HR, 21-12-2007, nr. C07/118HR
ECLI:NL:PHR:2007:BB7044
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21-12-2007
- Zaaknummer
C07/118HR
- LJN
BB7044
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BB7044, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑12‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB7044
ECLI:NL:PHR:2007:BB7044, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑12‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BB7044
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑02‑2007
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Ontvankelijkheid in cassatie; niet-tijdige inschrijving dagvaarding ter rolle; herstelexploot; geen verval van aanhangigheid van het geding door indiening van exploot van dagvaarding ter griffie na het in art. 125 lid 2 Rv. vermelde tijdstip; vereisten voor geldigheid herstelexploot
21 december 2007
Eerste Kamer
Nr. C07/118HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. CONNECTICOM WATERLAND B.V.,
gevestigd te Watergang, gemeente Waterland,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster], handelende onder de naam Hout Moet,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerster].
1. Het geding in cassatie
[Eiser] c.s. hebben bij exploot van 2 februari 2007 aan [verweerster] aangezegd dat zij beroep in cassatie instellen tegen het tussen partijen gewezen arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 2 november 2006 en [verweerster] gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 16 maart 2007.
[Eiser] c.s. hebben de zaak niet doen inschrijven ter rolzitting van 16 maart 2007.
Bij herstelexploot van 26 maart 2007 hebben [eiser] c.s. aan [verweerster] aangezegd dat zij bij exploot van 2 februari 2007 tijdig en regelmatig zijn gekomen tot het instellen van beroep in cassatie tegen het arrest van het hof van 2 november 2006 en [verweerster] hebben gedagvaard tegen de rolzitting van 16 maart 2007, doch dat zij als gevolg van een verzuim de zaak niet (tijdig) hebben doen inschrijven ter rolzitting van de Hoge Raad van 16 maart 2007. [Eiser] c.s. hebben [verweerster] voorts, met instandhouding van het eerste exploot van 2 februari 2007, gedagvaard te verschijnen ter rolzitting van de Hoge Raad van 20 april 2007.
Het herstelexploot is ter rolle van 20 april 2007 ingeschreven.
[Verweerster] heeft bij conclusie van antwoord primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] c.s. en subsidiair tot verwerping van het beroep.
[Eiser] c.s. hebben geantwoord in het incident. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep op niet-ontvankelijkheid van [eiser] c.s. in hun cassatieberoep en tot verwijzing naar de rol voor voortprocederen in de hoofdzaak.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het exploot van 2 februari 2007 is tijdig en regelmatig uitgebracht. Het herstelexploot van 26 maart 2007 is in overeenstemming met art. 125 lid 4 eveneens tijdig en regelmatig uitgebracht en heeft derhalve bewerkstelligd dat, alhoewel het exploot van dagvaarding van 2 februari 2007 niet uiterlijk op het in lid 2 vermelde tijdstip ter griffie was ingediend, de aanhangigheid van het geding niet kwam te vervallen.
Anders dan [verweerster] betoogt, is voor de geldigheid van het herstelexploot niet nodig dat het niet voldoen aan lid 2 berustte op een verzuim. Niet van belang is voorts, dat [verweerster] geen toestemming heeft gegeven voor de plaatsing van de zaak op een andere dan de in het exploot van 2 februari 2007 aangezegde dag. Evenmin schrijft de wet voor dat bij het herstelexploot de oorspronkelijke dagvaarding wordt meebetekend. Aan de geldigheid van het herstelexploot doet dus niet af, dat daarbij het exploot van 2 februari 2007 niet is meebetekend.
Wel dienen met analoge toepassing van art. 125 lid 2 het exploot van dagvaarding en het herstelexploit door de eiser ter griffie te worden ingediend uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in het herstelexploot vermelde roldatum. [Eiser] c.s. hebben hieraan voldaan.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep van [verweerster] op niet-ontvankelijkheid van [eiser] c.s. in hun beroep;
verwijst de zaak naar de rol van 11 januari 2008 voor voortprocederen in de hoofdzaak.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 21 december 2007.
Conclusie 21‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Ontvankelijkheid in cassatie; niet-tijdige inschrijving dagvaarding ter rolle; herstelexploot; geen verval van aanhangigheid van het geding door indiening van exploot van dagvaarding ter griffie na het in art. 125 lid 2 Rv. vermelde tijdstip; vereisten voor geldigheid herstelexploot
Rolnr. C07/118HR
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 2 november 2007 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
1. [Eiser 1]
2. Connecticom Waterland B.V.
tegen
[Verweerster] h.o.d.n. Hout Moet
Het gaat in deze zaak thans uitsluitend over de ontvankelijkheid van eisers tot cassatie, nu door verweerster in cassatie primair wordt betwijfeld of een geldig herstelexploot is uitgebracht.
1. Procesverloop(1)
1.1 Verweerster in cassatie, [verweerster], heeft bij inleidende dagvaarding van 29 januari 2001 eisers tot cassatie, [eiser] c.s., gedagvaard voor de arrondissementsrechtbank te Haarlem en daarbij gevorderd, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat [eiser] c.s. hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling aan haar van een bedrag van ƒ 101.862,63, vermeerderd met wettelijke rente.
1.2 [Verweerster] heeft daartoe aangevoerd dat zij in opdracht van eiser tot cassatie onder 1., [eiser 1], timmerwerkzaamheden heeft verricht aan het zeiljacht van [eiser 1]. Op verzoek van [eiser 1] zijn de facturen ten name gesteld van eiseres tot cassatie onder 2, Connecticom. [Verweerster] heeft een tiental facturen verstuurd voor een totaalbedrag van ƒ 182.969,58, waarvan de eerste zes met een totaalbedrag van ƒ 89.655,94 door Connecticom zijn voldaan. De overige facturen zijn niet binnen de vervaltermijn voldaan, zodat hij een opeisbare vordering heeft gekregen op [eiser] c.s.
1.3 [Eiser] c.s. hebben in conventie de vordering betwist en aangevoerd dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Op die grond hebben zij in reconventie gevorderd dat de rechtbank (i) de overeenkomst als ontbonden zal verklaren, althans voorzover nodig de overeenkomst tussen partijen zal ontbinden en (ii) [verweerster] zal veroordelen tot betaling aan hen van een bedrag van ƒ 60.000,--(2), althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente.
1.4 Bij tussenvonnis van 24 april 2001 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Tijdens de comparitie, die op 13 september 2001 plaatsvond, hebben partijen afgesproken dat zij gezamenlijk een deskundige zouden aanzoeken om bij wege van bindend advies rapport uit te brengen over de door [verweerster] uitgevoerde werkzaamheden aan het schip.
[A] te [plaats] heeft op 21 december 2001 bindend advies uitgebracht.
1.5 Bij tussenvonnis van 19 februari 2003 heeft de rechtbank overwogen dat zij een deskundigenbericht nodig achtte en vervolgens, onder aanhouding van iedere beslissing wederom een comparitie van partijen bevolen.
Vervolgens heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 27 augustus 2003 een deskundige benoemd in verband met twee volgens [eiser] c.s. door [A] niet onderkende gebreken aan het schip.
1.6 Nadat deze deskundige in zijn op 16 januari 2004 uitgebracht deskundigenrapport had geoordeeld dat de bezwaren van [eiser] c.s. niet steekhoudend zijn en partijen een conclusie na deskundigenbericht hebben genomen, heeft de rechtbank in haar eindvonnis van 4 augustus 2004 de vordering van [verweerster] tot een bedrag van € 28.599,78 met wettelijke rente toegewezen en de reconventionele vordering van [eiser] c.s. afgewezen.
1.7 [Eiser] c.s. zijn onder aanvoering van negen grieven van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam en hebben - na wijziging van eis - geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen van 24 april 2001, 19 februari 2003, 27 augustus 2003 en 4 augustus 2004. Voorts hebben zij het hof verzocht opnieuw rechtdoende, het bindend advies te vernietigen, de overeenkomst tussen partijen te ontbinden althans aan te passen en [verweerster] te veroordelen tot betaling aan hen van € 131.642,71, te vermeerderen met wettelijke rente.
1.8 [Verweerster] heeft de grieven bestreden, harerzijds incidenteel appel ingesteld en geconcludeerd - zakelijk weergegeven - dat het hof [eiser] c.s. zal veroordelen tot betaling van € 1.783,04, te vermeerderen met de wettelijke rente en de bestreden vonnissen voor het overige, met afwijzing van de in hoger beroep gewijzigde eis, zal bekrachtigen.
[Eiser] c.s. hebben de grieven in het incidenteel appel bestreden, waarna partijen hun zaak ter zitting van 5 september 2006 hebben doen bepleiten.
1.9 Het hof heeft bij arrest van 2 november 2006 de bestreden vonnissen bekrachtigd en hetgeen door partijen in hoger beroep bij wege van vermeerdering van eis is gevorderd, afgewezen.
1.10 [Eiser] c.s. hebben tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
[Verweerster] heeft bij conclusie van antwoord primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] c.s. in hun cassatieberoep.
[Eiser] c.s. hebben geantwoord in het incident.
Partijen hebben vervolgens de (niet-)ontvankelijkheid schriftelijk toegelicht, waarna [verweerster] nog heeft gedupliceerd in het incident.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Uit de in cassatie overgelegde stukken blijkt het volgende.
Op verzoek van [eiser] c.s. is op 2 februari 2007 een cassatiedagvaarding uitgebracht, waarin (i) aan [verweerster] is aangezegd dat [eiser] c.s. in cassatie komen van het arrest van het hof Amsterdam van 2 november 2006 onder rolnummer 1956/04 tussen partijen gewezen en (ii) [verweerster] wordt opgeroepen te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 16 maart 2007. In het dagvaardingsexploot worden vervolgens drie cassatiemiddelen geformuleerd.
2.2 Het onder 2.1 vermelde exploot - hierna ook: het eerste exploot - is niet ter rolle ingeschreven.
2.3 Op 26 maart 2007, derhalve tien dagen na de dienende dag, is door [eiser] c.s. een exploot uitgebracht met als aanhef "HERSTEL-EXPLOOT", waarin wordt aangegeven dat de zaak als gevolg van een verzuim niet tijdig op de rol is ingeschreven en voorts [verweerster], met instandhouding van het eerste exploot van 2 februari 2007, wordt gedagvaard tegen de roldatum van 20 april 2007.
2.4 Het onder 2.3 genoemde herstelexploot - hierna ook: het tweede exploot - is ter rolle van 20 april 2007 ingeschreven.
2.5 [Verweerster] stelt zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat het exploot van 26 maart 2007 niet kan gelden als een herstelexploot in de zin van art. 125 (bedoeld zal zijn:) lid 4 Rv. aangezien:
(a) [verweerster] geen toestemming heeft gegeven voor de plaatsing van de zaak op een andere dan de aangezegde dag;
(b) de niet-inschrijving van de oorspronkelijke cassatiedagvaarding niet het gevolg is van verzuim en
(c) het herstelexploot niet voldoet aan art. 407 lid 2 Rv.
Juridisch kader(3)
2.6 Het gaat in dit geval over de aanhangigheid van het geding, het verval daarvan als de dagvaarding niet tijdig ter rolle is ingeschreven en de mogelijkheid om dit verzuim bij geldig herstelexploot te herstellen. Deze materie is sinds 1 januari 2002 gecodificeerd in art. 125 Rv., zoals gewijzigd bij de Aanpassingswet(4).
2.7 Art. 125 lid 1 Rv. bepaalt dat het geding vanaf de dag van dagvaarding aanhangig is(5). Deze aanhangigheid vervalt op de voet van het vierde lid indien wordt verzuimd de uitgebrachte dagvaarding ter rolle in te schrijven. In cassatie biedt art. 408a Rv. in verbinding met de slotzin van art. 125 lid 4 Rv. in een dergelijk geval redding: binnen twee weken na de in de cassatiedagvaarding vermelde roldatum kan een geldig herstelexploot worden uitgebracht waarmee de aanhangigheid in stand blijft.
2.8 Het herstelexploot mag niet worden gebruikt om andere dan processuele fouten of verzuimen te herstellen. Met name is ontoelaatbaar geoordeeld dat vóór de eerste roldatum een herstelexploot wordt uitgebracht waarin een latere roldatum wordt aangezegd, bijvoorbeeld omdat partijen nog in onderhandeling zijn of omdat eiser nog bezig is met het verzamelen van bewijs(6).
2.9 Een andere mogelijkheid om een verzuim van inschrijving ter rolle van de aangezegde rechtsdag te herstellen, is het met toestemming van de wederpartij alsnog op de rol plaatsen van de zaak op een latere roldatum(7). Uit het arrest van de Hoge Raad van 4 oktober 2002, NJ 2004, 149 blijkt dat de instemming van de wederpartij ook stilzwijgend kan worden verleend, indien de wederpartij die zich stelt, in haar eerste processtuk geen beroep doet op het ontbreken van die toestemming.
2.10 Art. 125 lid 4 Rv. spreekt over een 'geldig' herstelexploot. Als geldig herstelexploot moet worden beschouwd een herstelexploot waarbij gedaagde, met handhaving van de oorspronkelijke dagvaarding en met in achtneming van de dagvaardingstermijn, wordt opgeroepen tegen een nieuwe rechtsdag(8). Eiser moet vervolgens de dagvaarding en het herstelexploot tijdig voor de nieuwe roldatum ter griffie indienen ter inschrijving op de rol met overeenkomstige toepassing van art. 125 Rv.(9).
De onderhavige zaak
2.11 Het eerste argument van [verweerster] voor haar standpunt dat van een geldig herstelexploot niet kan worden gesproken is dat zij aan [eiser] c.s. geen toestemming heeft verleend om de cassatiedagvaarding alsnog op de rol te plaatsen op een latere roldatum.
Deze toestemming was echter niet vereist, nu het herstelexploot - zoals hiervoor onder 2.3 vermeld - tien dagen na de in het eerste exploot aangezegde rechtsdag en mitsdien binnen de termijn van art. 125 lid 4 Rv. is uitgebracht.
2.12 Het tweede argument is dat volgens [verweerster] geen sprake is van een verzuim van inschrijving, maar dat [eiser] c.s. de dagvaarding bewust niet hebben ingeschreven.
Ook dit argument gaat niet op. De oorzaak van het verzuim is niet bekend en bovendien is dit niet van belang indien het herstelexploot binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum wordt uitgebracht(10).
2.13 Ter toelichting op haar derde argument dat het tweede exploot niet voldoet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. heeft [verweerster] gesteld dat het tweede exploot slechts verwijst naar de in het eerste exploot geformuleerde cassatiemiddelen en dat het eerste exploot niet met het tweede exploot is meebetekend zodat het tweede exploot in zoverre niet meer dan een 'kaal' exploot is. Weliswaar stelt [verweerster] dat voor haar door de verwijzing naar het eerste exploot wel duidelijk is wat [eiser] c.s. bedoelen, maar doordat alleen het tweede exploot is aangebracht, kan de Hoge Raad niet kennis nemen van de middelen, aldus [verweerster].
2.14 Dit derde argument mist deels feitelijke grondslag en is deels gebaseerd op een onjuist uitgangspunt.
Het argument is gebaseerd op een onjuist uitgangspunt voorzover het de eis stelt dat het bij herstelexploot verbeterd exploot dient te worden meebetekend met het herstelexploot. Weliswaar beveelt Snijders(11) aan het herstelexploot te betekenen onder handhaving en bijvoeging van een afschrift van het oorspronkelijk exploot, doch de wet vereist iets dergelijks niet. Volgens Heemskerk is voldoende dat eiser de dagvaarding en het herstelexploot tijdig voor de nieuwe roldatum ter griffie indient ter inschrijving op de rol(12).
2.15 Voorzover wordt verondersteld dat de Hoge Raad thans geen kennis kan nemen van de cassatiemiddelen, mist het argument feitelijke grondslag.
Het Rolreglement van de civiele kamer van de Hoge Raad regelt de wijze waarop een nieuwe zaak ter inschrijving op de rol bij de Hoge Raad dient te worden aangebracht, te weten door overlegging van de originele cassatiedagvaarding en de uitspraak waartegen beroep in cassatie wordt ingesteld. In voorkomend geval dient tevens te worden overgelegd: het originele anticipatie-exploit en een afschrift van het bewijs van toevoeging(13). Het Rolreglement bepaalt niets over het betekenen van de stukken.
2.16 Uit de aanbiedingsbrief(14), ingekomen ter griffie van de Hoge Raad op 18 april 2007, blijkt dat bij de inschrijving op de rol zowel de originele cassatiedagvaarding als het herstelexploot en het aangevallen arrest zijn aangeleverd. Doordat in het herstelexploot wordt verwezen naar de aangeleverde, oorspronkelijke cassatiedagvaarding kan de Hoge Raad dus kennisnemen van de middelen. [Verweerster] heeft - zoals gezegd - te kennen gegeven dat voor haar door de verwijzing naar het eerste exploot wel duidelijk is wat [eiser] c.s. bedoelen. Zowel de wederpartij als de rechter zijn dus op de hoogte van de cassatiemiddelen.
2.17 Het beroep op niet-ontvankelijkheid van [eiser] c.s. in hun cassatieberoep dient op grond van het voorgaande te worden verworpen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep op de niet-ontvankelijkheid van [eiser] c.s. in hun cassatieberoep en tot verwijzing naar de rol voor voortprocederen in de hoofdzaak.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Voorzover thans van belang. Zie voor de feiten het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 19 februari 2003 onder 2 a t/m k, waarnaar ook wordt verwezen door het hof te Amsterdam onder punt 3.
2 Zie p. 11 van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie. De rechtbank noemt in haar vonnis van 15 februari 2003 onder 4.1 een bedrag van ƒ 59.639,80, doch dit heb ik niet kunnen thuisbrengen.
3 Kortheidshalve verwijs ik voor een uitgebreide toelichting op art 125 Rv. naar mijn conclusie vóór HR 30 juni 2006, NJ 2007, 501 onder 3.3-3.22.
4 Stb. 2005, 455. Inwerkingtreding: 15 november 2005.
5 Een codificatie van HR 16 januari 1998, NJ 1998, 301.
6 Snijders/Ynzonides/Meijer, Het Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 2002, p. 133.
7 Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 2006, p. 61.
8 HR 17 september 1993, NJ 1993, 741.
9 Hugenholtz/Heemskerk, 2006, nr. 59, p. 61.
10 Zie de noot van Heemskerk onder HR 17 december 1982, NJ 1984, 59 onder punt 10 en Snijders/Ynzonides/Meijer, Het Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 2002, p. 133.
11 Snijders/Wendels, Civiel appel, 2003, nr. 130.
12 Zie noot 10.
13 Onder punt 4 "Aanbrengen van de zaak" van het Rolreglement van de civiele kamer. Het rolreglement is kenbaar uit www.rechtspraak.nl/Gerechten/HogeRaad/Voor+juristen/Regelingen/Rolreglement+van+de+civiele+kamer.htm.
14 De originele aanbiedingsbrief bevindt zich in het griffiedossier. Een kopie hiervan bevindt zich in het kastje.
Beroepschrift 02‑02‑2007
Cassatiedagvaarding 12007/11
Heden, de tweede februari van het jaar tweeduizendenzeven, ten verzoeke van:
- 1.
[rekwirant 1], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CONNECTICOM WATERLAND B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Watergang (gemeente Waterland)
die voor deze zaak domicilie hebben gekozen te 2518 HL 's‑Gravenhage aan de Prins Hendrikstraat nr. 63 ten kantore van de aldaar gevestigde advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. P. Garretsen, die zich als zodanig stelt teneinde mijn rekwiranten in na te melden cassatieprocedure rechtsgeldig te vertegenwoordigen.
Heb ik, CINDY BAAS, toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam op het kantoor van ELISE SUZE WILHELMINA VAN DER PLAS, gerechtsdeurwaarder, gevestigd te Hilversum, beiden kantoorhoudende te Hilversum aan het Noordse Bosje 18;
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gerekwireerde] B.V., handelende onder de naam HOUT MOET, gevestigd te [vestigingsplaats], blijkens nu te melden arrest in de vorige tevens hoogste feitelijke instantie te dezer zake uitdrukkelijk domicilie gekozen hebbende te Hilversum aan de Emmastraat nr. 47 ten kantore van de aldaar gevestigde advocaat en procureur mr. J.C. Klompe, die zich als procureur heeft gesteld en als zodanig is opgetreden, aan dat aldus gekozen domicilie mijn exploot doende, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[Mw. M. Sparreboom, aldaar werkzaam;]
- I.
AANGEZEGD dat mijn rekwiranten hierbij beroep in cassatie instellen tegen het arrest d.d. 2 november 2006 door het Gerechtshof te Amsterdam onder rolnr. 1956/04 gewezen tussen mijn rekwiranten als appellanten in het principaal appel, tevens geïntimeerden in het incidenteel appel, en de gerekwireerde voornoemd als geïntimeerde in het principaal appel, tevens appellante in het incidenteel appel.
- II.
deze gerekwireerde voornoemd GEDAGVAARD om op vrijdag, de zestiende maart van het jaar tweeduizendenzeven, des voormiddags te 10.00 uur, niet in persoon doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden (Eerste Enkelvoudige kamer voor Civiele Zaken), te houden in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage.
TENEINDE alsdan en aldaar namens mijn rekwiranten als eisers tot cassatie tegen voormeld arrest te horen aanvoeren de navolgende middelen van cassatie en op basis daarvan te horen eis doen en concluderen als hierna is aangegeven.
Middel I.
Het hof heeft het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften verzuimd door te overwegen en te beslissen als in dit arrest is weergegeven en verwoord (waarnaar wordt verwezen), waartoe het navolgende geldt (dat zonodig in onderling verband en samenhang dient te worden gelezen en beschouwd).
1.1
Het gaat hier om de rov.n 4.2 t/m 4.6 in dit arrest, in samenhang met rov. 4.27, de slotsom onder 5 en de beslissing onder 6. Gemeend wordt dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn althans bezien de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn, waartoe na te melden uitwerkingen en toelichting. Partijen zijn hierna te noemen [rekwirant 1] (hierna steeds in enkelvoud) en [gerekwireerde].
1.2
Het hof heeft niet althans onvoldoende onderkend dat na en naast elkaar bestaanbaar zijn en hier ook hebben bestaan een offerte en een bevestiging daaromtrent welke beide zien op aangenomen werk, en een afzonderlijke opdracht ter zake van extra werk op basis van urencalculaties, omtrent welke opdracht (eveneens) een opdrachtbevestiging is uitgegaan, in het kader van diezelfde brief. In rov. 4.2 miskent het hof dan ook dat [gerekwireerde] slechts kon factureren hetgeen zij op basis van en overeenkomstig haar offerte met [rekwirant 1] was overeengekomen. Onbetwist is immers dat de extra werkzaamheden die [gerekwireerde] ter zake beeft verricht op basis van urencalculatie, eerst door [rekwirant 1] zijn gecontroleerd en vervolgens door [gerekwireerde] afzonderlijk zijn gefactureerd en door [rekwirant 1] ook zijn betaald. De discussie tussen partijen ziet (evenwel) op hetgeen [gerekwireerde] heeft gefactureerd ter zake van hetgeen zij aan werkzaamheden stelt te hebben verricht en aan materialen stelt te hebben ingekocht c.q. te hebben aangewend ten behoeve van [rekwirant 1] (zijn casco-schip) in het kader van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst. [rekwirant 1] beeft zowel de omvang van de gemaakte uren als de omvang van de gestelde inkopen betwist, en voorts of in dat kader aangevoerd dat de werkzaamheden ook ondeugdelijk zijn uitgevoerd, en (aldus) niet conform de offerte zijn uitgevoerd.
1.3
[A] heeft bij wege van bindend advies geoordeeld dat tot aan een door hem aangegeven bedrag sprake was van noodzakelijk te verrichten herstel- c.q. vervangingswerkzaamheden wegens kort gezegd ondeugdelijk geleverd werk. Met betrekking tot een tweetal zelfstandige kwesties is vervolgens de deskundige Maas tot zijn rapport gekomen; deze heeft geoordeeld dat de bezwaren van [rekwirant 1] cs (op die onderdelen) niet steekhoudend zijn.
1.4
In het kader van rov. 4.5 overweegt en oordeelt dan het hof ten onrechte respectievelijk op rechtens onjuiste althans onbegrijpelijke gronden dat de bewijslast met betrekking tot de stelling dat tussen partijen een vaste aanneemsom is overeengekomen, op [rekwirant 1] cs rust, nu toch [rekwirant 1] zich heeft beroepen op een schriftelijke offerte en een opdrachtbevestiging daaromtrent, in welke offerte en opdrachtbevestiging de daar specifiek omschreven werkzaamheden zijn geduid. Bijkomend aspect is dat (ook) [gerekwireerde] in haar memorie van antwoord aangeeft c.q. erkent dat sprake is geweest van een opdracht tot het verrichten van werkzaamheden voor een vast bedrag (zie MvA sub 6), zodat het hof had behoren te onderkennen dat waar [gerekwireerde] zich (vervolgens) had beroepen op andere of afwijkende afspraken (in dit geval: een andere inrichting van het contract), alsdan, in die situatie op haar ([gerekwireerde]) de bewijslast rust van die gestelde nadere of andere (partij-)overeenkomst.
1.5
[rekwirant 1] behoefde dan ook niet te onderkennen dat [gerekwireerde] zelf tot een van de partij-bedoeling afwijkende werkwijze kwam. Het hof heeft dan ook ten onrechte nagelaten die of zodanige partij-bedoeling te onderzoeken en/of vast te stellen.
Voor [rekwirant 1] bestond aldus geen grond of reden te protesteren tegen door hem ontvangen facturen, nu toch de partij-afspraak zag op hetgeen was vervat en tussen partijen duidelijk genoeg was omschreven in de offerte van [gerekwireerde], zoals [gerekwireerde] deze jegens [rekwirant 1] bevestigde, terwijl of waarbij [gerekwireerde] ter zake van de andere afspraak (die zag op extra werkzaamheden ter zake van het aanbrengen van een noodhuisje op het schip) kwam tot de uitvoering van die werkzaamheden op basis van ‘open nacalculatie’, zoals [gerekwireerde] deze vervolgens ook heeft uitgevoerd en jegens [rekwirant 1] (zelfstandig) heeft gedeclareerd zoals die factuur na controle en akkoordbevinding ook door [rekwirant 1] is betaald.
1.6
[gerekwireerde] zelf immers stelt ook overeenkomstig de offerte de werkzaamheden te hebben uitgevoerd, daartoe materialen te hebben ingekocht en manuren te hebben gepleegd. [gerekwireerde] is echter naar stellen van [rekwirant 1] over haar offerteprijs gestegen en heeft ondeugdelijk werk verricht en meer manuren in rekening gebracht dan op basis van de offerte was overeengekomen.
1.7
Het hof heeft in dit kader (ook) niet onderkend dat [gerekwireerde] zelf het personeel inhuurde en aanstuurde, hetgeen zich als zodanig verzet tegen een systeem van betaling op basis van uren-calculatie in het kader van aangenomen werk.
Middel II.
Het hof heeft het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften verzuimd door te overwegen en te beslissen als in dit arrest is weergegeven en verwoord (waarnaar wordt verwezen) waartoe het navolgende geldt (dat zonodig in onderling verband en samenhang dient te worden gelezen en beschouwd).
2.1
Het gaat hier om de rov.n 4.9 t/m 4.11 in dit arrest, in samenhang met de rov.n 4.16 l/m 4.18 alsmede 4.27, de slotsom onder 5 en de beslissing onder 6. Gemeend wordt dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn althans bezien de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn, waartoe na te melden uitwerkingen en toelichting,
2.2
Het rapport van [A] heeft voor het herstel van de aan het exterieur en interieur vastgestelde gebreken (mijn onderstreping — advocaat, daar waar [gerekwireerde] zelf betwistte ondeugdelijk werk te hebben geleverd, terwijl [rekwirant 1] dit nadrukkelijk had gesteld en had geadstrueerd) een zeker bedrag berekend. De zijdens [rekwirant 1] vervolgens uitgebrachte expertiserapporten steken in op de idee en de noodzaak van totale verwijdering en vervolgens nieuwe aankleding.
2.3
In alle situaties had of heeft evenwel te gelden, dat het werk zelf nog niet door [gerekwireerde] was opgeleverd, nog niet gereed was, hetgeen als zodanig de of enige nacalculatie uitsluit of verhindert. Het moet derhalve dan nog gaan om (het totaal van) de kosten die met algeheel herstel zijn gemoeid, de verwijdering van hetgeen ondeugdelijk is aangebracht (dus zowel feitelijk als qua gebruikte materialen) daaronder begrepen, op basis en uitgaande van het peilmoment waarop [gerekwireerde] de verdere uitvoering van haar werkzaamheden staakte.
2.4
Het hof kan dan ook niet oordelen zoals het doet in rov. 4.11, nu toch [A] wel de ondeugdelijkheid van de prestaties van [gerekwireerde] heeft onderzocht en vastgesteld, doch volstaan heeft met tot uitgangspunt ie nemen enkel herstel dat wil zeggen zonder voorafgaande verwijdering van hetgeen ondeugdelijk was aangebracht, in de situatie dat [rekwirant 1] recht heeft op deugdelijk uitgevoerd werk, dus ook qua materialen, hetgeen alsdan, in die situatie dus (wel) tot verwijdering noopt. Onder die of zodanige omstandigheden gaat het dan ook om de schade samenhangende met verwijdering en herstel, zodat waar het rapport [A] zich beperkte tot enkel herstel, [A] aldus niet in redelijkheid tot zijn beslissing kon komen dat het werk uitsluitend met betrekking tot de in het bindend advies gememoreerde gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden te kort schoot.
2.5
Het hof heeft derhalve niet onderkend en heeft dan ook miskend dat het niet ging of gaat om de vaststelling van de gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden, maar om de (vervolg-)vraag hoe en op welke wijze het herstel diende plaats te hebben, daar waar de offerte zag op zowel de manier van uitvoering als de in dat kader de aan te wenden (soorten) materialen, zodat de deugdelijkheid van de betrokken werkzaamheden zowel het uitgevoerde werk zelf betreft als de in dat kader aangewende materialen.
2.6
In het kader van rov. 4.16 overweegt en oordeelt het hof dan ten onrechte immers op rechtens onjuiste althans onbegrijpelijke gronden dat [rekwirant 1] niet een bewijsaanbod heeft gedaan maar een aanbod heeft gedaan om deskundigen te horen, nu toch reeds die of zodanige deskundigenrapporten voorhanden waren en het hem ([rekwirant 1]) alleen nog ging om de vaststelling dat in de rapportage van [A] en Maas essentiële aspecten onderbelicht waren gebleven en dat het werk van [gerekwireerde] in geen verhouding staat tot de kosten, ter staving waarvan hij ([rekwirant 1]) enkel de feitelijke informatie en/of de constateringen van de andere deskundigen behoefde, zodat aldus en onder deze omstandigheden wel degelijk sprake is van een aanbod tot getuigenbewijs. Het hof heeft dit niet onderkend en heeft dit aldus miskend. Het bewijsaanbod is dan ook op onjuiste en/of althans onbegrijpelijke gronden verworpen.
2.7
De rov.n 4.17 en 4.18 zijn dan ook gebaseerd op gronden die deze overwegingen en de daarin vervatte oordelen niet kunnen dragen.
Middel III.
Het hof heeft het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften verzuimd door te overwegen en te beslissen als in dit arrest is weergegeven en verwoord (waarnaar wordt verwezen), waartoe het navolgende geldt (dat zonodig in onderling verband en samenhang dient te worden gelezen en beschouwd).
3.1
Het gaat hier om de rov. 4.19 t/m 4.25 in samenhang met rov. 4.27, de slotsom onder 5 en de beslissing onder 6. Gemeend wordt dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn althans bezien de inhoud van de dossierstukken onbegrijpelijk zijn, waartoe na te melden uitwerkingen en toelichting.
3.2
[rekwirant 1] heeft aangegeven (vgl. rov. 4.21 hof-arrest) de urenlijsten van [gerekwireerde] te zijn gaan vergelijken met zowel de offerte als de gegevens waarover hijzelf beschikte, en op basis daarvan heeft hij tot de onjuistheid van die overzichten geconcludeerd, en dat ook aan zijn verweer ten grondslag gelegd.
3.3
[rekwirant 1] heeft echter de materiele inhoud van de facturen en de onderliggende urenlijsten betwist, zodat het hof een daarop toegespitste beoordeling had moeten plegen, die het hof evenwel ten onrechte nalaat, althans behelst zijn arrest niet die of zodanige beoordeling en beschouwing, respectievelijk behelst datgene dat het hof wel ter zake overweegt in rov. 4.23 een verboden aanvulling van de feiten en/of de verweermiddelen van [gerekwireerde], nu zij ([gerekwireerde]) dat zo niet heeft gesteld of heeft verdedigd als het hof hier heeft verwoord. Terwijl voor wat betreft rov. 4.24 heeft te gelden dat [rekwirant 1] gemotiveerd heeft aangegeven dat de lijsten niet klopten nu de betrokken personen op de aangegeven dagen niet hebben gewerkt respectievelijk op welke concrete werkzaamheden de gestelde uren zien, zodat het hof ook daaromtrent gehouden was tot een inhoudelijke beschouwing en beoordeling, en dit derhalve ten onrechte heeft nagelaten althans achterwege heeft gelaten.
3.4
's Hofs overwegingen en oordelen zijn dan ook gebaseerd op gronden die deze overwegingen en oordelen niet kunnen dragen.
3.5
De verdere doorwerking daarvan regardeert hetgeen het hof in de rov.n 4.25 en 4.27 overweegt en oordeelt, en vervolgens ooder 5 als slotsom verwoord en onder 6 beslist.
MITSDIEN het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen op de aangevoerde middelen van cassatie te vernietigen dit arrest d.d. 2 november 2006 door het Gerechtshof te Amsterdam tussen partijen gewezen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
De kosten dezes zijn van mij, gerechtsdeurwaarder. € [84.31]
Dit bedrag dient nog te worden verhoogd met de BTW, nu opdrachtgever verklaart deze BTW niet te kunnen verrekenen.
(w.g.) C. Baas
voor afschrift;