HR, 25-04-2008, nr. C06/172HR
ECLI:NL:HR:2008:BC0375
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
25-04-2008
- Zaaknummer
C06/172HR
- LJN
BC0375
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC0375, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑04‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC0375
ECLI:NL:HR:2008:BC0375, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑04‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC0375
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 25‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Octrooirecht. Europees octrooi; nietigheid, nieuwheid en inventiviteit; gedeeltelijke vernietiging van conclusies; beschermingsomvang, uitleg, maatstaf; equivalentie; taak van de cassatierechter. Procesrecht. Door art. 24 Rv. verboden aanvulling van feitelijke grondslag; nevenvoorzieningen, territoriale reikwijdte.
Rolnr. C06/172HR
Mr. D.W.F. Verkade
Zitting 23 november 2007
Conclusie inzake:
1) Houttuin BV
2) Rosscor International BV
tegen
[Verweerster]
1. Inleiding
1.1. De eisers in het principale cassatieberoep, tevens verweerders in het incidentele cassatieberoep zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als Houttuin c.s., en waar nodig ieder afzonderlijk als Houttuin en Rosscor. Verweerder in het principale cassatieberoep, tevens eiser in het incidentele cassatieberoep, zal hierna worden aangeduid als [verweerster].
1.2. De zaak betreft de geldigheid van en de inbreuk op een octrooi met betrekking tot een multifase-pomp. Zo'n pomp kan gas/vloeistofmengsels verpompen zonder 'droog te lopen'. In beide cassatieberoepen wordt een veelheid aan klachten naar voren gebracht. Een van de vragen is of [verweerster]s octrooi wel aan het inventiviteitsvereiste voldoet. Het hof heeft die vraag bevestigend beantwoord, met als motivering dat de multifasepomp wekenlang, volle dagen onbemand onder hoge druk mengsels van wisselende samenstelling moet verpompen, in de oliewinning, en daarom constructief verschilt van reeds bekende schroefspilpompen, die niet voor een dergelijk gebruik geschikt zijn. Houttuin c.s. voeren hiertegen onder meer aan dat noch in de octrooiconlusies, noch in de toelichting of de tekeningen, ook maar iets is gezegd over de toepassing in de olie- en gaswinning of het langdurig onbemand onder hoge druk verpompen van mengsels van wisselende samenstelling.
1.3. Enige klachten in het principale beroep slagen m.i. (dan ook). De klachten in het incidentele appel kunnen m.i. niet tot cassatie leiden.
2. Feiten
2.1. In het bestreden arrest is het hof uitgegaan van de volgende feiten (rov.1).
2.2. [Verweerster] is houdster van het Europese octrooi 0.699.276.B1, dat aan haar (rechtsvoorganger) is verleend voor een 'Pumpverfahren zum Betreiben einer Multiphasen-Schraubenspindelpumpe und Pumpe'. De datum van publicatie van de verlening van het octrooi is 5 februari 1997. Het octrooi berust op een PCT-aanvrage, welke onder nr. WO 94/27049 is gepubliceerd op 24 november 1994. De prioriteitsdatum is 19 mei 1993. Het octrooi heeft gelding in onder meer Nederland.
2.3. Houttuin c.s. houden zich, onder meer, bezig met de productie en verkoop van pompen in Nederland, waaronder multifase-schroefspilpompen.
2.4. In rov. 6 overweegt het hof dat het octrooi betrekking heeft op een werkwijze voor het aandrijven van een multifase-schroefspilpomp en op een pomp. De desbetreffende onafhankelijke conclusies 1 en 6 luiden als volgt:
1. Pumpverfahren zum Betreiben einer Multiphasen-Schraubenspindelpumpe mit zumindest einer Förderschraube, die von einem Gehäuse umschlossen ist, das zumindest einen Saugstutzen und mindestens einen Druckstutzen aufweist, wobei das ausgesagte Medium in einem pulsionsarmen kontinuierlichen Förderstrom parallel zu der Schraubenwelle fortbewegt und im Druckstutzen kontinuierlich ausgestoßen wird, wobei druckseitig die jeweilige Flüssigkeitsphase von der Gasphase separiert wird, indem der aus der Förderschraube austretende Mediumstrom in seiner Strömungsgeschwindigkeit reduziert und/oder in seiner Strömungsrichtung gelenkt umgezielt wird, dadurch gekennzeichnet, daß aus der so separierten Flüssigkeitsphase ein Teil-Flüssigkeitsvolumenstrom (Flüssigkeitsumlauf) entnommen, dosiert in den Ansaugbereich zurückgeführt und so in Umlauf gehalten wird, und daß der überschüssige Flüssigkeitsvolumenstrom im Bereich des Druckstutzens wieder mit der zuvor separierten Gasphase zusammengeführt wird.
6. Multiphasen-Schraubspindelpumpe mit zumindest einer Förderschraube (1,2), die von einem Gehäuse (3) umschlossen ist, das zumindest eimen Saugstutzen (5) und zumindest einen Druckstutzen (6) aufweist, wobei der Saugstutzen (5) mit einem der Förderschraube (1, 2) vorgeschalteten Saugraum (10) und der Druckstutzen (6) mit einem der Förderschraube (1, 2) nachgeordneten Druckraum (11) in Verbindung stehen, ins besondere zurAusübung eines Verfahrens gemäß einem der vorhergehenden Ansprüche, wobei der Druckraum (11) Einrichtungen zur Separierung derjeweillgen Flüssigkeitsphase von der Gasphase des aus der Förderschraube (1, 2) austretenden Mediumstromes sowie einen unteren Abschnitt zur Aufnahme von zumindest einer Teilmenge der separierten Flüssigkeitsphase aufweist, dadurch gekennzeichnet, daß an diesem unteren Druckraumabschnitt, in dem die Strömungsgeschwindigkeit gegen Null geht, eine Flüssigkeits-Kurzschlußleitung (14) angeschlossen ist, die mit dem Saugraum (10) in Verbindung steht und zusammen mit den Förderelementen einen geschlossenen Umlauf für eine zur permanenten Abdichtung erforderlichen Flüssigkeitsmenge bildet.
2.5. In rov. 2 van het bestreden arrest overweegt het hof dat Houttuin c.s. verschillende grieven hebben gericht tegen de feiten zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld in haar vonnis van 2 juli 2003. Het hof oordeelt dat deze grieven niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden, maar dat het in de navolgende rechtsoverwegingen wel rekening zal houden met hetgeen door Houttuin c.s. is aangevoerd. Uit de MvG van Houttuin c.s. blijkt dat de grieven zijn gericht tegen rov. 1e, 1g en 1h van de rechtbank. Uit de grieven in het incidenteel appel blijkt dat [verweerster] grieven heeft gericht tegen rov. 1c, 1d en 1e. Aan de niet aangevallen rechtsoverwegingen 1a en 1b(1) van de rechtbank kan nog het volgende worden ontleend.
2.6. Werkwijzeconclusie 1 en inrichtingconclusie 6 van het octrooi luiden in de Nederlandse vertaling als volgt:
1. Pompwerkwijze voor het aandrijven van een multifase-schroefpomp met tenminste een transportschroef, die door een huis is omsloten, dat tenminste een zuigstomp en tenminste een drukstomp heeft, waarbij het aangezogen medium in een pulsatie-arme continue transportstroom parallel ten opzichte van de schroefas wordt voortbewogen en in de drukstomp continu wordt uitgestoten, waarbij aan de drukzijde de respectievelijke vloeistoffase van de gasfase wordt gescheiden, doordat de mediumstroom, die uit de transportschroef naar buiten treedt, in de stromingssnelheid daarvan wordt verlaagd en/of in de stromingsrichting daarvan gericht wordt veranderd met het kenmerk, dat uit de op deze wijze afgescheiden vloeistoffase een deel van de vloeistofvolumestroom (vloeistofcirculatie) wordt afgenomen, gedoseerd in de aanzuigzone terug wordt geleid en op deze wijze in circulatie wordt gehouden en dat de overtollige vloeistofvolumestroom in de zone van de drukstomp weer met de daarvoor afgescheiden gasfase wordt samengevoegd.
6. Multifase-schroefspi1pomp, met tenminste een transportschroef (1, 2), die door een huis (3) is omsloten, dat tenminste een zuigstomp (5) en tenminste een drukstomp (6) heeft, waarbij de zuigstomp (5) met een voor de transportschroef (1, 2) geschakelde zuigruimte (10) en de drukstomp (6) met een op de transportschroef (1,2) volgende drukruimte (11) in verbinding staat, in het bijzonder voor het uitvoeren van een werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de drukruimte (11) inrichtingen voor het scheiden van de respectievelijke vloeistoffase van de gasfase van de mediumstroom, die uit de transportschroef (1, 2) naar buiten treedt, alsmede een onderste deel voor de opname van tenminste een deelhoeveelheid van de afgescheiden vloeistoffase heeft met het kenmerk, dat op het onderste deel van de drukruimte, waarin de stromingssnelheid bijna gelijk is aan nul, een vloeistof-kortsluitleiding (14) is aangesloten, die met de zuigruimte (10) in verbinding staat en samen met de transportelementen een gesloten circuit voor een voor de permanente afdichting noodzakelijke hoeveelheid vloeistof vormt.
2.7. De uitvinding die in het octrooi is beschreven heeft - kort gezegd - betrekking op een werkwijze en een pomp voor het pompen van een mediumstroom dat een mengsel bevat van gas en vloeistof (bijvoorbeeld aardolie): een zogenaamd multifase-mengsel. De pomp is volgens het octrooi uitgerust met een transportschroef, die door een huis is omsloten. In figuur 1 van het octrooi(2) is een uitvoeringsvorm van de pomp afgebeeld met twee paar transportschroeven, die elk bestaan uit een rechtsdraaiende schroef en een in omgekeerde richting draaiende schroef. De schroeven van de beide paren grijpen in elkaar en samen met het huis dat hen omsluit vormen zij afgesloten transportkamers.
3. Procesverloop
3.1. Bij exploot van 21 oktober 2002 heeft [verweerster] Houttuin c.s. gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage. [verweerster] vordert een verbod op directe en indirecte inbreuken op haar octrooi door Houttuin c.s.(3), terugname en vernietiging van reclamemateriaal, afgifte van hun verkoop- en klantgegevens met betrekking tot inbreukmakende producten, een bevel tot het terugnemen van verkochte producten en afgifte van die teruggenomen en nog voorradige producten, een en ander op straffe van een dwangsom. Voorts vordert [verweerster] vergoeding van de schade die zij heeft geleden door de octrooi-inbreuken, afgifte van de winstcijfers ten aanzien van de verkochte inbreukmakende producten, en vergoeding van de wettelijke rente en van haar proceskosten.
3.2. Houttuin c.s. hebben de vorderingen tegengesproken en hebben een eis in reconventie ingesteld tot vernietiging van het octrooi en tot vergoeding van de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten. [verweerster] heeft deze vorderingen tegengesproken.
3.3. De rechtbank wees op 2 juli 2003 vonnis. Zij was van oordeel dat er geen sprake was van onvolledigheid of onduidelijkheid in het octrooi, en dat het octrooi voldeed aan de eisen van nieuwheid en inventiviteit. De rechtbank kwam tot de slotsom dat de door Houttuin c.s. aangevoerde nietigheidsargumenten falen. De rechtbank wees de reconventionele vorderingen van Houttuin c.s. dan ook af. De rechtbank was van oordeel dat Houttuin c.s. indirecte inbreuk op conclusie 1 van het octrooi en directe inbreuk op conclusie 6 hadden gemaakt. De rechtbank wees [verweerster]s vorderingen grotendeels toe.
3.4. Houttuin c.s. zijn in hoger beroep gekomen van het vonnis. [verweerster] heeft het hoger beroep bestreden en heeft, deels voorwaardelijk, incidenteel hoger beroep ingesteld. Het incidentele beroep is door Houttuin c.s. bestreden.
3.5. Het hof wees op 23 februari 2006 het thans bestreden arrest. Bij de beoordeling van de klachten (onder 4) zal meer uitvoerig worden stilgestaan bij - en worden geciteerd uit - de aangevallen rechtsoverwegingen. Hier wordt volstaan met een zo beknopt mogelijk overzicht van de belangrijkste overwegingen van het hof.
3.6. In de eerste plaats stelt het hof vast dat de multifase-schroefspilpomp, zoals omschreven in conclusie 6, aan het nieuwheidsvereiste voldoet. Het hof is van oordeel dat reeds bekende schroefspilpompen, waaronder Houttuins Montanari-pomp, niet geschikt zijn om continu multifase-mengsels te verpompen. Dit is volgens conclusie 6 de toepassing waarvoor de geoctrooieerde pomp is bestemd. Daarbij neemt het hof aan dat er sprake moet zijn, en is, van constructieve verschillen met conventionele schroefspilpompen (rov. 9-17).
3.7. Ten aanzien van de conclusies 1-5 oordeelt het hof dat het octrooi de vereiste inventiviteit mist. Het hof verwijst hierbij in het bijzonder naar de pomp die in de als D0 aangeduide Britse octrooiaanvraag is omschreven.(4) Het hof overweegt daartoe dat in conclusie als nieuwe maatregel is toegevoegd dat de vloeistof gedoseerd naar de aanzuigzone wordt teruggeleid en in circulatie wordt gehouden. Wanneer er continu voldoende vloeistof in het aangezogen multifase-mengsel aanwezig is, vindt er geen recirculatie plaats en omvat de werkwijze volgens conclusie 1 niet meer dan de werkwijze voor het bedrijven van de volgens D0 bekende pomp. Het hof is voorts van oordeel dat het een bekende handelwijze is om bij multifase-pompen vloeistof af te scheiden en te recirculeren om voedingen met 100% gas ('droogloop') te voorkomen. Volgens het hof biedt conclusie 1 niet meer dan toepassing van deze werkwijze op de pompwerkwijze volgens D0. Op grond van het ontbreken van inventiviteit oordeelt het hof dat conclusie 1 en de afhankelijke werkwijzeconclusies 2-5 moeten worden vernietigd (rov. 19-23).
3.8. Het hof acht conclusie 6 wél inventief. Het hof acht de inventiviteit gelegen in het achterwege laten van een aparte, uitwendige gas-vloeistofscheider. Volgens het hof heeft [verweerster] het inzicht gehad dat de multifase-pomp volgens D0 zelf al een gas-vloeistofscheider is en dat haar de verdienste toekomt een eenvoudig uitgevoerde multifase-pomp te hebben geconstrueerd voor het uitvoeren van de reeds tot de stand der techniek behorende werkwijze volgens conclusie 1 (rov. 24-25).
3.9. Vervolgens komt het hof in rov. 28 e.v. toe aan de vraag of er sprake is van inbreuk op het octrooi. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Daartoe overweegt het hof dat de pomp van Houttuin c.s. (hierna: de R/H-pomp) aan de maatregelen van conclusie 6 van het octrooi voldoet; ook in deze pomp wordt 2 tot 3% van de pompcapaciteit in circulatie gehouden, hetgeen voldoende is om de pomp te smeren en te koelen en de spleetafdichting in stand te houden (rov. 31). Vervolgens overweegt het hof dat de wijze van bevochtigen van de asafdichtingen in de R/H-pomp, waar de vloeistof door deze afdichtingen wordt geleid, equivalent is aan bevochtiging door het leiden van de vloeistof langs de asafdichtingen, zoals in het octrooi (rov. 32-33).
3.10. Het hof verwerpt het verweer van Houttuin c.s. dat in de R/H-pomp niet meer wordt toegepast dan een variant op de stand der techniek, te weten de D0-pomp in combinatie met algemene vakkennis. Het gaat om een combinatie van een 'seal flush'-leiding en een 'single seal'. Het hof is van oordeel dat het single seal in de R/H-pomp verschilt van de tot de stand der techniek behorende single seals, doordat het constructief met vloeistofdoorgangen zodanig is aangepast dat een voor permanente afdichting noodzakelijke hoeveelheid vloeistof naar de zuigzijde van de pomp kan worden geleid (rov. 34-35). Evenmin volgt het hof Houttuin c.s. in hun betoog dat de R/H-pomp vanwege de executie van het vonnis van de rechtbank zodanig is aangepast dat niet meer wordt gecirculeerd van de drukzijde naar de zuigzijde, waarbij is gebleken dat de R/H-pomp zijn werking behoudt ook bij droogloop voor langere tijd. Het hof is van oordeel dat Houttuin c.s. kennelijk doelen op de situatie waarin de te verpompen voeding het toelaat dat er niet (voortdurend) gecirculeerd behoeft te worden. Dat neemt volgens het hof niet weg dat de R/H-pomp voorzien is van een kortsluitleiding, net als de in conclusie 6 omschreven inrichting (rov. 36).
3.11. In het nu bestreden arrest vernietigde het hof, in het principale hoger beroep (van Houttuin c.s.), de conclusies 1-5 van het ten name van [verweerster] voor Nederland verleende Europese octrooi 0.699.276. Het hof wees de reconventionele vorderingen van Houttuin c.s. voor het overige af. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, voor zover in conventie gewezen, behoudens voor wat betreft de veroordeling(en) wegens indirecte inbreuk, die worden afgewezen. Het hof verwierp het incidentele hoger beroep van [verweerster].
3.12. Bij - tijdige - dagvaarding van 23 mei 2006 hebben Houttuin c.s. beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] heeft het beroep tegengesproken en heeft, gedeeltelijk voorwaardelijk, incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het incidentele cassatieberoep is door Houttuin c.s. bestreden. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk doen toelichten. Vervolgens hebben zij gerepliceerd respectievelijk gedupliceerd.
4. Beoordeling van het principale beroep van Houttuin c.s.
4.1. Middel I komt met verschillende klachten op tegen het oordeel dat conventionele schroefspilpompen, zoals de Montanaripomp, niet afdoen aan de nieuwheid van de multifasepomp, zoals geoctrooieerd in conclusie 6.
4.2. Naar de kern genomen komt 's hofs oordeel erop neer dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de bekende schroefspilpompen en multifase-pompen, dat ervoor zorgt dat de schroefspilpompen niet constructief ongewijzigd kunnen worden ingezet voor het verpompen van multifasemengsels (rov. 12):
'Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel, dat de gemiddelde vakman de door Houttuin c.s. genoemde schroefspilpompen van het type 236.60, waaronder de Montanari-pomp, die gedurende vrijwel de gehele bedrijfstijd bij een relatief lage druk vloeistof verpompen - slechts op het einde wordt nog kort "gestript" -, zal beschouwen als vloeistofpompen, en niet zal rekenen tot de categorie van multifase-pompen die gedurende de hele bedrijfstijd een, in samenstelling voortdurend wisselend multifase-mengsel verpompen bij een relatief hoge druk. Met andere woorden, er bestaat bij een pomp van het type 236.60 gedurende nagenoeg de gehele bedrijfstijd, waarin uitsluitend olie wordt verpompt, geen probleem met de spleetafdichting, in tegenstelling tot bij een multifase-pomp waarin dat probleem tijdens de gehele bedrijfstijd voortdurend en onvoorspelbaar kan optreden. Op grond van dit wezenlijke verschil zal het de vakman direct duidelijk zijn dat de bekende vloeistof-schroefspilpompen niet (constructief ongewijzigd) kunnen worden ingezet voor het verpompen van multifase-mengsels, zoals die in de olie- en gaswinningsindustrie moeten worden verpompt.'
4.3. Houttuin c.s. voeren daartegen aan dat de conclusies, de beschrijving en de tekeningen geen van alle vermelden dat de multifasepomp bestemd is voor de olie- en gaswinning en/of dat deze onbemand continu weken achtereen een multifasemengsel van wisselende samenstelling dient te verpompen waarbij de druk aan zowel de pers- als aan de zuigzijde boven de atmosferische druk ligt. Aldus heeft het hof volgens onderdeel I.3 miskend dat de omvang van het octrooi uitsluitend wordt bepaald door de inhoud van de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekening tot uitleg van die conclusies dienen. Onderdeel I.4 voegt daaraan toe dat niet terzake doet of de gemiddelde vakman de schroefspilpompen als vloeistofpompen zal beschouwen, en niet als een multifase-pomp die gedurende de gehele bedrijfstijd een multifase-mengsel van wisselende samenstelling kunnen verpompen, maar of die pompen geschikt zijn om een gas/vloeistofmengsel te verpompen. In onderdeel I.5 wordt betoogd dat het niet terzake doet of het de gemiddelde vakman direct duidelijk zal zijn dat de schroefspilpompen niet constructief ongewijzigd kunnen worden ingezet voor het verpompen van multifase-mengsels, zoals in de olie- en gasindustrie: over die toepassing vermeldt het octrooischrift immers niets.
4.4. In art. 69 EOV(5) is bepaald hoe een octrooi dient te worden uitgelegd.(6) Deze bepaling luidt - in de Nederlandse vertaling - als volgt:
De beschermingsomvang van het Europees octrooi of van de Europese octrooiaanvrage wordt bepaald door de inhoud van de conclusies. Niettemin dienen de beschrijvingen en de tekeningen tot uitleg van de conclusies.
Het bij het EOV behorende protocol inzake de uitleg van art. 69 luidt:
Artikel 69 mag niet worden uitgelegd in de zin als zou de beschermingsomvang van het Europees octrooi worden bepaald door de letterlijke tekst van de conclusies en als zouden beschrijvingen en tekeningen alleen maar kunnen dienen om onduidelijkheden welke in de conclusie zouden kunnen voorkomen op te heffen.
Het mag evenmin worden uitgelegd in die zin, als zouden de conclusies alleen als richtlijn dienen en als zou de bescherming zich ook mogen uitstrekken tot datgene wat de octrooihouder, naar het oordeel van de deskundige die de beschrijving en de tekeningen bestudeert, heeft willen beschermen.
De uitleg moet daarentegen tussen deze twee uitersten het midden houden, waarbij zowel een redelijke bescherming aan de aanvrager als een redelijke rechtszekerheid aan derden wordt geboden.
4.5. Art. 69 EOV komt er dus op neer dat bij de uitleg van een octrooi het midden moet worden gevonden tussen enerzijds de betekenis van de letterlijke bewoordingen van de octrooiconclusie en anderzijds de zogenaamde uitvindingsgedachte, het wezen van de uitvinding. De bedoeling is dat zowel aan de rechtszekerheid als aan de gerechtvaardigde belangen van de octrooihouder recht wordt gedaan. Het uitlegcriterium van het EOV wordt gezien als een compromis tussen wat kortweg wel wordt aangeduid als de (in elk geval: toenmalige) Engelse respectievelijk Duitse opvatting over de uitleg van octrooien. In het Engelse recht werd van oudsher sterk gehecht aan de precieze formulering van de conclusie, terwijl naar Duits recht meer de nadruk lag op de achter de bewoordingen van de conclusie schuil gaande 'uitvindingsgedachte'.(7)
4.6. Het Nederlandse octrooirecht sloot lange tijd aan bij de Duitse traditie. Bij de uitleg van een octrooi was 'het wezen' van de uitvinding bepalend.(8) In het Ciba Geigy/Oté-arrest van 13 januari 1995(9) heeft de Hoge Raad, zonder geheel en al te breken met deze traditie, echter een vernieuwde koers gekozen.(10) De Hoge Raad overwoog (rov. 3.3.1):
'[...] In HR 27 januari 1989, NJ 1989, 506, is overwogen dat de vóór de inwerkingtreding van de Rijkswet van 12 januari 1977, Stb. 160, in de Nederlandse rechtspraak ontwikkelde opvatting - kort gezegd: het komt aan (niet op de letterlijke bewoordingen van het octrooischrift maar) op datgene waarin naar het wezen van de zaak de geoctrooieerde uitvinding bestaat - ook na die inwerkingtreding nog tot uitgangspunt kan worden genomen, zulks evenwel met inachtneming van het in art. 30 lid 2 ROW vervatte voorschrift, inhoudende dat het uitsluitend recht "wordt bepaald door de inhoud van de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen dienen tot uitleg van de conclusies". Zoals in dat arrest vervolgens is overwogen, is de strekking van het voorschrift, het midden te houden tussen twee in het protocol bij art. 69 EOV bedoelde uitersten en aldus "a fair protection for the patentee" te combineren met "a reasonable certainty for third parties". Die twee uitersten worden in de eerste twee zinnen van het protocol als volgt omschreven: "Article 69 should not be interpreted in the sense that the extent of the protection conferred by a European patent is to be understood as that defined by the strict, literal meaning of the wording used in the claims, the description and drawings being employed only for the purpose of resolving an ambiguity found in the claims. Neither should it be interpreted in the sense that the claims serve only as a guideline and that the actual protection conferred may extend to what, from a consideration of the description and drawings by a person skilled in the art, the patentee has contemplated".
De hiervoor bedoelde, in de Nederlandse rechtspraak ontwikkelde opvatting, toegepast met inachtneming van art. 30 lid 2 ROW, komt erop neer dat bij de uitleg van de conclusies van het octrooischrift, mede in het licht van beschrijving en tekeningen, ook nu onder ogen dient te worden gezien wat voor de uitvinding waarvan bescherming wordt ingeroepen, wezenlijk is - anders gezegd: wat de achter de woorden van die conclusies liggende uitvindingsgedachte is - teneinde een uitsluitend op de letterlijke betekenis van de bewoordingen gegronde en daarom voor een redelijke bescherming van de octrooihouder wellicht te beperkte (of onnodig ruime) uitleg te vermijden. Dit gezichtspunt geeft evenwel nog geen aanwijzingen voor de wijze waarop bij die uitleg het in het protocol bedoelde midden tussen een redelijke bescherming van de octrooihouder en een redelijke rechtszekerheid voor derden kan worden gevonden. De tot uitleg van de conclusies van het octrooischrift geroepen rechter zal dan ook tevens moeten beoordelen of het resultaat van zijn onderzoek de rechtszekerheid voor derden voldoende tot haar recht laat komen. Dit laatste gezichtspunt zal een restrictieve, meer bij de bewoordingen van de conclusies aansluitende uitleg kunnen rechtvaardigen in dier voege dat gebrek aan duidelijkheid voor de gemiddelde vakman die de grenzen van de door het octrooi geboden bescherming wil vaststellen, in beginsel ten nadele van de octrooihouder werkt. Bij dit alles moet echter rekening worden gehouden met de aard van het concrete geval, waaronder ook de mate waarin de geoctrooieerde uitvinding vernieuwing heeft gebracht. [...]'
4.7. Aan de bewoordingen van de octrooiconclusie komt sindsdien dus meer gewicht toe, in verband met de rechtszekerheid voor derden.(11) Het komt niet alleen aan op het bepalen van de achter de bewoordingen van de conclusie liggende uitvindingsgedachte, maar ook op de vraag of de gemiddelde vakman het resultaat hiervan, na bestudering van de conclusie, de beschrijving en de tekeningen in het octrooischrift, zo zal begrijpen.(12) In zijn conclusie voor het arrest Van Bentum/Kool(13) geeft A-G Langemeijer aan dat in het arrest Ciba Geigy/Oté het wezen van de uitvinding is 'gedegradeerd' van uitgangspunt tot gezichtspunt.(14)
4.8. Uit het in het arrest Ciba-Geigy/Oté volgt ook dat van belang is hoe (en of) de gemiddelde vakman de octrooiconclusies en de bijbehorende tekeningen en toelichting begrijpt. De Hoge Raad overweegt immers dat een meer letterlijke uitleg is aangewezen als het die gemiddelde vakman niet duidelijk is wat de bewoordingen van de conclusie nu exact inhouden. Omgekeerd betekent dat m.i. dat wanneer die formulering van de conclusie voor een gemiddelde vakman wél duidelijk is, er minder aanleiding is om strak vast te houden aan de letterlijke betekenis van de gekozen bewoordingen. De rechtszekerheid van derden is dan immers al voldoende gediend, doordat de conclusie en daarmee de beschermingsomvang van het octrooi helder zijn voor de gemiddelde vakman.
4.9. Mogelijk heeft het hof bedoeld dat het gebruik van de termen 'multifase-mengsel' en 'multifase-pomp' de gemiddelde vakman duidelijk zou maken dat er sprake is van: een pomp die onbemand wekenlang 24 uur per dag olie- en gasmengsels van wisselende samenstelling moet verpompen. Dat zou meebrengen dat er geen sprake is van het hanteren van een verkeerde uitlegmaatstaf (daargelaten of de rov. 12 daarmee voldoende begrijpelijk is).
4.10. Hetgeen het hof in rov. 14 en 15 overweegt doet echter twijfel rijzen over de vraag of het hof dit inderdaad heeft bedoeld. Nadat het hof heeft overwogen dat de bestaande schroefspilpompen geen afbreuk doen aan de nieuwheid van de geoctrooieerde pomp, omdat de bestaande pompen niet geschikt zijn voor het verpompen van multifasemengsels op de door het hof aangegeven wijze en er (dus) constructieve verschillen tussen beide types pompen moeten bestaan, gaat het hof in rov. 14 en 15 op zoek naar een 'formele afbakening' tussen de bestaande pompen en de multifase-pomp, zoals geoctrooieerd. Dit blijkt uit rov. 14:
'14. Kortom, de genoemde conventionele schroefspilpompen van het type 236.60, waaronder de Montanari-pomp, zijn niet geschikt voor het gestelde doel en zijn niet nieuwheidschadelijk voor de multifase-pomp zoals geoctrooieerd in conclusie 6. Omdat deze bekende pompen echter niet mogen vallen onder de uitsluitende rechten geclaimd in conclusie 6 is in het onderhavige geval ter verschaffing van nieuwheid een zuiver formele afbakening voldoende. Hiermee rijst de vraag waarin in de onderhavige multifase-pomp de nieuwheid (impliciet of expliciet) kan worden gezien.'
4.11. In rov. 15 geeft het hof vervolgens aan dat in de gebruikte asafdichtingen de benodigde formele afbakening kan worden gevonden. Deze rechtsoverwegingen staan op gespannen voet met de hiervoor (4.9) geopperde uitleg van het bestreden arrest.
4.12. Wat daar verder van zij, het is m.i. in ieder geval zo dat het hof zijn gedachtegang onvoldoende duidelijk heeft gemaakt. Mocht het hof inderdaad hebben geoordeeld dat uit de term 'multifase-pomp' kan worden afgeleid dat de geoctrooieerde pomp bestemd is voor pompen onder extreme omstandigheden in de olie- en gaswinning, dan is dat oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. In de s.t. zijdens Houttuin c.s. (sub 20) is er nog op gewezen dat het octrooischrift een definitie van het begrip multifase bevat, die als volgt luidt:
'Unter "Multiphase" ist ein Gas-Flüssigkeits-Gemisch zu verstehen.'
Zonder nadere motivering valt in ieder geval niet in te zien dat het zou gaan om een mengsel van voortdurend wisselende samenstelling. Juist omdat het begrip multifase ook nader in het octrooi is omschreven, behoeft uitleg dat de gemiddelde vakman uit het enkele gebruik van die termen zou kunnen afleiden dat het om een pomp gaat die bestemd is voor het onbemand wekenlang 24 uur per dag olie- en gasmengsels van wisselende samenstelling verpompen onder hoge druk.
4.13. Nadere motivering van het oordeel dat de multifasepomp bestemd was voor het in rov. 11 omschreven doel was temeer op haar plaats geweest, nu het hof niet omschrijft wat de (constructieve) verschillen tussen de geoctrooieerde pomp en de reeds bestaande pompen zijn. 's Hofs oordeel komt er in wezen op neer dat die eerste pomp wel constructief van die andere moet verschillen, nu uit het doel waarvoor deze is bestemd volgt dat deze aan veel extremere condities wordt blootgesteld. Dat kan evenwel de door het hof aangenomen inventiviteit niet verklaren.
4.14. De slotsom is dat het hof zijn oordeel onvoldoende inzicht in zijn gedachtegang heeft gegeven; niet duidelijk is of het juiste uitlegcriterium is aangelegd, en zo ja, dan is de door het hof bereikte uitleg zonder nadere toelichting onbegrijpelijk. De hierop gerichte klachten van de onderdelen I.1-I.5 slagen dan ook. De overige onderdelen van middel I behoeven daarom geen bespreking meer.
4.15. De middelen II en III betogen met juistheid dat het hof in de door deze middelen aangevallen overwegingen voortbouwt op het oordeel dat de geoctrooieerde pomp bestemd is voor het in rov. 11 omschreven doel. In het voetspoor van Middel I slagen de deze middelen dan ook, op onderdeel III.2 na, dat klaagt over het passeren van de non-inventiviteitsargumenten van Houttuin c.s. Dat onderdeel faalt, nu het niet voldoet aan de daaraan ingevolge art. 407 lid 2 Rv. te stellen eisen. In het onderdeel wordt niet duidelijk gemaakt op welke argumenten wordt gedoeld. Het middel volstaat met een verwijzing naar de nrs. 129-159 van de MvG en de nrs. 81-100 van de pleitaantekeningen in appèl namens Houttuin c.s. van mr. Van Gardingen. De aangeduide nummers van de MvG beslaan 9 pagina's (met tekeningen), de genoemde passages van pleitaantekeningen omvatten ruim 4 pagina's (met tekeningen) en die verwijzing mist de van een middel te vergen precisie. Het cassatiemiddel mag immers geen zoekplaatje, laat staan een grabbelton worden.
4.16. Middel IV klaagt kennelijk niet over rov. 34, maar over rov. 33, waarin het hof overweegt dat er weliswaar geen sprake is van letterlijke inbreuk op het octrooi, maar niettemin sprake is van inbreuk, gelet op een aan het onderwerp van conclusie 6 geheel equivalente toepassing. Onderdeel IV.1 verwijt het hof aldus de feitelijke grondslag van [verweerster]s vordering te hebben aangevuld, nu [verweerster] aan haar vorderingen niet ten grondslag heeft gelegd dat Houttuin c.s. (niet-letterlijke maar) equivalente inbreuk plegen op de door het hof gestelde wijze. Mocht het hof van oordeel zijn dat [verweerster] daarop wel een beroep had gedaan dan is dat oordeel onbegrijpelijk aldus onderdeel IV.2.
4.17. Bij de beoordeling van deze klachten kan worden vooropgesteld dat art. 149 Rv. verbiedt dat de rechter feiten aan zijn beslissing ten grondslag legt niet ten processe zijn gebleken of zijn gesteld en vast zijn komen te staan. Artikel 24 Rv. verbiedt aanvulling van de feitelijke grondslag van een vordering of verweer. Deze grondslag wordt gevormd door de rechtsfeiten die nodig zijn om die eis of dat verweer te honoreren. Het 'bestaan' van zo'n rechtsfeit, bijvoorbeeld 'overeenkomst', 'noodweer', 'onrechtmatige daad' kan pas worden aangenomen als de daarvoor benodigde feiten (in de zin van art. 149 Rv.) ten processe zijn gebleken of vast zijn komen te staan. Met andere woorden: de feitelijke grondslag is in wezen de juridische kwalificatie die iemand geeft aan de door hem aangevoerde 'feitelijke' feiten. Overigens behoeft iemand die zich op een bepaald rechtsgevolg van feiten beroept niet altijd expliciet een kwalificatie op die feiten te 'plakken': uit de aangevoerde feiten kan de feitelijke grondslag ook impliciet blijken.(15) De rechter komt dan ook een behoorlijke mate van vrijheid toe bij het vaststellen van de feitelijke grondslag.(16) In de praktijk blijkt overigens dat de grens tussen aanvulling van feiten (rechtsfeiten) en die van de feitelijke grondslag niet altijd even scherp valt te trekken.(17)
4.18. Niet bestreden wordt dat het hof tot de conclusie kon komen dat er sprake is van niet-letterlijke maar equivalente inbreuk op het octrooi; het middel stelt uitsluitend de vraag aan de orde of het hof in dit geval zonder (hier ook weer: letterlijke) desbetreffende stelling van [verweerster] tot die conclusie mocht komen. Niet bestreden wordt dus, met andere woorden, dat er in de procedure voldoende feitenmateriaal is aangevoerd om 's hofs oordeel omtrent een niet-letterlijke maar equivalente inbreuk te schragen. Welnu, [verweerster] heeft, ook al is het in een voetnoot, in feitelijke aanleg wel degelijk gewezen op de zgn. equivalentieleer.(18) Tegen die achtergrond is niet onbegrijpelijk dat het hof oordeelde dat [verweerster] zich (mede) op niet-letterlijke maar equivalente octrooi-inbreuk beriep. Middel IV faalt dan ook reeds om deze reden.
4.19. Overigens valt m.i. niet in te zien waarom een octrooihouder met zo veel woorden zou moeten stellen dat er (indien letterlijke inbreuk niet aangenomen zou worden) sprake is van 'equivalente' inbreuk. Waar het bij de beoordeling, en ook bij de stelplicht om gaat, is of de aangevochten handelingen vallen binnen de beschermingsomvang van art. 69 EOV = art. 53 lid 2 ROW 1995. Dat kan vervolgens aangenomen worden bij zowel letterlijke inbreuk als (binnen zekere grenzen) bij zgn. 'equivalente' inbreuk (in de in cassatie niet aangevochten terminologie van rov. 33, slot van het hof: het geval waarin 'met in wezen dezelfde middelen op in wezen dezelfde wijze in wezen hetzelfde resultaat [wordt] bereikt')(19).
4.20. Middel V klaagt over een innerlijke tegenstrijdigheid in 's hofs arrest. In rov. 31 overweegt het hof dat pompen van het type 236.60 technisch bezien identiek zijn aan de R/H-pomp, inclusief de vloeistofterugvoer. Bij pompen van het type 236.60 wordt een hoeveelheid vloeistof ter grootte van 2 à 3% van de effectieve pompcapaciteit teruggevoerd, hetgeen voldoende is om de asafdichtingen te koelen en te spoelen en de spleetafdichting in stand te houden, zo overweegt het hof. In rov. 34 overweegt het hof het volgende:
'In de op een pomp van het type 236.60 betrekking hebbende tekening 43.062 is een detailfiguur weergegeven van de toegepaste mechanische afdichting ("single seal") [...] Zoals [verweerster] uitvoerig heeft uiteengezet [...] zijn dergelijke "single seals", naar de zuigzijde van de pomp toe, voorzien van een vernauwing in de vorm van een zogenaamde smoorbus, waarmee de spoelvloeistof wordt tegengehouden en zeker wordt gesteld dat slechts een beperkte hoeveelheid spoelolie de kamer van de asafdichting kan verlaten, welke lekhoeveelheid te gering is voor spleetafdichting. Hiermee in overeenstemming is de door [verweerster] berekende geringe hoeveelheden van 0,3 en 0,7 % van de totale pompcapaciteit van de pompen van het type 236.60 [...]'.
4.21. Het middel klaagt erover dat niet duidelijk is of het hof er nu vanuit gaat dat in de R/H-pomp 2 tot 3% van de pompcapaciteit wordt gerecirculeerd, of dat moet worden uitgegaan van de geringe hoeveelheid van 0,3 tot 0,7%. Onderdeel V.1 klaagt dat onduidelijk is van welk percentage is uitgegaan bij de 236.60-pompen. Onderdeel V.2 klaagt dat, indien het percentage 2 tot 3 zou zijn, rov. 35 onbegrijpelijk is, nu daarin wordt overwogen dat de R/H-pomp de volgens D0 bekende pomp is, maar dan voorzien van een zodanig aangepast single seal dat een voor permanente afdichting noodzakelijke hoeveelheid vloeistof - ongeveer 2 tot 3 % van de pompcapaciteit - wordt teruggeleid.
4.22. 's Hofs hier aangevallen overwegingen zijn inderdaad onbegrijpelijk. Als ervan uitgegaan moet worden dat in de pompen van het type 236.60 ook 2 tot 3% van de pompcapaciteit wordt teruggeleid en dat dat voldoende is voor de spleetafdichting, dan is onbegrijpelijk dat de R/H-pomp zodanig zou zijn aangepast ten opzichte van die pomp dat daarin 2 tot 3% wordt teruggeleid. Voor zover het hof bedoeld zou hebben dat deze terugleiding in de R/H-pomp op een andere manier zou zijn vormgegeven dan in de pompen van het type 236.60 - namelijk: op een manier die vergelijkbaar is met de geoctrooieerde pomp - is dat eveneens onbegrijpelijk, nu het hof in rov. 31 heeft overwogen dat de R/H-pomp en de pompen van het type 236.60 gelijk zijn aan elkaar.
4.23. Middel VI is gericht tegen rov. 39, waarin het hof de bezwaren van Houttuin c.s. tegen de territoriale reikwijdte van de door de rechtbank uitgesproken veroordelingen verwerpt. Volgens het middel had in het door het hof bekrachtigde dictum van de rechtbank (sub 2-6) een beperking tot het Nederlandse territoir moeten worden opgenomen. Daartoe voert het middel aan dat de afnemers van Houttuin c.s. de pompen uitsluitend in het buitenland gebruiken en dat de verdere verhandeling door Rosscor van de pompen buiten Nederland geen inbreuk op het Nederlandse deel van het octrooi oplevert. In onderdeel VI.1 wordt betoogd dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de uitgesproken nevenvoorzieningen adequate nevenvoorzieningen zijn, nu het hof verzuimd heeft te letten op de vraag in hoeverre de voorzieningen gerechtvaardigd zijn gelet op de door het hof aangenomen inbreuk op een Nederlands octrooi en de omstandigheid dat de buitenlandse afnemers daarop geen inbreuk maken. In elk geval, aldus onderdeel VI.2, heeft het hof ten onrechte het bezwaar tegen het dictum sub 3 verworpen. Daarin werd Houttuin c.s. gelast ook buitenlandse afnemers te verzoeken de zich onder hen bevindende pompen te retourneren, terwijl die afnemers geen inbreuk maken op [verweerster]s Nederlandse octrooi.
4.24. In het dictum van de rechtbank, voor zover bekrachtigd door het hof, zijn Houttuin c.s. en niet de buitenlandse afnemers veroordeeld tot bepaalde handelingen. De uitspraak van de rechtbank en het hof leidt niet tot het opleggen van enige rechtstreekse verplichting aan deze afnemers.(20) Zij ondervinden in zoverre gevolgen van de uitspraak, dat hun leverancier hen een verzoek moest doen de pompen te retourneren en dat hun namen en gegevens aan [verweerster] dienden te worden opgegeven. De product recall gold blijkens dictum 3 van de rechtbank overigens niet jegens de aldaar bedoelde 'eindgebruikers'.
4.25. Nu de middelen I-III en V voor een belangrijk deel slagen, staat niet langer vast dat er sprake is van een inbreuk op een geldig octrooi. Na vernietiging en verwijzing zal moeten blijken of daarmee definitief de grond aan de veroordeling is komen te ontvallen, en dan kunnen de dicta hoe dan ook niet in stand blijven. Indien de Hoge Raad de even genoemde onderdelen evenwel verwerpt, of indien het hof na verwijzing tot dezelfde einduitkomst zou (kunnen) komen, hebben Houttuin c.s. wél octrooi-inbreuk gepleegd. Dat geldt dan ook voor het in Nederland verhandelen van de pompen aan buitenlandse afnemers. En dan is of komt weer aan de orde de vraag welke voorzieningen als in onderdeel VI bedoeld konden worden opgelegd.
4.26. Daartoe is deels niet, deels wel relevant dat die afnemers zelf geen inbreuk op het onderhavige Europese NL-octrooi pleegden.
Voor zover de in het dictum van de rechtbank onder 2, 5 en 6 uitgesproken veroordelingen mede betrekking hebben schadevergoeding resp. winstafdracht door Houttuin c.s. en, in verband daarmee, tot verstrekking van daar bedoelde gegevens met betrekking tot alle - ook buitenlandse - afnemers aan wie Houttuin c.s. in of vanuit Nederland producten hebben verkocht, verhuurd, afgeleverd en/of daartoe hebben aangeboden, houdt 's hofs oordeel in rov. 39 m.i. stand. Het gaat hier om middelen die geschikt kunnen zijn om de door [verweerster] geleden en voor vergoeding in aanmerking komende schade (c.q. de af te dragen winst) te helpen calculeren. In het middel tref ik niet de klacht aan dat deze middelen daartoe disproportioneel zouden zijn, bijv. omdat Houttuin c.s. hierdoor klant- of leveranciersgegevens bekend moeten maken. Ook ten aanzien van het dictum van de rechtbank onder 4 houdt 's hofs rov. 39 stand met betrekking tot door Houttuin c.s. in Nederland voorhanden of vanuit Nederland te verstrekken brochures en ander promotiemateriaal, waarbij niet relevant is dat het gaat om materiaal dat niet gericht is op gebruik in Nederland.
4.27. Wat betreft rov. 39 in samenhang met het dictum van de rechtbank onder 3, dient m.i. het volgende te gelden. Voor zover het gaat om de passage in de te verzenden brief, luidende:
'Wij zijn verplicht u te informeren dat de Rechtbank te 's-Gravenhage bij vonnis van 2 juli 2003 heeft beslist dat de aan u geleverde multifase-schroefspilpomp(en) valt/vallen onder het aan [verweerster] toekomende Europese (NL) Octrooi 0 699 275 en dat dit product derhalve niet langer mag worden aangeboden, verkocht of geleverd' [...]
kon dit bevel gegeven worden, ook waar het gaat om buitenlandse afnemers die met de pompen in het buitenland geen inbreuk maken op [verweerster]s Europese NL octrooi. De verplichting om die afnemers te informeren dat zij geen vervolgopdrachten (vgl. de woorden 'niet langer') bij Houttuin c.s. kunnen plaatsen kan als een - ter beoordeling van de feitenrechter staande - passende sanctie worden beschouwd.
Anders is dit met het vervolg van de inhoud van de te verzenden brief, luidende:
[...] 'dan wel worden gebruikt of in voorraad worden gehouden.' [...]
Jegens de in het onderdeel bedoelde afnemers in het buitenland is deze mededeling onjuist, nu gebruik of in voorraad houden aldaar geen inbreuk maakt op [verweerster]s Europese NL octrooi.
Ten slotte moet stilgestaan worden bij de slotzinnen van de te verzenden brief, luidende:
[...] 'Wij verzoeken u hierbij om de mulifase-schroefspilpompen die zich onder u bevinden aan ons te retourneren. Wij zullen u dan onmiddellijk de aankoopprijs en alle kosten in verband met de retournering van de producten aan u vergoeden.'
Ook dit kan m.i. jegens de in het onderdeel bedoelde afnemers in het buitenland niet aan Houttuin c.s. opgelegd worden, nu die door het gebruik of in voorraad houden aldaar geen inbreuk maken op [verweerster]s Europese NL octrooi, en geen verplichting op Houttuin c.s. gelegd kan worden om handelingen te verrichten, gericht op beëindiging van gebruik dat niet inbreukmakend is.(21) Voor zover het gaat om redressering van het inbreukmakend handelen van Houttuin c.s. dat erin bestaat dat zij het materiaal eerder in of vanuit Nederland aan deze afnemers in het buitenland hebben verhandeld, geldt door instandhouding van de onderdelen 5 en 6 jo 2 van het dictum van de rechtbank, dat dáárin redres voor dat onrechtmatig handelen te vinden is. Het 'daarbovenop' nog moeten terugvragen van de producten, onder aanbieding van restitutie van aankoop- en retourneringskosten, komt m.i. neer op een sanctie die geen verband meer houdt met de (ook ten aanzien van die eerdere verhandeling van het materiaal in of vanuit Nederland aan deze afnemers in het buitenland toegewezen) schadevergoeding of winstafdracht, en komt daarmee neer op een 'punitieve' extra sanctie, waarvoor in deze zaak geen grondslag aanwezig is.
5. Beoordeling van het incidentele beroep van [verweerster]
5.1. Onderdeel I klaagt er - samengevat - over dat het hof in rov. 19 en 20 conclusie 1 niet nieuw heeft geacht, omdat daarin een pompwerkwijze is beschreven waarbij gedurende enige tijd gepompt wordt op een volgens het hof naar de stand van de techniek bekende wijze, namelijk zonder circulatie. Volgens de inleiding op het onderdeel heeft het hof zich aldus niet alleen buiten de grenzen van de rechtsstrijd begeven, maar is dat oordeel ook onbegrijpelijk.
5.2. In rov. 19 omschrijft het hof de volgens D0 bekende pompwerkwijze, om vervolgens in rov. 20 in te gaan op de vraag of conclusie 1 van het octrooi nu daarvan verschilt (de cursiveringen zijn van het hof):
'20. Blijkens conclusie 1 van het octrooi is als nieuwe maatregel aan dit bekende toegevoegd, dat "aus der so separierten Flüssigkeitsphase ein Teil-Flüssigkeitsvolumenstrom (Flüssigkeitsumlauf) entnommen, dosiert in den Ansaugbereich zurückgeführt und so in Umlauf gehalten wird, und daß der überschüssige Flüssigkeitsvolumenstrom im Bereich des Druckstutzens wieder mit der zuvor separierten Gasphase zusammengeführt wird" ("uit de op deze wijze afgescheiden vloeistoffase een deel van de vloeistofvolumestroom (vloeistofcirculatie) wordt afgenomen, gedoseerd in de aanzuigzone terug wordt geleid en op deze wijze in circulatie wordt gehouden en dat de overtollige vloeistofvolumestroom in de zone van de drukstomp weer met de daarvoor afgescheiden gasfase wordt samengevoegd"). Gezien de beschrijving van het octrooi dient de in het kenmerk vermelde term "gedoseerd" ook zo te worden begrepen dat slechts in die gevallen waarin er onvoldoende vloeistof in het te verpompen multifase-mengsel aanwezig is, de vloeistofcirculatie wordt bij- of ingeschakeld (vgl. het octrooi, kol. 5, regels 47-52: "Da der erfindungsgemäß vorgesehene Flüssigheitsumlauf nur dann vorteilhaft ist, wenn die Flüssigkeitsphase des zu fördernden Mediums nicht ausreicht, kann dieser Flüssigkeitsphase ggf. Bei Bedarf zuschaltbar sein (...)"). Derhalve, indien tijdens het bedrijf voortdurend meer dan (bijvoorbeeld) 3% vloeistof (minder dan 97% gas) (vgl. conclusie 3 van het octrooi) in de multifase-voeding aanwezig is, dan vindt geen recirculatie van vloeistof plaats. Dit is ook begrijpelijk omdat recirculatie ten koste van de pompcapaciteit gaat (vgl. pleitnotities [verweerster] in hoger beroep onder 101). Vindt geen recirculatie van vloeistof plaats, dan omvat de werkwijze volgens conclusie 12 niet meer dan de werkwijze voor het bedrijven van de bekende pomp volgens D0. Conclusie 1 wordt derhalve niet nieuw geacht.'
5.3. De onderdelen I.1 en I.2 vertolken beide de klacht dat dit oordeel onbegrijpelijk is. Onderdeel I.1 wijst erop dat niet de vraag is of een onderdeel van de werkwijze al bekend was, maar of de werkwijze als geheel al tot de stand van de techniek behoorde. De in conclusie 1 omschreven werkwijze onderscheidt zich nu juist van de stand der techniek doordat er gedoseerd recirculatie plaatsvindt, en werkwijzen waarin dat niet het geval is (zoals de door het hof aangehaalde D0) dan ook niet nieuwheidsschadelijk kunnen zijn. In onderdeel I.2 wordt betoogd dat de overweging dat wanneer geen recirculatie plaatsvindt, de werkwijze niet meer omvat dan de werkwijze voor het bedrijven van de bekende pomp volgens D0 onbegrijpelijk is, nu tijdens de geoctrooieerde werkwijze er altijd momenten moeten zijn waarop nadat er geen recirculatie heeft plaatsgevonden recirculatie plaatsvindt.
5.4. Daargelaten of (en zelfs ervan uitgaande dat) onderdeel I gegrond is, kan het slechts tot cassatie leiden als ook de klachten van onderdeel II opgaan. Dit onderdeel betreft 's hofs oordeel dat de octrooiconclusies niet inventief zijn. Nu dit oordeel, dat de nietigverklaring van de octrooiconclusies zelfstandig kan dragen, m.i. standhoudt, mist [verweerster] belang bij onderdeel I.
5.5. Onderdeel II richt zich als gezegd eveneens tegen de nietigverklaring van de octrooiconclusies 1-5. Het strekt - sterk verkort weergegeven - ten betoge dat het hof heeft miskend dat de geoctrooieerde werkwijze slechts betrekking heeft op scheiding en recirculatie in de pomp. Het hof heeft in de rov. 21-23 overwogen dat het een bekende handelwijze is om bij multifase-pompen vloeistof af te scheiden en te recirculeren om 'droogloop' te voorkomen, en daarom inventiviteit mist. Volgens het onderdeel zou het hof hebben miskend, en zou het ten hoogste tot gedeeltelijke vernietiging van het octrooi hebben mogen overgaan, voor zover het mede op externe recirculatie betrekking zou hebben.
5.6. 's Hofs oordeel komt erop neer dat het recirculeren op zichzelf niet inventief is (rov. 21-23), maar dat de manier waarop deze (bekende) werkwijze in de geoctrooieerde pomp wordt uitgevoerd, namelijk zonder externe vloeistofscheiding blijkens conclusie 6, dat wel is (rov. 24-25).
5.7. Op zichzelf is het in de s.t. gevoerde betoog juist: vernietiging slechts voor zover niet-inventieve werkwijzen zijn geoctrooieerd (daargelaten de verdere uitwerking van zodanig oordeel(22)). In dit geval heeft het hof echter, en dat lijkt mij niet onbegrijpelijk gezien de ruime bewoordingen van de conclusies 1-5, waarin ook geen onderscheid wordt gemaakt tussen interne en externe recirculatie, geoordeeld dat niet gezegd kan worden dat het octrooi betrekking heeft op duidelijk verschillende werkwijzen, die elk op een andere wijze beoordeeld zouden moeten worden, zoals in de door [verweerster] genoemde voorbeelden. De beperking tot interne recirculatie blijkt niet uit de werkwijzeconclusies 1-5.
5.8. In zekere zin heeft het hof, door conclusie 6 wél inventief te achten - daar is juist wel duidelijk sprake van een intern recirculerende pomp - en in stand te laten, en de conclusies 1-5 niet, juist gedaan wat het volgens onderdeel I had behoren te doen, namelijk slechts vernietigen voor zover het octrooi (mede) betrekking heeft op een werkwijze die reeds bekend was.
5.9. In onderdeel I is nog betoogd dat [verweerster] heeft aangeboden de conclusies te beperken tot interne recirculatie. Tot deze beperking is zij echter niet overgegaan, zodat het hof hieraan voorbij kon gaan.
5.10. De slotsom is dat onderdelen I en II niet tot cassatie kunnen leiden. Onderdeel III, dat voortbouwt op de voorgaande onderdelen, deelt in dit lot.
5.11. Onderdeel IV komt op tegen rov. 44, waarin het hof hoofdelijke veroordeling van Houttuin en Rosscor afwijst. Volgens het hof is die hoofdelijkheid er niet, omdat het gaat om afdracht van de door Houttuin en Rosscor afzonderlijk gemaakte winst en vergoeding van afzonderlijk door hen veroorzaakte schade. Het hof overweegt voorts:
'Dat Rosscor wellicht inbreukmakende pompen van Houttuin heeft afgenomen is onvoldoende onderbouwd om te concluderen tot onrechtmatig handelen, leidend tot schadevergoeding.'
5.12. Onderdeel IV.a acht dit laatste oordeel onbegrijpelijk in het licht van [verweerster]s - volgens het onderdeel niet-weersproken - stellingen dat er sprake is van een welbewuste inbreuk in onderlinge samenwerking. Onderdeel IV.b acht voor de afwijzing van de hoofdelijkheid niet concludent dat het om afzonderlijk gemaakte winst en veroorzaakte schade gaat.
5.13. Uit de aangevallen rechtsoverweging, die inhoudt dat er sprake is van afzonderlijk veroorzaakte schade en afzonderlijk gemaakte winst, volgt dat het hof [verweerster]s betoog dat er sprake is van een welbewuste inbreuk in samenwerking verwerpt. Houttuin c.s. hebben ook bestreden dat er sprake is van een gezamenlijke inbreuk, nu zij hebben gesteld slechts voor hun eigen gedragingen aansprakelijk zijn en er geen sprake is van dezelfde schuld of schade in de zin van art. 6:102 BW.(23) Vervolgens heeft het hof geoordeeld, zo versta ik de hiervoor geciteerde passage toch, dat de enkele stelling dat Rosscor pompen van Houttuin heeft afgenomen onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een gezamenlijke, 'georkestreerde' octrooi-inbreuk. Met andere woorden: naar oordeel van het hof heeft [verweerster] onvoldoende gesteld om die laatste conclusie te onderbouwen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
5.14. Op dit een en ander stuiten de klachten van onderdeel IV af.
5.15. Onderdeel V keert zich tegen rov. 43 waarin het hof - kort samengevat - het standpunt van de rechtbank onderschreef dat [verweerster] geen aanspraak heeft op een verbodsdictum dat zich uitstrekt tot het 'op enigerlei wijze betrokken zijn bij' directe inbreuk op het octrooi, en dus [verweerster]s desbetreffende grief VI verwierp. Het onderdeel bestrijdt in twee subonderdelen 's hofs motivering.
5.16. Het onderdeel faalt. Een verbod op het 'op enigerlei wijze betrokken zijn bij octrooi-inbreuk' veronderstelt uiteraard (i) een op onrechtmatige wijze daarbij betrokken zijn, en (ii) voldoende aannemelijkheid van een dreiging van zodanig onrechtmatig handelen. Klaarblijkelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof geoordeeld dat [verweerster] onvoldoende heeft gesteld om zulk een daadwerkelijke dreiging van onrechtmatige betrokkenheid bij directe octrooi-inbreuk voldoende aannemelijk te achten. Voor wat betreft de in onderdeel V.1 aangehaalde stellingen van [verweerster], merk ik nog op dat aangenomen pleegt te worden dat reparatie als zodanig (niet samengaand met 'vervaardigen' of leveren van beschermde onderdelen) geen inbreuk maakt op rechten van de octrooihouder.(24) Voor advisering moet m.i. hetzelfde gelden. Bij de in onderdeel V.2 aangehaalde stellingen van [verweerster] merk ik op dat bij haar gesubstantieerde stellingname ging over uitlokking van inbreuk op de werkwijzeconclusies 1, 2 en 4, welke door het hof evenwel vernietigd zijn. Bij dit laatste merk ik terzijde - uitgaande van niet-vernietiging van die conclusies - op dat het hof m.i. niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigd zou hebben indien hij in het gegeven geval een verbod van directe inbreuk, zonder het hier door [verweerster] gewenste 'extra', afdoende had geacht.
5.17. Incidenteel onderdeel VI is ingesteld onder de voorwaarde dat de HR in het principale beroep het oordeel van het hof dat sprake is van inbreuk door Houttuin c.s. op conclusie 6 van het octrooi zou vernietigen. Niettegenstaande een bescheiden ervaring met voorwaardelijk incidentele klachten, had ik enige moeite om (het nut van) deze klacht te 'plaatsen'. Zoals ik deze klacht begrijp, zou zij het belang van [verweerster] moeten dienen bij gegrondbevinding van klacht IV in het principale beroep.
5.18. De voorwaardelijke klacht richt zich tegen rov. 32 en 33 (jo 30). De klacht komt er in de kern op neer dat het hof in rov. 32 op niet-begrijpelijke wijze aan de gemiddelde vakman een bepaalde lezing van conclusie 6 van het octrooi zou hebben toegedicht, waarbij te veel betekenis zou zijn toegekend aan bevochtiging doordat vloeistof (eventueel in nevelvorm) langs de afdichtingen van de assen stroomt (onderdeel VI.A); dat het hof niét heeft geoordeeld dat er bij de aangevallen pomp van Houttuin c.s. sprake is van bevochtiging langs de asafdichtingen (onderdeel VI.B); en dat het hof daarom in rov. 33 letterlijke inbreuk door Houttuin c.s. op [verweerster]s octrooi had moeten aannemen (onderdeel VI.C).
5.19. Het onderdeel faalt m.i. bij gebrek aan belang. Wat er zij van de vraag of het hof in rov. 33 'letterlijke' in plaats van 'equivalente' inbreuk had moeten aannemen, overeind blijft dát het hof inbreuk heeft aangenomen. Bij de bespreking van het - m.i. falende - onderdeel IV van het principale middel heb ik in nr. 4.19 reeds aangegeven dat tussen het een en het ander geen relevant verschil in rechtsgevolgen bestaat.
6. Conclusie
Mijn conclusie strekt in het principale beroep tot vernietiging en terugverwijzing, en in het incidentele beroep tot verwerping.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1 Rov. 1f is door het hof in iets andere bewoordingen overgenomen in rov. 1, hierboven weergegeven onder 2.3.
2 Weergegeven op blz. 3 van het vonnis van de rechtbank.
3 In eerste aanleg waren de vorderingen ook gericht tegen Allweiler Pompen Nederland BV, maar de vorderingen tegen deze partij zijn thans in cassatie niet meer van belang.
4 Prod. 13 bij MvA/CvE d.d. 22 januari 2003.
5 Vgl. ook art. 53 lid 2 ROW 1995.
6 De nrs. 4.4-4.7 zijn ontleend aan de conclusie voor HR 22 december 2006, nr. C05/200HR, LJN AZ1081 ([...]/[...]), onder 4.3 e.v.
7 Van Nieuwenhoven Helbach/Huydecoper/Van Nispen, Industriële eigendom 1, Bescherming van Technische Innovatie (2002), pp. 208-209; A.P. Pieroen, Beschermingsomvang van octrooien in Nederland, Duitsland en Engeland (diss. 1988), p. 20. Zie ook G. Paterson, The European Patent System (2001), pp. 573-577, en H.M.E. Bertrams, Equivalentie in het octrooirecht (diss. 1998), pp. 13-16.
8 HR 20 juni 1930, NJ 1930, 1217 m.nt. PS (Philips/Tasseron); vgl. Van Nieuwenhoven Helbach/Huydecoper/Van Nispen, a.w. (2002), pp. 207-208.
9 Nr. 15564, NJ 1995, 391 m.nt. DWFV, BIE 1995, nr. 85, p. 333, IER 1995, nr. 17, p. 76, AA 1995, p. 511 m.nt. Brinkhof.
10 Vgl. de noot onder HR 13 januari 1995 in NJ 1995, 391 (Ciba Geigy/Oté), sub 8.
11 Zie ook HR 29 maart 2002, nr. C00/201, NJ 2002, 530 m.nt. ChG, BIE 2003, nr. 14, p. 99 m.nt. JdH (Van Bentum/Kool) en HR 12 november 2004, nr. C03/281, NJ 2004, 674 (Impro/Liko).
12 Vgl. de conclusie voor HR 12 november 2004, nr. C03/161, NJ 2004, 674 (Impro/Liko), onder 4.4, slot.
13 HR 29 maart 2002, nr. C00/201, NJ 2002, 530 m.nt. ChG, BIE 2003, nr. 14, p. 99.
14 Vgl. over de ontwikkeling van de rechtspraak en rechtsleer over art. 69 EOV in Nederland ook Hoyng, in Schaper-bundel Allied and in Friendship, 2002, pp. 85-94, en Brinkhof, BIE 2005, pp. 351-360 en 407-414.
15 T.F.E. Tjong Tjin Tai, 'De rechterlijke vrijheid en de feitelijke grondslag', TCR 2002, p. 30-37.
16 Tjong Tjin Tai, a.w., p. 33-35.
17 Zie voor een overzicht Tjong Tjin Tai, a.w., p. 30.
18 Voetnoot 11 (op pp. 12-13) in de pleitnotities in eerste aanleg van mr. Van den Broek.
19 Vgl. Van Nieuwenhoven Helbach/Huydecoper/Van Nispen, a.w. (2002), p. 215.
20 Zie evenwel nr. 4.27.
21 Vgl. Van Nieuwenhoven Helbach/Huydecoper/Van Nispen, a.w. (2002), nr. III.5.5.15, p. 237.
22 Vgl. Van Nieuwenhoven Helbach/Huydecoper/Van Nispen, a.w. (2002), nr. III.4.2.20, p. 147.
23 MvA inc. sub 20.
24 Vgl. Van Nieuwenhoven Helbach/Huydecoper/Van Nispen, a.w. (2002), nr. III.5.5.21, p. 240.
Uitspraak 25‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Octrooirecht. Europees octrooi; nietigheid, nieuwheid en inventiviteit; gedeeltelijke vernietiging van conclusies; beschermingsomvang, uitleg, maatstaf; equivalentie; taak van de cassatierechter. Procesrecht. Door art. 24 Rv. verboden aanvulling van feitelijke grondslag; nevenvoorzieningen, territoriale reikwijdte.
25 april 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/172HR
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. HOUTTUIN B.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. ROSSCOR INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Oldenzaal,
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. C.J.J.C. van Nispen,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats], Duitsland,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. H.J.A. Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Houttuin c.s. en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerster] heeft bij exploot van 21 oktober 2002 Houttuin c.s. gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, Houttuin c.s. te verbieden om op enigerlei wijze betrokken te zijn bij directe dan wel indirecte inbreuken op het Europees (NL) octrooi 0 699 276, althans onrechtmatig jegens [verweerster] te handelen, zulks op straffe van een dwangsom met diverse nevenvorderingen. Voorts heeft [verweerster] vergoeding gevorderd van de schade de zij heeft geleden door de octrooi-inbreuken en afgifte van de winstcijfers ten aanzien van de verkochte inbreukmakende producten, een en ander met rente en kosten.
Houttuin c.s. hebben de vorderingen bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort gezegd, genoemd octrooi te vernietigen, met veroordeling van [verweerster] tot betaling van buitengerechtelijke kosten.
De rechtbank heeft bij vonnis van 2 juli 2003 als volgt beslist:
"In conventie
1 VERBIEDT gedaagden sub 1 en 3 ieder afzonderlijk iedere directe dan wel indirecte inbreuk op het Europees (NL) Octrooi 0 699 276;
2. BEVEELT gedaagden sub 1 en 3 ieder afzonderlijk om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan eiseres een schriftelijke opgave te verstrekken van alle afnemers aan wie gedaagden sub 1 en 3 producten hebben verkocht, verhuurd, afgeleverd en/of daartoe hebben aangeboden, die vallen onder de beschermingsomvang van Europees (NL) Octrooi 0 699 276;
3. BEVEELT gedaagden sub 1 en 3 ieder afzonderlijk binnen veertien dagen na betekening van het dit vonnis aan ieder van de onder 2 bedoelde afnemers (niet zijnde eindgebruikers) in de landstaal van de betrokken afnemer een aangetekende brief te zenden met uitsluitend de navolgende inhoud en zonder bijschrift:
"Wij zijn verplicht: u te informeren dat de Rechtbank te 's-Gravenhage bij vonnis van 2 juli 2003 heeft beslist dat de aan u geleverde mulitfase-schroefspilpomp(en) valt/vallen onder het aan [verweerster] toekomende Europees (NL) Octrooi 0 699 276 en dat dit product derhalve niet langer mag warden aangeboden, verkocht of geleverd, dan wel worden gebruikt of in voorraad warden gehouden. Wij verzoeken u hierbij om de multifase-schroefspilpompen die zich onder u bevinden aan ons te retourneren. Wij zullen dan onmiddellijk de aankoopprijs en alle kosten in verband met de retournering van de producten aan u vergoeden."
(naam en handtekening van de gedaagde),
4. BEVEELT gedaagden sub 1 en 3 ieder afzonderlijk binnen twee weken na betekening van dit vonnis alle brochures en andere promotiemiddelen voor die producten, te vernietigen en [verweerster] binnen drie weken na de vernietiging deugdelijk bewijs te verschaffen dat die vernietiging volledig en tijdig heeft plaatsgevonden;
5. VEROORDEELT gedaagden sub 1 en 3 ieder afzonderlijk de door [verweerster] tengevolge van directe of indirecte inbreuk door gedaagden sub 1 en 3 op Europees (NL) Octrooi 0 699 276 sedert 30 oktober 2001 geleden schade te vergoeden, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en/of, zulks ter keuze van [verweerster], de door gedaagden sub 1 en 3 met haar hier aan de orde zijnde handelingen Sedert 30 oktober 2001 genoten winsten aan [verweerster] af te dragen;
6. VEROORDEELT gedaagden sub 1 en 3 ieder afzonderlijk omtrent die winsten binnen vier weken na de betekening van dit vonnis rekening en verantwoording af te leggen door aan [verweerster] een door een registeraccountant opgestelde en ondertekende verklaring te verschaffen waaruit de hoogte van de behaalde winsten van gedaagden sub 1 en 3 blijkt, welke verklaring vergezeld dient te zijn van een volledige opgave van:
(a) de hoeveelheid vervaardigde producten, gestaafd met alle daarop betrekking hebbende bescheiden;
(b) de hoeveelheid en inkoopprijs van de gekochte producten, gestaafd met alle daarop betrekking hebbende bescheiden;
(c) de hoeveelheid en verkoopprijs van de verkochte producten, gestaafd met alle betreffende bescheiden, waaronder alle facturen;
(d) de hoeveelheid van de ten tijde van de betekening van het te wijzen vonnis nog in voorraad zijnde producten, gestaafd met alle desbetreffende bewijsstukken;
7. BEVEELT gedaagden sub 1 en 3 ieder afzonderlijk aan [verweerster] per overtreding van het sub 1 bedoelde verbod of voor iedere niet (gehele c.q. deugdelijke) nakoming van de sub 2, 3, 4 en 6 bedoelde bevelen aan [verweerster] een dwangsom te betalen van EUR 100.000,--, dan wel, ter keuze van [verweerster], aan [verweerster] een dwangsom te betalen van EUR 200.000,-- per betrokken product of, per dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat de directe of indirecte inbreuk na de betekening dit vonnis zal voortduren of de sub 2, 3, 4 en 6 bedoelde bevelen na de betekening van dit vonnis niet geheel en deugdelijk worden nagekomen;
8. VEROORDEELT gedaagden sub 1 en 3, hoofdelijk, in de op deze procedure in conventie vallende kosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres begroot op EUR 258,18 aan verschotten en EUR 1170,-- aan procureurssalaris.
9. VERKLAART dit vonnis tot zover, voorzover in conventie gewezen, uitvoerbaar bij voorraad;
10. Wijst het gevorderde jegens gedaagde sub 2 en het meer of anders gevorderde jegens gedaagden sub 1 en 3 AF;
In reconventie
11. Wijst het gevorderde AF;"
Tegen dit vonnis hebben Houttuin c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Houttuin c.s. hebben hun eis vermeerderd zoals nader vermeld in de memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis in reconventie. [Verweerster] heeft (deels voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 23 februari 2006 heeft het hof in het principaal appel het vonnis waarvan beroep, voorzover in reconventie gewezen, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de conclusies 1-5 van het voor Nederland verleende Europese octrooi 0.699.276 ten name van [verweerster] vernietigd en het meer of anders gevorderde afgewezen. Het hof heeft het vonnis voorzover in conventie gewezen bekrachtigd, behoudens wat betreft de veroordeling(en) wegens indirecte inbreuk, welke vorderingen het hof heeft afgewezen. In het incidenteel appel heeft het hof het beroep verworpen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben Houttuin c.s. beroep in cassatie ingesteld. [Verweerster] heeft cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt in het principale beroep tot vernietiging en terugverwijzing, en in het incidentele beroep tot verwerping.
De advocaat van Houttuin c.s. en de advocaat van [verweerster] hebben bij brieven van 7 december 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan - ten dele veronderstellenderwijs - van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerster] is houdster van het Europees octrooi nr. 0.699.276, dat aan haar (rechtsvoorgangster) is verleend voor een 'Pompwerkwijze voor het aandrijven van een multifase-schroefspilpomp en pomp'.
(ii) De aanvrage is ingediend op 28 april 1994.
(iii) De prioriteitsdatum is 19 mei 1993.
(iv) De verlening van het octrooi is gepubliceerd op 5 februari 1997.
(v) Het octrooi heeft gelding in, onder meer, Nederland.
(vi) De uitvinding, die in het octrooi is beschreven, heeft - kort gezegd - betrekking op een werkwijze voor het aandrijven van een multifase-schroefspilpomp en een pomp voor het pompen van een mediumstroom dat een mengsel bevat van gas en vloeistof (bijvoorbeeld aardolie) (i.e. een zgn. "multifase"-mengsel). De pomp volgens het octrooi is uitgerust met ten minste een transportschroef, die door een huis is omsloten. In figuur 1 van het octrooi - weergegeven in rov. 1.b van het vonnis van de rechtbank - is een uitvoeringsvorm van de pomp afgebeeld met twee paar transportschroeven die elk bestaan uit een rechtsgangige schroef en een linksgangige schroef. De schroeven van de beide paren grijpen in elkaar en samen met het huis dat hen omsluit, vormen zij afgesloten transportkamers.
(vii) De werkwijzeconclusie 1 van het octrooi luidt als volgt:
"1 Pompwerkwijze voor het aandrijven van een multifase-schroefspilpomp met tenminste een transportschroef, die door een huis is omsloten, dat tenminste een zuigstomp en tenminste een drukstomp heeft, waarbij het aangezogen medium in een pulsatie-arme continue transportstroom parallel ten opzichte van de schroefas wordt voortbewogen en in de drukstomp continu wordt uitgestoten, waarbij aan de drukzijde de respectievelijke vloeistoffase van de gasfase wordt gescheiden, doordat de mediumstroom, die uit de transportschroef naar buiten treedt, in de stromingssnelheid daarvan wordt verlaagd en/of in de stromingsrichting daarvan gericht wordt veranderd met het kenmerk, dat uit de op deze wijze afgescheiden vloeistoffase een deel van de vloeistofvolumestroom (vloeistofcirculatie) wordt afgenomen, gedoseerd in de aanzuigzone terug wordt geleid en op deze wijze in circulatie wordt gehouden en dat de overtollige vloeistofvolumestroom in de zone van de drukstomp weer met de daarvoor afgescheiden gasfase wordt samengevoegd."
(viii) De (onafhankelijke) inrichtingsconclusie 6 van het octrooi luidt als volgt:
"6 Multifase-schroefspilpomp met tenminste een transportschroef (1, 2), die door een huis (3) is omsloten, dat tenminste een zuigstomp (5) en tenminste een drukstomp (6) heeft, waarbij de zuigstomp (5) met een voor de transportschroef (1, 2) geschakelde zuigruimte (10) en de drukstomp (6) met een op de transportschroef (1, 2) volgende drukruimte (11) in verbinding staat, in het bijzonder voor het uitvoeren van een werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de drukruimte (11) inrichtingen voor het scheiden van de respectievelijke vloeistoffase van de gasfase van de mediumstroom, die uit de transportschroef (1, 2) naar buiten treedt, alsmede een onderste deel voor de opname van tenminste een deelhoeveelheid van de afgescheiden vloeistoffase heeft met het kenmerk, dat op het onderste deel van de drukruimte, waarin de stromingssnelheid bijna gelijk is aan nul, een vloeistof-kortsluitleiding (14) is aangesloten, die met de zuigruimte (10) in verbinding staat en samen met de transportelementen een gesloten circulatie voor een voor de permanente afdichting noodzakelijke hoeveelheid vloeistof vormt."
(ix) Houttuin houdt zich onder andere bezig met de productie en verkoop van pompen in Nederland, waaronder multifase-schroefspilpompen. Dit doet zij, onder meer, samen met dan wel in opdracht van Rosscor, die de pompen van haar afneemt, gebruikt, aanbiedt en verder verkoopt.
(x) Bij brieven van 30 oktober 2001 heeft [verweerster] Houttuin c.s. gesommeerd de inbreuk op haar octrooi te staken.
(xi) Op 5 november 2001 heeft [verweerster] aan Houttuin c.s. desbewustheidsexploten doen uitbrengen.
3.2 [Verweerster] heeft - als hiervoor onder 1 vermeld - in conventie gevorderd dat Houttuin c.s. wordt verboden directe dan wel indirecte inbreuk te maken op haar octrooi, daartoe stellende dat Houttuin c.s. door de vervaardiging en verhandeling van de pompen indirect inbreuk maken op het octrooi volgens conclusie 1 en direct inbreuk maken volgens conclusie 6 en volgens de volgconclusies 2, 4, 7, 10, 11, 13, 15, 16 en 17.
Houttuin c.s. hebben de geldigheid van het octrooi bestreden en betwist dat zij op het octrooi inbreuk maken. In reconventie vorderden Houttuin c.s. dat het (Nederlandse deel van het) octrooi van [verweerster] wordt vernietigd wegens gebrek aan nieuwheid, daartoe een beroep doend op openbaar voorgebruik van door hen geproduceerde pompen en op publicaties van derden, althans gebrek aan inventiviteit van het octrooi van [verweerster] alsmede op de grond dat de uitvinding in het octrooi niet nawerkbaar is beschreven.
3.3.1 De rechtbank heeft in conventie de (neven)vorderingen van [verweerster] grotendeels toegewezen en in reconventie de vorderingen van Houttuin c.s. afgewezen, een en ander op de wijze als hiervoor onder 1 is vermeld.
De rechtbank verwierp, kort samengevat, het beroep van Houttuin c.s. op de niet-nawerkbaarheid wegens onvolledigheid en onduidelijkheid van het octrooi, oordeelde dat wegens het falen van hun nietigheidsargumenten, zowel met betrekking tot conclusie 1 als conclusie 6 en zodoende ook de volgconclusies, van de geldigheid van het octrooi moest worden uitgegaan en kwam tot de slotsom dat Houttuin c.s. op conclusie 1 indirect en op conclusie 6 direct inbreuk maakten, waarna zij een afzonderlijke beoordeling van inbreuk op de volgconclusies en het verwijt van overig onrechtmatig handelen wegens het ontbreken van belang achterwege liet.
3.3.2 Het hof heeft in het door Houttuin c.s. ingestelde principaal appel het vonnis van de rechtbank vernietigd voorzover in reconventie gewezen, de conclusies 1 tot en met 5 van het voor Nederland verleende Europese octrooi van [verweerster] vernietigd en het vonnis van de rechtbank, voorzover in conventie gewezen, bekrachtigd behoudens wat betreft de veroordeling(en) wegens indirecte inbreuk, welke vorderingen van [verweerster] het hof heeft afgewezen.
Onder afwijzing van het in hoger beroep meer of anders gevorderde, heeft het hof vervolgens het incidenteel appel van [verweerster] verworpen.
3.3.3 Hetgeen het hof in zijn arrest heeft geoordeeld en beslist, kan - voorzover in cassatie van belang - als volgt worden samengevat en verkort weergegeven.
(a) Het (vermeend) ontbreken van maatregelen in een conclusie is, anders dan door Houttuin c.s. is aangevoerd, niet een in art. 75 ROW 1995 genoemde vernietigingsgrond, zodat hun grief IV tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de gestelde onvolledigheid/onduidelijkheid niet tot vernietiging van het vonnis kan leiden. (rov. 7)
(b) Van de door Houttuin c.s. met betrekking tot de stand van de techniek aangehaalde documenten, waaronder een in 1982 door Houttuin voor de firma Navigazione Montanari gebouwde pomp van het type 236.60 ten behoeve van het verpompen van een mengsel van aardolieproducten uit een olietanker waarbij tijdens het "strippen" een mengsel van olie, gas en lucht wordt verpompt (verder: de Montanari-pomp), is slechts de Britse octrooiaanvrage GB 2.227.057 als referentie in het octrooi vermeld, zodat aannemelijk is dat de resterende door Houttuin c.s. aangegeven stand van de techniek door het Europees Octrooibureau tijdens de verleningsprocedure niet in de beoordeling is betrokken. (rov. 8)
(c) Op zichzelf is juist dat bij de beoordeling van de nieuwheid van de inrichtingsconclusie 6 van het octrooi die gericht is op een multifase-schroefspilpomp, dus een schroefpomp voor het verpompen van een multifase-mengsel, de vermelding van de toepassing van de pompen uit de 236.60 serie, in het bijzonder de Montanari-pomp, - zoals Houttuin c.s. aanvoeren - conclusie 6 geen nieuwheid kan verschaffen volgens de Guidelines (juni 2005), part. C, chapter III, par. 4.8 maar op deze hoofdregel geldt de volgende uitzondering:
"Apparatus for (...)", "Method for (...)", etc.
If a claim commences with such words as: "Apparatus for carrying out the process etc. (...)" this must be construed as meaning merely apparatus suitable for carrying out the process. Apparatus which otherwise possesses all of the features specified in the claims, but which would be unsuitable for the stated purpose, or would require modification to enable it to be so used, should normally not be considered as anticipating the claim." (rov. 9)
(d) Op grond van wat [verweerster] - onweersproken - heeft gesteld (rov. 10-11) is het hof van oordeel dat de gemiddelde vakman de door Houttuin c.s. genoemde schroefspilpompen van het type 236.60, waaronder de Montanari-pomp, die gedurende vrijwel de gehele bedrijfstijd bij een relatief lage druk vloeistof verpompen - slechts op het einde wordt nog kort "gestript" - zal beschouwen als vloeistofpompen, en niet rekenen tot de categorie van multifase-pompen die gedurende de gehele bedrijfstijd een, in samenstelling voortdurend wisselend multifase-mengsel verpompen bij een relatief hoge druk. Met andere woorden, er bestaat bij een pomp van het type 236.60 gedurende nagenoeg de gehele bedrijfstijd, waarin uitsluitend olie wordt verpompt, geen probleem met de spleetafdichting in tegenstelling tot bij een multifase-pomp waarin dat probleem tijdens de gehele bedrijfstijd voortdurend en onvoorspelbaar kan optreden. (rov. 12)
(e) Het zal de gemiddelde vakman op grond van dit wezenlijke verschil direct duidelijk zijn dat de bekende vloeistof-schroefspilpompen niet (constructief ongewijzigd) kunnen worden ingezet voor het verpompen van multifase-mengsels, zoals die in de olie- en gaswinningsindustrie moeten worden verpompt. (rov. 12, slot)
(f) Dit wordt bevestigd doordat Houttuin c.s. zelf, hoewel deskundig op het vakgebied van schroefspilpompen, kennelijk niet het inzicht hadden de pompen van het type 236.60, die dateren van 1978 en volgens hen ten minste 30 minuten kunnen "drooglopen", voor de prioriteitsdatum van het octrooi (in ongewijzigde constructieve vorm) als multifase-schroefspil-pompen op de markt te brengen hoewel daaraan in de olie- en gaswinningsindustrie een grote behoefte bestond. (rov. 13)
(g) Dit oordeel wordt voorts bevestigd in de, door [verweerster] aangehaalde, publicaties van [A] die concludeert dat de bestaande vloeistof-schroefspilpompen, ook die waarvan bekend is dat ze kunnen "drooglopen", constructief moeten worden aangepast om inzetbaar te zijn voor het verpompen van de multifase-mengsels in de oliewinningsindustrie, waaruit volgt dat deze vakman, bij uitstek deskundig op het gebied van schroefspilpompen, een wezenlijk onderscheid ziet tussen zulke pompen voor het verpompen van multifase-stromen en die voor het verpompen van vloeistoffen. (rov. 13)
(h) De conventionele schroefspilpompen van het type 236.60, waaronder de Montanari-pomp, zijn niet geschikt voor het - in het octrooi van [verweerster] - gestelde doel en niet nieuwheidsschadelijk voor de in conclusie 6 geoctrooieerde multifase-pomp, maar mogen niet vallen onder de daarin geclaimde uitsluitende rechten, zodat ter verschaffing van nieuwheid een zuiver formele afbakening voldoende is. (rov. 14)
(i) De multifase-schroefspilpomp is volgens conclusie 6 ten opzichte van elk der genoemde conventionele vloeistofschroefspilpompen nieuw. (rov. 15-17)
(j) Zoals de PCT Examiner, zal de vakman die conclusies 1 en 6 van het octrooi leest in het licht van de beschrijving en de tekeningen, begrijpen dat deze conclusies zijn afgebakend van één publicatie over een (werkwijze met een) multifase-schroefspilpomp met alle in deze conclusies vermelde kenmerken, waarbij het hem direct duidelijk is dat die publicatie de - hiervoor onder (b) vermelde - Britse octrooiaanvrage is, ook wel aangeduid met "D0". (rov. 18-19)
(k) Blijkens conclusie 1 van het octrooi is als nieuwe maatregel aan dit bekende toegevoegd, dat "uit de op deze wijze afgescheiden vloeistoffase een deel van de vloeistof volumestroom (vloeistofcirculatie) wordt afgenomen, gedoseerd in de aanzuigzone terug wordt geleid en op deze wijze in circulatie wordt gehouden en dat de overtollige vloeistofvolumestroom in de zone van de drukstomp weer met de daarvoor afgescheiden gasfase wordt samengevoegd", waarbij gezien de beschrijving van het octrooi slechts in die gevallen waarin onvoldoende vloeistof in het te verpompen multifase-mengsel aanwezig is, de vloeistofcirculatie wordt bij- of ingeschakeld. Vindt geen recirculatie van vloeistof plaats, dan omvat de werkwijze volgens conclusie 1 niet meer dan de werkwijze voor het bedrijven van de bekende pomp volgens D0. Het hof acht conclusie 1 daarom niet nieuw. (rov. 20)
(l) Het hof deelt het oordeel van [verweerster] dat de - hiervoor onder (g) genoemde - [A]-documenten in wezen de enige relevante documenten zijn van voor de prioriteitsdatum. [A] is als uitvinder op D0 vermeld zodat tussen die documenten een nauw verband bestaat. Gezien zijn, openbaar toegankelijke, publicatie in het tijdschrift "Offshore" (november 1990) is het reeds een bekende handelwijze om bij multifase-pompen uit de stroom die uit de transportschroeven treedt vloeistof af te scheiden en de afgescheiden vloeistof naar de zuigzijde van de pomp te recirculeren in een voor de permanente spleetafdichting noodzakelijke hoeveelheid - voor de betreffende MP40-pomp 1.2% - teneinde voedingen met 100% gas ("droogloop") te verpompen. De werkwijze volgens conclusie 1 biedt niet meer dan dit bekende toegepast op de pompwerkwijze volgens D0. Nu overname van een bekende maatregel bij de beoogde werkwijze ter verkrijging van een overeenkomstig effect van die maatregel binnen het directe bereik van de gemiddelde vakman ligt, mist de werkwijze volgens conclusie 1 inventiviteit. Ook de afhankelijke conclusies 2-5 voegen, gezien deze stand van de techniek, aan conclusie 1 geen bijzondere maatregelen toe, zodat grieven V-VII van Houttuin c.s. in zoverre slagen en conclusies 1-5 zullen worden vernietigd. (rov. 21-23)
(m) Het essentiële van het octrooi is naar het oordeel van het hof gelegen in de combinatie van constructieve elementen van de multifase-schroefspilpomp volgens conclusie 6, welke pomp door aanwezigheid van leiding (14), als constructie, nieuw is ten opzichte van D0 - ook als daardoor geen vloeistof wordt gerecirculeerd - en nieuw is ten opzichte van de multifase-pomp volgens het artikel in "Offshore". (rov. 24)
(n) De vraag of de pomp volgens conclusie 6 inventief is, beantwoordt het hof bevestigend. [Verweerster] komt de verdienste toe een eenvoudig uitgevoerde multifasepomp te hebben geconstrueerd voor het uitvoeren van de tot de stand van de techniek behorende werkwijze volgens conclusie 1. Met de inrichting volgens het octrooi is het mogelijk om het uit het artikel in "Offshore" bekende principe met het beoogde effect ("droogloop" gedurende langere tijd) uit te voeren. (rov. 25-27)
(o) Het hof komt na een uitleg van conclusie 6 in het licht van de beschrijving en de tekeningen (rov. 29-32) tot de slotsom dat van letterlijke inbreuk op het octrooi door Houttuin c.s. geen sprake is maar oordeelt vervolgens dat het bevochtigen door de (in de zuigruimte van de pomp aanwezige) vloeistof langs de asafdichtingen te leiden geheel equivalent is aan bevochtigen door de vloeistof door de asafdichtingen te voeren, zodat bij deze uitleg van conclusie 6 sprake is van inbreuk nu met in wezen dezelfde middelen op in wezen dezelfde wijze in wezen hetzelfde resultaat wordt bereikt. (rov. 28-33)
(p) Het hof volgt Houttuin c.s. niet in hun verweer dat met deze constructie van hun pomp slechts een niet inventieve variant van de stand van de techniek wordt toegepast, welke variant D0 in combinatie met algemene vakkennis omvat, en dat deze variant dan ook buiten de beschermingsomvang van het octrooi dient te vallen. Het hof komt tot de slotsom dat Houttuin c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun pomp als een voor de hand liggende variant van de stand van de techniek dient te worden beschouwd. (rov. 34-35)
(q) Het gaat in conclusie 6 om een inrichting voorzien van een kortsluitleiding, zodat het mogelijk is bij meer ongunstige samenstellingen van de voeding vloeistof te recirculeren. Nu zo'n kortsluitleiding ook aanwezig is bij de pomp van Houttuin c.s. en niet kan worden gezegd dat daarin het boven aangegeven vereiste niet wordt toegepast, is sprake van directe inbreuk op het octrooi van [verweerster]. (rov. 36-37)
(r) Nu conclusie 1 wordt vernietigd, kan van (in)directe inbreuk op die conclusie geen sprake zijn, zodat grief IX tegen het oordeel van de rechtbank dat Houttuin c.s. indirect inbreuk hebben gepleegd, terecht is voorgedragen (rov. 38)
(s) Het hof acht het door de rechtbank uitgesproken inbreukverbod op zijn plaats en de daarbij toegewezen nevenvoorzieningen adequaat om [verweerster] in staat te stellen op de hoogte te komen van de reikwijdte van de inbreuk en schadeplichtigheid, verdere inbreuk te voorkomen alsmede ter controle op de naleving van het verbod en de recall. (rov. 39)
(t) Anders dan de incidentele grief VI van [verweerster] klaagt, strekt het door de rechtbank uitgesproken inbreukverbod zich niet mede uit tot het "op enigerlei wijze betrokken zijn bij" directe inbreuk op het octrooi, nu [verweerster] ook thans niet heeft aangegeven welke onrechtmatig geachte gedragingen van Houttuin c.s. daaronder worden verstaan. (rov. 43)
(u) Er is geen hoofdelijke aansprakelijkheid van Houttuin c.s. voor de te betalen schadevergoeding en winstafdracht, omdat het gaat om afdracht van de door ieder van beiden afzonderlijk gemaakte winst c.q. de betaling van de door ieder van beiden afzonderlijk veroorzaakte schade en de omstandigheid dat Rosscor wellicht inbreukmakende pompen van Houttuin heeft afgenomen onvoldoende is onderbouwd om te concluderen tot onrechtmatig handelen leidende tot een schadevergoedingsplicht, zodat incidentele grief VII van [verweerster] faalt en de door haar gevorderde vaststelling van hoofdelijke aansprakelijkheid wordt afgewezen. (rov. 44 en 46, slot)
4. Beoordeling van de middelen in het principale beroep
4.1.1 Middel I komt in acht onderdelen met rechts- en motiveringsklachten op tegen hetgeen het hof in rov. 9-14 en 24 van zijn arrest heeft overwogen leidende tot zijn oordeel dat de conventionele schroefspilpompen van het type 236.60, waaronder de Montanari-pomp, niet geschikt zijn voor het gestelde doel en niet nieuwheidsschadelijk zijn voor de multifase-pomp zoals geoctrooieerd in conclusie 6.
4.1.2 In middel I wordt het arrest bestreden voorzover het hof is uitgegaan van de opvatting dat het octrooi van [verweerster] volgens conclusie 6 enkel betrekking heeft op en beperkt is tot "multifase-schroefspilpompen" voor gebruik in de olie- en gaswinningsindustrie die geschikt zijn om de in rov. 11 geschetste werkwijze uit te voeren.
4.1.3 Onderdeel I.1, dat meer algemeen klaagt over de onduidelijkheid van 's hofs overwegingen, gaat uit van een te beperkte lezing van het arrest en kan derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Naar aanleiding van het niet-nieuwheidsverweer van Houttuin c.s. (rov. 9) heeft het hof in rov. 12 vastgesteld dat de gemiddelde vakman de door Houttuin c.s. genoemde schroefspilpompen zal beschouwen als vloeistofpompen, en niet zal rekenen tot de categorie van multifase-pompen die gedurende de gehele bedrijfstijd een in samenstelling voortdurend wisselend multifase-mengsel verpompen, alsmede dat het aan de gemiddelde vakman onmiddellijk duidelijk zal zijn dat de vloeistof-schroefspilpompen niet (constructief ongewijzigd) kunnen worden ingezet voor het verpompen van multifase-mengsels. Met dit oordeel heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de gemiddelde vakman zou onderkennen dat naar de toenmalige stand van de techniek de bekende conventionele vloeistof-schroefspilpompen in ongewijzigde constructieve vorm niet voor hetzelfde doel konden worden gebruikt als multifase-schroefspilpomp in de zin van conclusie 6 van het octrooi. Dit oordeel is door het hof voldoende gemotiveerd in rov. 12 en 13 met een daarop volgende begrijpelijke conclusie in rov. 14.
Onderdeel I.2 klaagt over onbegrijpelijkheid en innerlijke tegenstrijdigheid van voormelde opvatting van het hof met de tweede zin van rov. 14 waar het overwoog dat omdat de bekende pompen niet mogen vallen onder de uitsluitende rechten geclaimd in conclusie 6, ter verschaffing van nieuwheid een zuiver formele afbakening voldoende was. Deze klacht kan niet tot cassatie leiden omdat, anders dan het onderdeel veronderstelt, het hof in deze laatste overweging gelezen in samenhang met rov. 15 en volgende niet van een andere opvatting is uitgegaan, nu in deze overwegingen besloten ligt dat het hof bij zijn verdere beoordeling de pompen van het type 236.60 waaronder de Montanari-pomp niet als multifasepomp in de zin van conclusie 6 heeft beschouwd. De overige klachten missen doel, omdat op grond van de in rov. 9 gegeven - in cassatie niet bestreden - omschrijving van een in conclusie 6 bedoelde multifase-schroefspilpomp als "een schroefspilpomp voor het verpompen van een multifase-mengsel" door het hof in rov. 11 wel is beoordeeld of het verpompen van een lucht-olie-mengsel tijdens het zogenoemde "strippen" bij het lossen van olietankers hieraan voldeed. Verder nodigen deze klachten uit tot een hernieuwde beoordeling van een, aan het hof als feitenrechter voorbehouden, waardering van de stellingen van partijen en uitleg van de gedingstukken, welke hernieuwde beoordeling de taak van de cassatierechter te buiten gaat.
4.1.4 Onderdeel I.3 is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 14 dat de conventionele schroefspilpompen van het type 236.60 waaronder de Montanari-pomp niet nieuwheidsschadelijk voor de in conclusie 6 geoctrooieerde multifase-pomp zijn nu die pompen niet geschikt zijn voor het daarin gestelde doel.
Alle klachten van dit onderdeel nemen tot uitgangspunt dat het hof de, door Houttuin c.s. genoemde, conventionele schroefspilpompen wel als multifasepomp in de zin van conclusie 6 heeft beschouwd, en gaan gelet op het hiervoor in 4.1.3 overwogene derhalve uit van een verkeerde lezing van het arrest, zodat dit onderdeel reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.
4.1.5 Onderdeel I.4 komt met een rechts- en motiveringsklacht op tegen rov. 12 waarin het hof op grond van de - door het middel tevergeefs bestreden - vaststellingen in rov. 11 tot het oordeel is gekomen, kort gezegd, dat de gemiddelde vakman de door Houttuin c.s. genoemde schroefspilpompen van het type 236.60 waaronder de Montanari-pomp naar de stand van de techniek zou beschouwen als vloeistofpompen en niet zou rekenen tot de categorie van multifase-pompen, bedoeld in conclusie 6 van het octrooi; zie hiervoor in 3.3.3 onder (d).
Anders dan in het onderdeel wordt verondersteld, heeft het hof in zijn arrest niet eraan voorbijgezien dat bij de beoordeling van het niet-nieuwheidsverweer van Houttuin c.s. het erom ging of de schroefspilpompen van het type 236.60 waaronder de Montanari-pomp "geschikt" (zouden) zijn om een gas/vloeistofmengsel te verpompen. In rov. 9 tot en met 14 heeft het hof immers onderzocht of deze bekende pompen voor de in conclusie 6 geoctrooieerde multifase-pomp nieuwheidsschadelijk waren doordat zij geschikt zouden zijn (geweest) voor het desbetreffende, in het octrooi gestelde, doel.
Het onderdeel kan bij gebrek aan feitelijke grondslag derhalve niet tot cassatie leiden.
4.1.6 Onderdeel I.5, dat is gericht tegen 's hofs - in 3.3.3 onder (e) vermeld - oordeel aan het slot van rov. 12 aangaande het wezenlijke verschil tussen de pompen van het type 236.60 en de in conclusie 6 geoctrooieerde multifase-pomp, bouwt voort op onderdeel I.3 en deelt het lot daarvan.
4.1.7 Onderdeel I.6 keert zich tegen het in 3.3.3 onder (f) vermelde oordeel van het hof en klaagt dat voor beoordeling van de nieuwheid van conclusie 6 irrelevant was of Houttuin c.s. kennelijk niet het inzicht hebben gehad de bekende pompen voor de prioriteitsdatum van het octrooi (in ongewijzigde constructieve vorm) als multifase-schroefs-pilpompen op de markt te brengen hoewel daaraan in de olie- en gaswinningsindustrie een grote behoefte bestond. Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden nu het is gericht tegen een overweging die het in rov. 12 gegeven oordeel niet draagt.
De klachten van onderdeel I.7 tegen het in 3.3.3 onder (g) vermelde oordeel falen om dezelfde reden.
4.1.8 De rechts- en motiveringsklachten van onderdeel I.8 tegen 's hofs overweging in rov. 24 dat conclusie 6 een pomp volgens D0 betreft, bouwen voort op de onderdelen I.2 en I.3 en delen hun lot.
4.1.9 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat middel I in al zijn onderdelen tevergeefs is voorgesteld.
4.2.1 Middel II keert zich tegen de door het hof in rov. 14-17 en 21 gegeven oordelen naar aanleiding van zijn onderzoek of de conventionele schroefspilpompen van het type 236.60 waaronder de Montanari-pomp onder de in de conclusie 6 van het octrooi geclaimde uitsluitende rechten vallen waarvoor volgens het hof ter verschaffing van nieuwheid een zuiver formele afbakening voldoende is (rov. 14, tweede volzin).
4.2.2 De onderdelen II.1 tot en met 3 gaan uit van de - in onderdeel II.0 vooronderstelde - lezing van deze tweede volzin van rov. 14 dat het hof de conventionele schroefspilpompen in beginsel wel rekent tot de multifase-pompen als bedoeld in conclusie 6 en elders een "zuiver formele afbakening" heeft proberen te vinden, welke het heeft gevonden in de toegepaste asafdichtingen. Aldus zijn de in deze onderdelen aangevoerde klachten, mede gelet op het hiervoor in 4.1.3 overwogene, gebaseerd op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Middel II kan derhalve in al zijn onderdelen reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
4.3.1 Middel III komt in twee onderdelen op tegen 's hofs oordelen in rov. 24-27 waar het de vraag of de multifase-schroefspilpomp volgens conclusie 6 inventief is, bevestigend heeft beantwoord.
4.3.2 Onderdeel III.1, dat uitgaat van de - gezien het vorenoverwogene: verkeerde - lezing van het bestreden arrest dat het octrooi van [verweerster] enkel betrekking heeft op en beperkt is tot "multifase-schroefspilpompen" voor gebruik in de olie- en gaswinningsindustrie die geschikt zijn om de door het hof in rov. 11 geschetste werkwijze uit te voeren, bouwt voort op de middelen I en II en deelt hun lot.
4.3.3 Onderdeel III.2 dat klaagt dat het hof is voorbijgegaan aan de non-inventiviteitsargumenten van Houttuin c.s. in de memorie van grieven onder 129-159 en de pleitaantekeningen in appel onder 81-100, ontbeert ondanks de verwijzingen naar vindplaatsen in de processtukken de van een middel te vergen precisie en bepaaldheid nu in het onderdeel niet duidelijk wordt gemaakt op welke van de aldaar aangevoerde argumenten van Houttuin c.s. het hof bij zijn beoordeling van de vraag of de pomp volgens conclusie 6 inventief is (rov. 25-26) had dienen in te gaan.
4.4.1 Middel IV - zoals nader toegelicht onder punt 40 van de schriftelijke toelichting - komt met een rechtsklacht op tegen het door het hof in rov. 33 gegeven oordeel dat van letterlijke inbreuk op het octrooi geen sprake is maar dat het bevochtigen door de vloeistof langs de asafdichtingen te leiden geheel equivalent is aan bevochtigen door de vloeistof door de asafdichtingen te voeren zodat bij een dergelijke uitleg van conclusie 6 sprake is van inbreuk, en dat Houttuin c.s. met de constructie van hun (R/H-)pomp niet alleen een eenvoudige inrichting bereiken maar ook een inrichting waarin het daar genoemde voordeel van de toepassing van "single seals" wordt bereikt, en aldus met in wezen dezelfde middelen op in wezen dezelfde wijze in wezen hetzelfde resultaat wordt bereikt.
4.4.2 Deze rechtsklacht slaagt. In feitelijke instanties heeft [verweerster] aan haar inbreukvordering subsidiair ten grondslag gelegd dat voorzover er al geen sprake is van letterlijke inbreuk, in elk geval sprake is van equivalentie omdat in de pomp van Houttuin c.s. "in elk geval met in wezen dezelfde middelen (kortsluitleiding tussen drukruimte en zuigruimte), op in wezen dezelfde wijze (leiding op het laagste punt), in wezen hetzelfde resultaat [wordt] verkregen (circulatie van een deelhoeveelheid vloeistof)"; zie de pleitnotities in eerste aanleg, blz. 12 onder 40.
Door bij de beoordeling van deze subsidiaire grondslag eigener beweging te onderzoeken en in rov. 33 te oordelen, kort samengevat, dat conclusie 6 van het octrooi - zoals uitgelegd in rov. 32 - weliswaar naar de letter is beperkt tot het bevochtigen van de asafdichtingen door de vloeistof erdoorheen te voeren maar dat Houttuin c.s. daarop toch equivalente inbreuk maken omdat "het bevochtigen door de vloeistof langs de asafdichtingen te leiden geheel equivalent [is] aan bevochtigen door de vloeistof door de asafdichtingen te voeren", heeft het hof in strijd met art. 24 Rv. de feitelijke grondslag van de inbreukvordering van [verweerster] aangevuld; blijkens de gedingstukken in de feitelijke instanties had [verweerster] hierop gerichte stellingen niet aangevoerd. Deze aanvulling stond het hof dan ook niet vrij, omdat Houttuin c.s. daardoor werden tekortgedaan in hun recht zich naar behoren te kunnen verdedigen.
4.5 Gegrondbevinding van middel IV brengt mee dat hetgeen het hof in zijn arrest omtrent de equivalente inbreuk door Houttuin c.s. heeft overwogen, niet in stand kan blijven en dat de klachten van middel V tegen de door het hof in rov. 28-37 gegeven oordelen - vermeld in 3.3.3 onder (o)-(q) - dan ook geen behandeling behoeven.
4.6.1 Ondanks gegrondbevinding van de rechtsklacht van middel IV, waardoor het arrest niet in stand zal kunnen blijven (zie hierna in 6), hebben Houttuin c.s. belang bij behandeling van middel VI, dat opkomt tegen hetgeen het hof in rov. 39 heeft overwogen tot verwerping van grief X van Houttuin c.s.; zie hiervoor in 3.3.3 onder (s). Deze appelgrief had mede betrekking op - kort ge-zegd - de territoriale reikwijdte van de door de rechtbank uitgesproken nevenvoorzieningen in het dictum van haar vonnis onder 2 tot en met 6. Met betrekking tot deze onderdelen van het dictum hadden Houttuin c.s. aangevoerd, samengevat, dat de rechtbank ten onrechte voor deze (neven)voorzieningen geen beperking tot uitsluitend op het Nederlandse territoir gerichte handelingen had opgenomen (zie memorie van grieven, onder nrs. 193-207).
4.6.2 Door in rov. 39 te oordelen als het heeft gedaan en in het dictum van zijn arrest in het principaal appel het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen voorzover in conventie gewezen, is het hof onvoldoende kenbaar ingegaan op (de toelichting op) appelgrief X waar die ertoe strekte dat de door de rechtbank uitgesproken nevenvoorzieningen dienen te worden beperkt tot uitsluitend op het Nederlandse territoir gerichte handelingen. De hierop gerichte klachten van de onderdelen VI.1 en 2 slagen.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.1 Het middel richt zes onderdelen tegen hetgeen het hof heeft geoordeeld en beslist omtrent het gebrek aan nieuwheid van conclusie 1 (onderdeel I) en inventiviteit van de conclusies 1-5 (onderdeel II) zodat geen sprake kan zijn van (in)directe inbreuk op conclusie 1 (onderdeel III), en de niet-gebleken hoofdelijke aansprakelijkheid van Houttuin c.s. ter zake van schadevergoeding en winstafdracht (onderdeel IV) en de reikwijdte van het inbreukverbod (onderdeel V). Onderdeel VI is voorgesteld onder de voorwaarde dat in het principale beroep wordt vernietigd 's hofs oordeel dat Houttuin c.s. inbreuk maken op conclusie 6 van het octrooi.
5.2 Onderdeel I kan wegens gebrek aan belang buiten behandeling blijven omdat, zoals hierna zal blijken, de klachten van onderdeel II niet tot cassatie kunnen leiden.
5.3.1 De werkwijze volgens conclusie 1 ontbeert niet alleen nieuwheid maar mist naar het oordeel van het hof in rov. 21-23 ook inventiviteit omdat, kort samengevat, deze werkwijze niet meer biedt dan de volgens D0 bekende handelwijze om bij multifase-pompen uit de stroom die uit de transportschroeven treedt, vloeistof af te scheiden en de afgescheiden vloeistof naar de zuigzijde van de pomp te recirculeren in een voor de permanente spleetafdichting noodzakelijke hoeveelheid teneinde voedingen met 100% gas ("droogloop") te verpompen. Gezien de in deze overwegingen genoemde stand van de techniek voegen volgens het hof de afhankelijke werkwijzeconclusies 2-5 aan conclusie 1 geen bijzondere maatregelen toe, reden waarom deze werkwijzeconclusies ook dienden te worden vernietigd.
5.3.2 De hiertegen gerichte rechts- en motiveringsklachten van onderdeel II missen doel, omdat zij slechts uitnodigen tot een hernieuwde beoordeling van een, aan het hof als feitenrechter voorbehouden, waardering van stellingen van partijen en uitleg van gedingstukken waaronder de conclusies 1 tot en met 5 van het octrooischrift, welke hernieuwde beoordeling de taak van de cassatierechter te buiten gaat.
De bestreden oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn niet onbegrijpelijk.
5.3.3 De algemene klacht, zoals uitgewerkt in onderdeel II.4.2, dat het hof conclusies 1-5 slechts gedeeltelijk had dienen nietig te verklaren - naar de Hoge Raad begrijpt: vernietigen - voorzover deze ook externe scheiding en/of externe recirculatie omvatten, stuit op het voorgaande af.
5.4 De rechts- en motiveringsklachten van onderdeel III tegen hetgeen het hof bij zijn beoordeling van appelgrief IX in rov. 38 - zie hiervoor in 3.3.3 onder (r) - heeft overwogen, bouwen voort op de onderdelen I en II en delen het lot daarvan.
5.5 Onderdeel IV komt met twee motiveringsklachten op tegen rov. 44 en het slot van rov. 46 - zie in 3.3.3 onder (u) - waar het hof (de vaststelling van) hoofdelijke veroordeling van Houttuin en Rosscor, zoals gevorderd bij eiswijziging in hoger beroep, heeft afgewezen.
In zijn overweging dat het gaat om afdracht van de door ieder van beiden afzonderlijk gemaakte winst c.q. de vergoeding van de door ieder van beiden afzonderlijk veroorzaakte schade en dat de omstandigheid dat Rosscor wellicht inbreukmakende pompen van Houttuin heeft afgenomen, onvoldoende is onderbouwd om te concluderen tot onrechtmatig handelen leidende tot een schadevergoedingsplicht, ligt besloten het oordeel van het hof dat [verweerster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gezamenlijke octrooi-inbreuk door Houttuin en Rosscor of van "dezelfde schade" in de zin van art. 6:102 BW. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is voor het overige verweven met waarderingen van feitelijke aard, die in cassatie niet op juistheid kunnen worden onderzocht. Onbegrijpelijk is het oordeel evenmin.
5.6Onderdeel V dat zich keert tegen het door het hof, naar aanleiding van de incidentele grief VI, gegeven oordeel in rov. 43 - kort gezegd - dat [verweerster] geen aanspraak heeft op het door de rechtbank uitgesproken verbod dat zich uitstrekt tot het "op enigerlei wijze betrokken zijn bij" directe inbreuk op het octrooi omdat zij niet had aangegeven welke onrechtmatig geachte gedragingen van Houttuin c.s. daaronder worden verstaan, faalt, omdat het hof klaarblijkelijk en niet onbegrijpelijk van oordeel was dat [verweerster] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een daadwerkelijke dreiging van onrechtmatige betrokkenheid bij directe octrooi-inbreuk bestond.
5.7 Onderdeel VI - waarvan de voorwaarde is vervuld gezien het overwogene in 4 - komt met diverse motiveringsklachten op tegen hetgeen het hof in rov. 32 en 33, in verbinding met rov. 30, in het kader van de beantwoording van de inbreukvraag heeft geoordeeld en beslist.
Deze klachten falen reeds bij gebrek aan belang, omdat - zoals hierna in 6 zal worden overwogen - gegrondbevinding van middel IV van het principaal beroep meebrengt dat de verwijzingsrechter de door [verweerster] subsidiair aan haar inbreukvordering(en) ten grondslag gelegde, equivalente inbreuk door Houttuin c.s. opnieuw zal dienen te onderzoeken.
6. Verdere behandeling
Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat in het principale beroep de middelen IV en VI gegrond zijn, en dat in het incidentele beroep het middel in al zijn onderdelen tevergeefs is voorgesteld. Gegrondbevinding van middel IV in het principale beroep brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven en dat na verwijzing nogmaals zal moeten worden onderzocht of Houttuin c.s. equivalente inbreuk maken op conclusie 6 van het octrooi van [verweerster].
7. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 februari 2006;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Houttuin c.s. begroot op € 448,50 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Houttuin c.s. begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 25 april 2008.