in cassatie - geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Ook indien - anders dan het hof heeft geoordeeld - zou moet worden aangenomen dat de riem en de sieraden niet als aan de vrouw verknocht zijn aan te merken, en dat deze zaken derhalve ingevolge de hoofdregel van art. 1:94 lid 1 BW deel uitmaken van de algehele gemeenschap van goederen waarin partijen zijn gehuwd, brengt geen regel van Nederlands recht mee dat de vrouw gehouden is de riem en de sieraden aan de man terug te geven. Het oordeel van het hof dat het verzoek van de man niet kan worden toegewezen, is derhalve - wat er ook zijn van de gronden waarop het hof tot zijn oordeel is gekomen - juist.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 11‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Familierecht. Afwijzing van als nevenvoorziening in echtscheidingsprocedure door de man gedaan verzoek tot teruggave door de vrouw van bij de aanvang van het huwelijk door haar ontvangen sieraden en gouden riem; gebrek aan belang bij verzoek van de man nu deze stelt dat over de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap nog afzonderlijk moet worden beslist; geen gebondenheid van de rechter die over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap moet beslissen aan het ter motivering van de afwijzing van de gevraagde nevenvoorziening gegeven oordeel.
11 juli 2008
Eerste Kamer
Rek.nr. R07/083HR
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 31 januari 2006 ter griffie van de rechtbank Amsterdam ingekomen verzoekschrift heeft de vrouw zich gewend tot die rechtbank en verzocht, tussen partijen echtscheiding uit te spreken.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bij beschikking van 26 april 2006 de echtscheiding uitgesproken.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De man heeft in hoger beroep enkele nevenvoorzieningen verzocht.
Bij beschikking van 25 januari 2007 heeft het hof de echtscheiding naar Nederlands recht tussen partijen uitgesproken, bepaald dat de vrouw aan de man € 240,-- per maand zal betalen als uitkering in zijn levensonderhoud en het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) Partijen zijn op 21 oktober 2003 te Berkane (Marokko) gehuwd.
(ii) De vrouw heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. De man heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft zich in 2004 in Nederland gevestigd.
3.2 De man heeft, in de onderhavige scheidingszaak, in hoger beroep als nevenvoorziening, onder meer - naar het hof kennelijk heeft begrepen - verzocht de veroordeling van de vrouw tot teruggave van diverse sieraden en een gouden riem die de vrouw bij de aanvang van het huwelijk heeft ontvangen.
3.3 Het hof heeft dit verzoek van de man afgewezen op de gronden (a) dat niet Marokkaans recht, zoals de man had aangevoerd, maar Nederlands recht van toepassing is op het huwelijkvermogensregime van partijen, (b) dat nu niet gebleken is van tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden, naar Nederlands recht van rechts-wege een algehele gemeenschap van goederen is ontstaan, (c) dat riem en sieraden als verknocht aan de vrouw kunnen worden beschouwd aangezien deze aan haar cadeau zijn gegeven en derhalve geen deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap.
3.4 Het middel neemt tot uitgangspunt dat het hof terecht heeft beslist dat Nederlands recht van toepassing is op het tussen partijen geldende huwelijksvermogens-regime. Nu de man voorts, blijkens de inleiding op de klachten onder a, stelt dat de verdeling van de gemeenschap van goederen thans nog niet aan de orde is en dat daarover zo nodig afzonderlijk zal moeten worden geprocedeerd, mist de man belang bij zijn klachten tegen het in 3.3 onder c vermelde oordeel. Anders dan de man veronderstelt, is de rechter die zo nodig zal hebben te beslissen over de vraag of en op welke wijze de riem en de sieraden in de verdeling moeten worden betrokken, niet gebonden aan dit ter motivering van de afwijzing van de gevraagde nevenvoorziening gegeven oordeel.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 11 juli 2008.