HR, 04-05-2007, nr. R07/062HR
ECLI:NL:PHR:2007:BA3035
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
04-05-2007
- Zaaknummer
R07/062HR
- LJN
BA3035
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA3035, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑05‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA3035
ECLI:NL:PHR:2007:BA3035, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑05‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA3035
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑03‑2007
- Wetingang
- Vindplaatsen
BJ 2007/18 met annotatie van Redactie
BJ 2007/18 met annotatie van Redactie
Uitspraak 04‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Bopz, machtiging tot voortgezet verblijf; afgewezen verzoek van raadsman van de betrokkene te mogen reageren op een verklaring van behandelaar ter zitting (art. 8 lid 9 Wet Bopz), schending van beginsel van hoor en wederhoor.
4 mei 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R07/062HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis de Stichting GGz Nijmegen
te Nijmegen,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ARNHEM,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Arnhem heeft bij verzoekschrift van 26 januari 2007 de rechtbank Arnhem verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: betrokkene - in een psychiatrisch ziekenhuis.
De rechtbank heeft ter zitting van 15 februari 2007 betrokkene, die werd bijgestaan door zijn raadsman, en de psycholoog [betrokkene 1] als (waarnemer van de) behandelaar van betrokkene gehoord.
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van een jaar.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatie-rekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Arnhem.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Bij het hiervoor in 1 vermelde verzoekschrift heeft de officier van justitie een geneeskundige verklaring van 25 januari 2007 overgelegd, welke is ondertekend door [betrokkene 2] als geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis, waarin de betrokkene verbleef. Die verklaring is niet (mede) ondertekend door de behandelend psychiater van betrokkene, [betrokkene 3]. Op de voor diens handtekening bestemde plaats staat met de hand geschreven: "voor deze i.v.m. ziekte".
3.2 Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling ter zitting van 15 februari 2007 en de bestreden beschikking blijkt dat ter zitting het volgende is voorgevallen. Nadat betrokkene was gehoord en de waarnemer van zijn behandelaar, [betrokkene 1], had toegelicht dat het gevaar dreigde dat betrokkene zou terugvallen in teloorgang, heeft de raadsman opgemerkt dat het dossier was gebaseerd op gegevens uit het verleden en de vraag gesteld waarop was gebaseerd dat er nu sprake is van gevaar. Daarop heeft [betrokkene 1] geantwoord dat hij zich baseerde op de geneeskundige verklaring en afgenomen heteroanamneses, verklaringen van de familie en de medische dossiers. Vervolgens heeft de raadsman de rechtbank verzocht het inleidende verzoek af te wijzen op de grond dat de geneeskundige verklaring niet is ondertekend door de behandelend psychiater [betrokkene 3] en onduidelijk is of betrokkene ten behoeve van die verklaring wel door hem is onderzocht. De raadsman concludeerde dat het gevaar bij betrokkene niet meer actueel was. Daarna heeft [betrokkene 1] verklaard:
"Betrokkene heeft veel angsten. Onder invloed van behandeling is er minder bedreiging. Ik verwacht niet dat hij wegloopt, maar wel dat hij zich onttrekt aan behandeling. De aanvraag voor de rechterlijke machtiging is gedaan door [betrokkene 4], arts-assistent en de geneeskundige verklaring is opgemaakt door [betrokkene 3], psychiater. Hij heeft betrokkene ook onderzocht. Het gaat nu inderdaad beter met betrokkene. Dat zijn de vruchten die van de rechterlijke machtiging kunnen worden geplukt, zo blijkt uit de afgelopen twee maanden. De advocaat kan daar nu gebruik van maken."
Op het verzoek van de raadsman om hierop nog te mogen reageren, antwoordde de rechter:
"Nee. U heeft uw tweede termijn al gehad. Ik ga nu uitspraak doen. Gelet op de processtukken en de toelichting van de behandelaar acht ik een psychiatrische stoornis aanwezig. Het gevaar dreigt dat betrokkene zonder rechterlijke machtiging zijn medicatie zal stoppen en zich dan weer zal verwaarlozen. Ik ben ervan overtuigd dat [betrokkene 3] betrokkene heeft onderzocht en de geneeskundige verklaring heeft opgemaakt, dat blijkt genoegzaam uit de geneeskundige verklaring zelf. Mijn beslissing is dat de voortzetting van het verblijf moet worden verleend voor de duur van een jaar."
In de bestreden beschikking is deze beslissing door de rechtbank nader gemotiveerd. Voorzover hier van belang, overwoog zij naar aanleiding van het verweer van de raadsman:
"De rechtbank ziet geen reden voor afwijzing van het verzoek, nu de behandelaar ter zitting heeft aangegeven dat de geneeskundige verklaring daadwerkelijk is afgegeven door [betrokkene 3] en dat ook hij het onderzoek heeft gedaan. Ook uit de verklaring zelf blijkt genoegzaam dat [betrokkene 3] betrokkene zelf heeft onderzocht.
Er bestaat daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling in de geneeskundige verklaring dat [betrokkene 3] vanwege ziekte verhinderd was de geneeskundige verklaring mede te ondertekenen. Om die reden is de geneeskundige verklaring alleen ondertekend door de geneesheer-directeur, [betrokkene 2]."
3.3 Aldus heeft de rechtbank haar beslissing mede gebaseerd op de hiervoor in 3.2 geciteerde mededelingen van [betrokkene 1] die betrekking hadden op de door betrokkene betwiste geldigheid van de in art. 16 lid 1 Wet Bopz genoemde geneeskundige verklaring en daarom voor de te nemen beslissing van wezenlijk belang waren.
Het middel klaagt dat de rechtbank het, mede in art. 8 lid 9 Wet Bopz tot uitdrukking gebrachte, beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door op basis van die mededelingen te beslissen zonder eerst, zoals zij niet alleen op grond van dat beginsel maar ook op grond van art. 17 lid 2 in verbinding met art. 8 lid 9 Wet Bopz had behoren te doen, de raadsman van betrokkene - overeenkomstig zijn uitdrukkelijk verzoek - in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van die mededelingen.
Nu uit de beschikking en de overige gedingstukken niet blijkt dat bijzondere omstandigheden aanwezig waren die rechtvaardigden dat daarvan werd afgezien, slaagt het middel.
3.4 Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat het middel voor het overige geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 15 februari 2007;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren E.J. Numann, als voorzitter, A. Hammerstein, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 mei 2007.
Conclusie 04‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Bopz, machtiging tot voortgezet verblijf; afgewezen verzoek van raadsman van de betrokkene te mogen reageren op een verklaring van behandelaar ter zitting (art. 8 lid 9 Wet Bopz), schending van beginsel van hoor en wederhoor.
R07/062HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 13 april 2007
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
Officier van Justitie te Arnhem
In deze Bopz-zaak wordt geklaagd over een schending van het beginsel van hoor- en wederhoor.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. Op 26 januari 2007 heeft de officier van justitie in het arrondissement te Arnhem de rechtbank aldaar verzocht ten aanzien van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis te verlenen. Bij het verzoekschrift was onder meer gevoegd een geneeskundige verklaring, op 25 januari 2007 opgemaakt door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 3], "voor deze i.v.m. ziekte" ondertekend door de geneesheer-directeur [betrokkene 2].
1.2. Op 15 februari 2007 heeft het verhoor plaatsgevonden in aanwezigheid van betrokkene en zijn raadsman en, namens de behandelaar, de psycholoog [betrokkene 1]. Blijkens het proces-verbaal is eerst het woord gegeven aan betrokkene zelf, die het verzoek van de officier van justitie op inhoudelijke gronden heeft bestreden. Na een toelichting van [betrokkene 1] over de stoornis, het gevaar en de noodzaak van behandeling, heeft betrokkene in zijn standpunt volhard. Vervolgens heeft de raadsman van betrokkene het woord gekregen, die stelde dat het dossier is gebaseerd op gegevens uit het verleden en dat hij zich afvroeg waarop de stelling is gebaseerd dat er nu nog sprake is van gevaar.
1.3. [Betrokkene 1] heeft verwezen naar de geneeskundige verklaring en enige aanvullende informatie gegeven. Vervolgens heeft de raadsman wederom het woord gekregen en de vraag aan de orde gesteld of [betrokkene 3] betrokkene wel heeft onderzocht ten behoeve van de geneeskundige verklaring: "als dat niet zo is, vraag ik me af of een eventuele rechterlijke machtiging wel rechtmatig wordt afgegeven". Verder heeft hij betoogd dat het gevaar niet actueel is en aan de rechtbank verzocht het verzoek van de officier van justitie af te wijzen.
1.4. Vervolgens heeft [betrokkene 1] verklaard:
"Betrokkene heeft veel angsten. Onder invloed van behandeling is er minder bedreiging. Ik verwacht niet dat hij wegloopt, maar wel dat hij zich onttrekt aan behandeling. De aanvraag voor de rechterlijke machtiging is gedaan door [betrokkene 4], arts-assistent en de geneeskundige verklaring is opgemaakt door [betrokkene 3], psychiater. Hij heeft betrokkene ook onderzocht. Het gaat nu inderdaad beter met betrokkene. Dat zijn de vruchten die van de rechterlijke machtiging kunnen worden geplukt, zo blijkt uit de afgelopen twee maanden. De advocaat kan daar nu gebruik van maken."
De raadsman heeft blijkens het proces-verbaal verzocht daarop te mogen reageren. De rechter antwoordde: "Nee. U heeft uw tweede termijn al gehad. Ik ga nu uitspraak doen".
1.5. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf verleend voor de duur van een jaar.
1.6. Namens betrokkene is - tijdig - cassatieberoep ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor, zoals dit mede tot uitdrukking komt in art. 8 lid 9 Wet Bopz, niet in acht heeft genomen doordat de rechtbank betrokkene en zijn raadsman niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de door de behandelaar als laatste gemaakte, in alinea 1.4 hiervoor geciteerde, opmerkingen.
2.2. De regel van hoor en wederhoor is neergelegd in art. 19 Rv. In het negende lid van art. 8, in verbinding met art. 17 lid 2, Wet Bopz, is dienovereenkomstig bepaald dat de betrokkene of zijn raadsman in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van mededelingen en verklaringen van de personen, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid van art. 8; daartoe behoort de instelling of psychiater die de betrokkene behandelt of begeleidt. Niet-nakoming van deze regel is eerder aanleiding geweest tot vernietiging van een Bopz-beschikking(1). Van het recht op een reactie kan afstand worden gedaan. Daarvan is in deze zaak geen sprake: de raadsman heeft uitdrukkelijk verzocht te mogen reageren.
2.3. Het beginsel van hoor en wederhoor vindt zijn grens daar waar het debat een keer tot een einde moet komen(2). De in het proces-verbaal gegeven motivering voor de weigering, te weten dat de raadsman al twee keer aan het woord was geweest, doet vermoeden dat de rechtbank het nu welletjes vond en van oordeel was dat betrokkene en zijn raadsman voldoende gelegenheid hadden gehad om het standpunt van betrokkene naar voren te brengen en zich uit te spreken over de inlichtingen die [betrokkene 1] ter zitting had gegeven. Het is waar, dat wanneer het partijdebat ontaardt in een herhaling van zetten, de voorzittende rechter de bevoegdheid heeft de mondelinge behandeling te sluiten. Toch kan deze bevoegdheid de bestreden beslissing niet verklaren.
2.4. Zowel het verweer m.b.t. de opsteller van de geneeskundige verklaring als het verweer m.b.t. het al of niet bestaan van `gevaar' (in de zin van art. 15 lid 2 Wet Bopz) was aan te merken als een essentieel verweer in die zin dat het verweer, indien gegrond bevonden, in de weg stond aan toewijzing van het verzoek van de officier van justitie. De rechtbank heeft het eerstgenoemde verweer verworpen met de volgende motivering:
"(...) nu de behandelaar ter zitting heeft aangegeven dat de geneeskundige verklaring daadwerkelijk is afgegeven door [betrokkene 3] en dat ook hij het onderzoek heeft gedaan. Ook uit de verklaring zelf blijkt genoegzaam dat [betrokkene 3] betrokkene zelf heeft onderzocht. Er bestaat daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling in de geneeskundige verklaring dat [betrokkene 3] vanwege ziekte verhinderd was de geneeskundige verklaring mede te ondertekenen."
Hieruit volgt m.i. dat de rechtbank de verwerping van een essentieel verweer in belangrijke mate heeft gebaseerd op de in alinea 1.4 hiervoor geciteerde verklaring van [betrokkene 1] ter zitting (en niet uitsluitend op de gedingstukken of op hetgeen eerder ter zitting aan de orde was geweest en waarover betrokkene en zijn raadsman zich wel hebben kunnen uitspreken). Over de in alinea 1.4 geciteerde verklaring heeft betrokkene noch zijn raadsman zich mogen uitspreken. Dit voert tot de slotsom dat de rechtbank deze verklaring niet aan haar beslissing ten grondslag had mogen leggen. Om deze reden kan de bestreden beschikking niet in stand blijven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Arnhem.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Zie bijv. HR 20 januari 1995, NJ 1995, 305; HR 16 april 1999, NJ 1999, 432; HR 5 november 1999, NJ 2000, 64; HR 25 oktober 2002, NJ 2002, 599. Zie ook: De Wet Bopz, artikelsgewijs commentaar, losbl., aant. 5.1 op art. 8 (W. Dijkers).
2 Burgerlijke Rechtsvordering, losbl., aant. 1 en 5 op art. 19 (E.M. Wesseling-van Gent).
Beroepschrift 22‑03‑2007
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], maar verblijvende in Psychiatrisch Ziekenhuis Ggz, afdeling Langeberg 1, Nijmeegsebaan 61 te (6525 DX) Nijmegen, voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Parkstraat 107 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr E. Grabandt, die door verzoeker tot cassatie is aangewezen om hem in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen, en die in die hoedanigheid dit verzoekschrift zal ondertekenen en indienen;
Met dit verzoekschrift tot cassatie wordt beroep in cassatie ingesteld tegen de op 15 februari 2007 door de Rechtbank Arnhem, Sector familierecht, onder kenmerk 151376 / BZ RK 07-68 gegeven beschikking waarbij is verleend een machtiging tot voortgezet verblijf van verzoeker tot cassatie in een psychiatrisch ziekenhuis voor een jaar na de dag van de beschikking van de Rechtbank.
Onderwerp cassatieprocedure
In deze zaak is aan de orde de vraag of de Rechtbank de beginselen van een behoorlijke rechtspleging en/of het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor, zoals dat ook tot uitdrukking komt in artikel 8 lid 9 Wet BOPZ, heeft geschonden door verzoeker tot cassatie en/of zijn raadsman niet in de gelegenheid te stellen zijn/hun zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van (de laatste) opmerkingen van de behandelaar [betrokkene 1].
Feiten en procedure
- 1.
Op 26 januari 2007 heeft de Officier van Justitie de Rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van het verblijf van verzoeker tot cassatie in het Psychiatrisch Ziekenhuis Stichting Ggz te Nijmegen, afdeling Langeberg 1.
- 2.
Het verhoor heeft plaatsgevonden op 15 februari 2007. Van de zijde van de instelling was (onder meer) aanwezig de psycholoog [betrokkene 1] (behandelaar).
- 3.
Blijkens het proces-verbaal van het verhoor heeft [betrokkene 1] de rechter informatie verschaft, waarop door verzoeker tot cassatie, dan wel door zijn raadsman, is gereageerd.
- 4.
Dit laatste geldt echter niet voor de laatste opmerkingen van [betrokkene 1]. Uit het proces-verbaal blijkt het volgende:
‘Dhr. [betrokkene 1]: Betrokkene heeft veel angsten. Onder invloed van behandeling is er minder bedreiging. Ik verwacht niet dat hij wegloopt, maar wel dat hij zich onttrekt aan behandeling. De aanvraag voor de rechterlijke machtiging is gedaan door mw.[betrokkene 4], arts-assistent en de geneeskundige verklaring is opgemaakt door dhr. [betrokkene 3], psychiater. Hij heeft betrokkene ook onderzocht. Het gaat nu inderdaad beter met betrokken. Dat zijn de vruchten die van de rechterlijke machtiging kunnen worden geplukt, zo blijkt uit de afgelopen twee maanden. De advocaat kan daar nu gebruik van maken.
Mr. [advocaat]: mag ik daar nog op reageren?
De rechter: Nee. U heeft uw tweede termijn al gehad. Ik ga nu uitspraak doen. Gelet op de processtukken en de toelichting van de behandelaar acht ik een psychiatrische stoornis aanwezig. Het gevaar dreigt dat betrokkene zonder rechterlijke machtiging zijn medicatie zal stoppen en zich dan weer zal verwaarlozen. Ik ben ervan overtuigd dat dhr. [betrokkene 3] betrokkene heeft onderzocht en de geneeskundige verklaring heeft opgemaakt, dat blijkt genoegzaam uit de geneeskundige verklaring zelf. Mijn beslissing is dat de voortzetting van het verblijf moet worden verleend voor de duur van een jaar.’
Cassatieberoep
Tegen de beschikking van de Rechtbank wordt aangevoerd het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat de Rechtbank heeft overwogen en beslist als is vervat in de ten deze bestreden beschikking, zulks ten onrechte op grond van het navolgende:
De Rechtbank heeft de in een procedure als de onderhavige in acht te nemen beginselen van behoorlijke rechtspleging en/of het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor, zoals dat mede tot uitdrukking komt in (het ingevolge artikel 17 lid 2 Wet BOPZ ook in de onderhavige procedure van toepassing zijnde) artikel 8 lid 9 Wet BOPZ geschonden door verzoeker tot cassatie en/of zijn raadsman niet in de gelegenheid te stellen zijn/hun zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de hiervoor in dit verzoekschrift sub 4 geciteerde mededelingen en verklaringen van [betrokkene 1].
Artikel 17 lid 2 Wet BOPZ bepaalt dat (onder meer) artikel 8 Wet BOPZ ook van toepassing is in de procedure op een verzoek tot verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf. Artikel 8 lid 4 sub f Wet BOPZ bepaalt dat de rechter zich zo mogelijk doet voorlichten door de instelling of psychiater die de betrokkene behandelt of begeleidt. Artikel 8 lid 9 Wet BOPZ bepaalt dat de betrokkene of zijn raadsman in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de mededelingen en verklaringen van (onder meer) de instelling of psychiater die de betrokkene behandelt of begeleidt.
Met een en ander strookt niet dat betrokkene en/of zijn raadsman niet in de gelegenheid wordt/worden gesteld te reageren op mededelingen en verklaringen van de behandelaar op de grond dat betrokkene en/of zijn raadsman al tweemaal het woord hebben/heeft gevoerd. Wanneer de rechter na (kennelijk) twee termijnen niettemin behoefte heeft aan nadere informatie van de behandelaar, staat het de rechter (uiteraard) vrij nadere vragen te stellen en nadere informatie in te winnen, en staat het (ook weer: uiteraard) de behandelaar vrij daarop te reageren. De vervolgens in acht te nemen beginselen van behoorlijke rechtspleging en/of het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor, zoals dat mede tot uitdrukking komt in artikel 8 lid 9 Wet BOPZ, brengen/brengt dan echter wel met zich dat betrokkene en/of zijn raadsman alsnog in de gelegenheid worden/wordt gesteld te reageren op de nadere mededelingen en verklaringen van de behandelaar.
Een en ander is door de Rechtbank uit het oog verloren, weshalve de beslissing van de Rechtbank rechtens onjuist is, althans niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.
WESHALVE de Hoge Raad op grond van dit middel de aangevallen beschikking zal vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten; kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 22 maart 2007
Advocaat