HR, 11-07-2008, nr. C07/200HR
ECLI:NL:HR:2008:BD3747
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2008
- Zaaknummer
C07/200HR
- LJN
BD3747
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD3747, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑07‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD3747
ECLI:NL:HR:2008:BD3747, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑07‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD3747
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2008-0436
VAAN-AR-Updates.nl 2008-0436
Conclusie 11‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Arbeidsgeschil over werkgeversaansprakelijkheid ex art. 7:658 BW na val werknemer van een rolsteiger (81 RO).
Rolnr. C07/200HR
mr. J. Spier
Zitting 6 juni 2008 (bij vervroeging)
Conclusie inzake
[Eiseres],
(hierna: [eiseres])
tegen
[Verweerder],
(hierna: [verweerder]).
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals vastgesteld door de Rechtbank Middelburg (sector kanton) in rov. 1a tot en met 1e van het vonnis van 13 juli 2004. Ook het Hof 's-Gravenhage is daarvan, blijkens rov. 1 van zijn tussenarrest van 16 december 2005, uitgegaan.
1.2 [Verweerder] is als timmerman in dienst geweest van [eiseres]. Op 5 februari 2002 is hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden van een rolsteiger gevallen; daardoor is hij gewond geraakt. Het ongeval is door [eiseres] pas op 2 april 2002 gemeld aan de Arbeidsinspectie; zij heeft op 3 april 2004(1) een onderzoek ingesteld; de resultaten zijn vastgelegd in een rapport van 16 september 2002 (hierna: het rapport).
1.3 In het rapport is de toedracht van het ongeval op basis van onderzoek en van verklaringen van getuigen als volgt omschreven:
"Op 5 februari 2002 kregen (...) [verweerder], en [betrokkene 2] 's morgens de opdracht van de uitvoerder, [betrokkene 1], om de trespa boeiboorden te bevestigen aan de achterzijde van de loods (...) te Noordwelle. Om de boeiboorden aan te brengen werd een kamersteiger (rolsteiger) (..) gebruikt (..). Die ochtend was het slachtoffer niet verteld, hoe hij de rolsteiger moest opbouwen. Er werd vanuit gegaan, dat het slachtoffer wist, hoe hij een rolsteiger moest opbouwen en wegzetten. Genoemde rolsteiger stond reeds opgebouwd in de loods en werd in het verlengde van de werkzaamheden gebruikt. Men diende alleen de rolsteiger te verplaatsen naar de betreffende werkplek. Er werd op dat moment vervolgens niet meer gekeken of de rolsteiger op de juiste wijze was neergezet. (...) Het slachtoffer stond op de rolsteiger, welke hijzelf op de rem had geplaatst. Het slachtoffer zou zich naar rechts hebben gedraaid om iets van het werkbordes te pakken en stapte mis tussen de muur en het werkbordes. Met zijn linkervoet probeerde hij het evenwicht te herstellen en duwde het slachtoffer de rolsteiger weg. Het slachtoffer viel tussen de muur en de steiger. (...)"
1.4 Uit het rapport blijkt voorts dat de Arbeidsinspectie zich op het standpunt stelde dat [eiseres] de Arbeidsomstandighedenwet had overtreden: namelijk art. 8 lid 1 (onvoldoende voorlichting), art. 8 lid 4 (onvoldoende toezicht) en art. 9 lid 1 (niet onverwijld melden van het ongeval).
2. Procesverloop
2.1 Bij exploot van 17 juli 2003 heeft [verweerder] [eiseres] doen dagvaarden voor de Rechtbank te Middelburg. Hij heeft gevorderd een verklaring voor recht dat [eiseres] zijn schade tengevolge van het ongeval, op te maken bij staat, moet vergoeden. [Verweerder] heeft deze vordering gegrond op art. 7:658 leden 1 en 2 BW en op overtreding van art. 8 leden 1 en 4 Arbeidsomstandighedenwet. Bij cvr heeft hij nog aangevoerd dat de steiger op een instabiele ondergrond stond (sub 3).
2.2 [Eiseres] heeft de vordering bestreden. Volgens haar is [verweerder] van 90 cm hoog gevallen en brak hij "ondanks deze val van bescheiden hoogte" zijn bovenarm waarbij hij een zenuwbeschadiging opliep (cva sub 8). Zij ontkent dat de steiger op een instabiele ondergrond stond (cvd onder 3/5).
2.3 De Kantonrechter heeft bij vonnis van 13 juli 2004 de vordering afgewezen. Aan [verweerder] zijn tijdens werkbesprekingen algemene instructies met betrekking tot veiligheid gegeven. Het geven van specifieke aanwijzingen met betrekking tot het gebruik van een rolsteiger was, gelet op de jarenlange ervaring van [verweerder] en de eenvoudige aard van de uit te voeren werkzaamheden, redelijkerwijs niet nodig (rov. 4.7). Datzelfde geldt voor de controle op het goed wegzetten van de rolsteiger (rov. 4.10). Als de steiger al was geplaatst op een zachte ondergrond, dan behoefde [eiseres] daarmee gezien de ervaring van [verweerder] en de gegeven algemene instructies redelijkerwijs geen rekening te houden (rov. 4.13).
2.4 [Verweerder] heeft hoger beroep ingesteld dat door [eiseres] is bestreden.
2.5 In zijn tussenarrest van 16 december 2005 heeft het Hof gememoreerd dat de Arbeidsinspectie de situatie ter plaatse niet heeft kunnen onderzoeken omdat het ongeval eerst twee maanden later was gemeld (rov. 4.2). [Verweerder] heeft benadrukt dat de steiger was gebouwd op een zachte ondergrond met natte, opgewaaide bladeren; er waren pollen en kuilen en het was modderig (rov. 4.3). Het Hof voegt daaraan toe dat "heel wel mogelijk is dat, indien bovenstaande gestelde (en door [eiseres] betwiste) gang van zaken juist is, [eiseres] haar zorgverplichting jegens [verweerder] niet is nagekomen". Dit brengt mee dat [eiseres] moet bewijzen dat zij aan haar zorgverplichting heeft voldaan. Zij wordt daartoe in de gelegenheid gesteld (rov. 4.4).
2.6 Na gehouden getuigenverhoren(2) heeft het Hof in zijn arrest van 30 maart 2007 het bestreden vonnis vernietigd en de vordering toegewezen. Het Hof citeert uitvoerig uit de afgelegde getuigenverklaringen (rov. 2.1-2.5). Na te zijn ingegaan op het gewicht dat aan de onderscheidene verklaringen toekomt en deze ieder voor zich en in samenhang te hebben geanalyseerd (rov. 3-4.3) overweegt het Hof:
"4.4 Het hof acht op grond van het vorenstaande ondanks de in enquête afgelegde andersluidende verklaringen bewezen, dat de grond op de plek waar de kamersteiger stond ten tijde van het ongeval niet was bestraat, maar bestond uit zand met bladeren en daarmee oneffen was. Het hof acht een dergelijke ondergrond niet geschikt voor het plaatsen van een kamersteiger en daarmee was de werkplek onveilig. Het gevolg van deze situatie was dat de kamersteiger niet voldoende stabiel kon staan, hetgeen heeft geresulteerd in het omvallen van de steiger toen [verweerder] er bovenop stond met alle negatieve gevolgen voor zijn arm van dien.
4.5 Daarmee komt de vraag aan de orde wie er voor had moeten zorgen dat [verweerder] niet op de onveilige steiger aan het werk ging. [Eiseres] voert in dit verband in haar memorie na enquête aan dat aan de zijde van [verweerder] sprake is geweest van bewuste roekeloosheid, omdat hij, hoewel hij zich volgens zijn verklaring bewust was van de onveilige wijze van werken door de kamersteiger te gebruiken, toch niet de ook aanwezige steiger met verstelbare poten heeft gebruikt. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van bewuste roekeloosheid. Gesteld noch gebleken is dat de situatie zo gevaarlijk was dat het gaan werken op de kamersteiger roekeloos gedrag was en dat [verweerder] zich hiervan daadwerkelijk bewust is geweest. Het had daarentegen op de weg van de directe chef van [verweerder], [betrokkene 1], gelegen maatregelen te treffen ter voorkoming van het gevaar van omvallen van de steiger en [verweerder] aanwijzingen te geven hoe hij veilig kon werken. Uit de verklaring van [betrokkene 1] blijkt dat hij naast het geven van de opdracht tot het aanbrengen van de boeiboorden geen aanleiding heeft gezien [verweerder] verdere instructies te geven.
4.6 Het hof komt dan ook tot het oordeel dat [eiseres] niet is geslaagd in de bewijslevering van feiten en omstandigheden, dat zij haar zorgverplichting jegens [verweerder] is nagekomen en dat [verweerder] geen bewuste roekeloosheid kan worden verweten. Daarmee is [eiseres] aansprakelijk voor de schade die [verweerder] tijdens zijn werkzaamheden voor haar heeft geleden. Dat [verweerder] schade heeft geleden is niet betwist. (...)"
2.7 [Eiseres] heeft tijdig cassatieberoep doen instellen tegen beide arresten. [Verweerder] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten. Vervolgens is nog gere- en gedupliceerd.
3. Inleiding en verkorte afdoening
3.1 Het Hof heeft veel werk van deze zaak gemaakt. Alleen al gezien de inzet van het geschil valt dat te prijzen. Een veel kortere afdoening was m.i. mogelijk geweest.
3.2 Terecht wijst het Hof op het belang van de omstandigheid dat [verweerder] - naar het aanneemt - in de modder is gevallen (rov. 4.2 in fine van 's Hofs eindarrest). Dat verdraagt zich niet met de verklaringen van de namens [eiseres] gehoorde getuigen.
3.3 De litigieuze werkzaamheden vonden klaarblijkelijk plaats op de locatie van het bedrijf van [eiseres].(3) [Betrokkene 1] heeft, naar hij verklaart (en [eiseres] in zijn voetspoor aanneemt), [verweerder] opdracht gegeven boeiboorden aan te brengen waartoe - zo voeg ik toe - het neerzetten van een steiger nodig was; zie onder 1.3. [betrokkene 1] was, zo blijkt uit zijn verklaring, op de hoogte met de situatie ter plaatse. Anders dan hij heeft verklaard, moet in cassatie evenwel worden aangenomen dat de ondergrond oneffen was en bestond uit zand met bladeren (rov. 4.4 van het eindarrest).
3.4 [Betrokkene 1], die zelf zegt op de hoogte te zijn geweest met de situatie ter plaatse (wat ook zeer voor de hand ligt nu het ging om het bedrijfsterrein) moet dan hebben geweten dat de ondergrond oneffen was.(4) Dat zo zijnde had hij nimmer de litigieuze opdracht aan [verweerder] mogen geven. 's Hofs arrest is dus volkomen juist. Alle klachten stuiten reeds hierop af.
4. Afhandeling van de klachten voor zover nog nodig
4.1 Het middel komt er, naar de kern genomen, op neer dat [verweerder] een ervaren vakman was zodat hij er niet voor behoefde te worden gewaarschuwd dat hij geen steiger mocht bouwen op een oneffen ondergrond.
4.2 In het middel ligt besloten dat [eiseres] een dergelijke waarschuwing nimmer heeft gegeven; in elk geval wordt op zulk een waarschuwing in het middel geen beroep gedaan. Dat strookt ook met de stellingen van [eiseres] die erop neerkomen dat zij heeft volstaan (en meende te kunnen) volstaan met algemene instructies (zie rov. 4.7 en 4.13 van het vonnis van de Kantonrechter).
4.3.1 Het komt mij voor dat een werkgever wiens werkzaamheden klaarblijkelijk (ten minste) mede liggen in de sfeer van de bouw (in ruime zin) op dit punt wel degelijk concrete instructies moet geven; ook de Arbeidsinspectie heeft daarop gewezen (zie onder 1.4). Niet alleen omdat het werken op steigers potentieel evident gevaarlijk is, maar ook omdat van algemene bekendheid is dat werknemers door de dagelijkse routine niet steeds de noodzakelijke of wenselijke voorzichtigheid betrachten.(5)
4.3.2 Ik laat hierbij nog rusten dat de door [eiseres] betrokken stellingen in feitelijke aanleg, waarop het middel beroep doet, niet inhouden dat voor een dergelijk gevaar niet behoefde te worden gewaarschuwd.
4.4 In zijn s.t. onder 7 voert mr Duk - terecht - aan dat bij schending van specifieke normen aansprakelijkheid in de rede ligt. Welnu, dergelijke regels bestaan en zijn in casu luce clarius verzaakt. Naast de algemene bepaling van art. 3.2 Arbeidsomstandighedenbesluit,(6) schrijft art. 3.28 lid 1 voor dat werkplekken op een bouwplaats die niet op de begane grond zijn gesitueerd stabiel en stevig zijn. Het opbouwen van een steiger geschiedt onder toezicht van een ter zake deskundig persoon, aldus art. 7.34 lid 1 (oud). Lid 2 voegt daaraan toe dat de veiligheid van de constructie in ieder geval voor ingebruikneming door een terzake deskundig persoon wordt gecontroleerd. Verrijdbare steigers zijn tegen ongewilde verplaatsingen beveiligd (lid 4). Omtrent dit een en ander heeft [eiseres] niets aangevoerd zodat zal moeten worden aangenomen dat [eiseres] op al deze punten tekort is geschoten. De vordering ligt m.i. ook op deze grond(en) voor dadelijke toewijzing gereed lag. Eens te meer omdat ook de Arbeidsinspectie had geconstateerd dat zij tekort was geschoten op materieelrechtelijk gebied; zie onder 1.4.
4.5 Hetgeen onder 4.3.1 werd betoogd, geldt eens te meer wanneer de werkgever, zoals uit de door het Hof aangenomen feiten onontkoombaar volgt, met de gevaarlijke situatie op de hoogte is; zie 3.3 en 3.4.
4.6.1 In de - als steeds - lezenswaardige s.t. van mr Duk wordt onder 6 uitvoerig stilgestaan bij eerdere rechtspraak van Uw Raad. Het beroep daarop ziet er evenwel aan voorbij dat in geen van die zaken sprake was van een de werkgever bekend en specifiek gevaar(7) waarvoor bovendien (maar dit ten overvloede) in het geheel niet was gewaarschuwd.
4.6.2 Daaraan doet niet af dat [verweerder] het risico ongetwijfeld ook zelf had kunnen onderkennen. Blijkens zijn verklaring heeft hij dat ook gedaan.(8) Maar, volgens zijn verklaring waaraan het Hof ook op dit punt geloof heeft gehecht,(9) was hij er bang voor zijn baas in diskrediet te brengen en om zijn baan te verliezen "en zo doe je zulke dingen dan in het leven."(10)
4.7 Bij deze stand van zaken kan blijven rusten of voldoende duidelijk is of, en zo ja, welke klacht(en) wordt (worden) voorgedragen tegen 's Hofs tussenarrest.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Bedoeld is kennelijk 2002.
2 In het A-dossier is slechts één van de twee p.v.'s te vinden.
3 Dat valt onder meer af te leiden uit de verklaring van de door [eiseres] voorgebrachte getuige [betrokkene 1].
4 In zijn repliek sub 5 probeert mr Duk dit gevaar te bezweren met o.m. een beroep op [betrokkene 1]'s verklaring. Maar het Hof acht die verklaring in dit opzicht niet geloofwaardig.
5 Vaste rechtspraak; zie o.m. HR 22 maart 1991, NJ 1991, 420.
6 Zie nader IMA-A Complete arbo-regelgeving 2000.
7 In zijn s.t. onder 14 acht hij dat terecht van belang. Maar over het hoofd wordt gezien dat [betrokkene 1] het, naar in cassatie zal moeten worden aangenomen, moet hebben geweten. Ook de repliek onder 1 laboreert aan dit euvel. Zie ook HR 13 juli 2007, RvdW 2007, 689 rov. 3.4.1.
8 Daarop doet het middel evenwel geen beroep.
9 Zie rov. 4.3 van het eindarrest.
10 Wellicht zou dit een beroep op eigen schuld hebben kunnen schragen, ware het niet dat art. 7:658 lid 2 BW daaraan in de weg staat.
Uitspraak 11‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Arbeidsgeschil over werkgeversaansprakelijkheid ex art. 7:658 BW na val werknemer van een rolsteiger (81 RO).
11 juli 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/200HR
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerder] heeft bij exploot van 17 juli 2003 [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank te Middelburg en gevorderd, kort gezegd, voor recht te verklaren dat [eiseres] aan [verweerder] dient te betalen de schade die [verweerder] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het hem op 5 februari 2002 tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden overkomen ongeval, nader op te maken bij staat, vermeerderd met rente en kosten.
De rechtbank heeft naar aanleiding van een door [eiseres] ingediende incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid bij vonnis van 11 februari 2004 de zaak verwezen naar de kantonrechter te Zierikzee.
[Eiseres] heeft de vordering van [verweerder] bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 13 juli 2004 de vordering afgewezen.
Tegen het vonnis van de kantonrechter heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na een tussenarrest van 16 december 2005, waarbij [eiseres] is toegelaten tot bewijslevering en na getuigenverhoren, heeft het hof bij eindarrest van 30 maart 2007 het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering van [verweerder] alsnog toegewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 20 juni 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 11 juli 2008.