HR, 13-04-2007, nr. R06/173HR
ECLI:NL:HR:2007:AZ8850
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-04-2007
- Zaaknummer
R06/173HR
- LJN
AZ8850
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ8850, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑04‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ8850
ECLI:NL:HR:2007:AZ8850, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑04‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ8850
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 13‑04‑2007
Inhoudsindicatie
WSNP, tussentijdse beëindiging van toepassing van schuldsaneringsregeling op grond van art. 350 lid 3, aanhef en onder c, F. wegens schending van inspannings- en informatieplicht (81 RO).
R06/173HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 16 februari 2007 (WSNP)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
Deze zaak betreft een tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens het niet nakomen van de inlichtingen- en inspanningsverplichting van de schuldenaar.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. Bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 26 januari 2004 is de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard op verzoeker tot cassatie (hierna: de schuldenaar).
1.2. Op 30 september 2005 heeft de rechtbank een saneringsplan vastgesteld en de looptijd van de schuldsaneringsregeling gesteld op drie jaren, tot 26 januari 2007. In het dictum van deze beslissing is onder meer bepaald:
"Schuldenaar/schuldenares zal zich inspannen om tenminste de huidige inkomsten te behouden.
Indien schuldenaar/schuldenares geen betaald werk heeft gedurende een volle werkweek en daarbij werkzaamheden verricht die redelijkerwijs gezien zijn/haar vermogens verwacht mogen worden om tot een maximaal inkomen te komen, zal schuldenaar/schuldenares zich inspannen om zulk werk te vinden. Van die inspanningen zal hij/zij de bewindvoerder schriftelijke bewijzen zenden, waarbij het uitgangspunt is: ten minste vijf schriftelijke sollicitaties per maand, tenzij met de bewindvoerder anders is afgesproken.
Het voorafgaande geldt niet indien en voor zover uit onafhankelijk medisch onderzoek blijkt dat schuldenaar/schuldenares arbeidsongeschikt is, en de bewindvoerder daarvan een schriftelijk bewijsstuk heeft ontvangen.
Schuldenaar/schuldenares zal uit eigen beweging iedere wijziging van financiële gegevens, of van andere omstandigheden die voor de schuldsanering van belang zijn, met spoed aan de bewindvoerder [volgt naam bewindvoerder] mededelen. Dit geldt ook gedurende de periode dat er een postblokkade is."
1.3. De rechter-commissaris heeft op grond van art. 350, derde lid onder c en d, Fw aan de rechtbank een voordracht gedaan tot (tussentijdse) beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Deze voordracht is behandeld ter zitting van 27 september 2006(1).
1.4. Bij vonnis van 4 oktober 2006 heeft de rechtbank vastgesteld dat de schuldenaar niet heeft voldaan aan zijn inspanningsplicht met betrekking tot het verwerven van inkomsten uit arbeid en dat hij tevens een nieuwe bovenmatige schuld heeft laten ontstaan(2). Gelet op het verplichte aantal van 4 sollicitaties per maand en de inmiddels verstreken looptijd, zou de schuldenaar volgens de rechtbank bewijzen van circa 100 sollicitaties moeten kunnen overleggen. Hij heeft slechts 9 kopieën van sollicitaties overgelegd en medegedeeld daarnaast mondeling te hebben gesolliciteerd. Van die 9 sollicitaties hebben 7 echter betrekking op de periode nadat de rechter-commissaris de voordracht tot beëindiging had gedaan. De mededeling van de schuldenaar dat hij meermalen mondeling heeft gesolliciteerd achtte de rechtbank te vaag. De rechtbank besloot tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling(3).
1.5. De schuldenaar heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof heeft het hoger beroep behandeld ter terechtzitting van 10 november 2006. De schuldenaar heeft aangevoerd dat het opleggen van een sollicitatieplicht in zijn geval geen zin had: hij is naar zijn zeggen haast 58 jaar oud en niemand wil hem nog aannemen. Reeds ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling zat hij in een reïntegratietraject. Door het volgen van dit traject heeft hij naar zijn zeggen een grotere kans op werk. Het volgen van dit reïntegratietraject is volgens de schuldenaar een inspanning tot het verkrijgen van inkomsten uit arbeid, die tenminste gelijkwaardig is aan het sturen van sollicitatiebrieven.
1.6. Het hof heeft bij arrest van 28 november 2006 dit verweer verworpen en op grond van het niet voldoen aan de sollicitatieplicht het beroepen vonnis bekrachtigd. Of de schuldenaar tevens toerekenbaar een of meer nieuwe schulden heeft laten ontstaan, heeft het hof in het midden gelaten(4).
1.7. Namens de schuldenaar is - tijdig(5) - beroep in cassatie ingesteld.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1. Middel 1 klaagt dat het hof de nakoming van de inspannings- en informatieverplichting, voortvloeiend uit de WSNP, ten onrechte uitsluitend heeft getoetst aan de ReCoFa-richtlijnen en zonder motivering voorbij is gegaan aan de stelling van de schuldenaar dat hij wel degelijk aan deze verplichting heeft voldaan, volgens de regels die de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam voor het toekennen van een uitkering stelt. In de toelichting op deze klacht wordt nog aangevoerd dat de schuldenaar onbetwist zou hebben gesteld dat zijn inspanningen - bestaande in het volgen van een reïntegratietraining - in overeenstemming met de ReCoFa-richtlijnen zijn en dat het zijn eigen verantwoordelijkheid is, zo goed en zo snel mogelijk een vaste baan te vinden.
2.2. Anders dan in het middel wordt verondersteld, is de rechter die over de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling moet oordelen niet gebonden aan de regels die de DWI van de gemeente Amsterdam stelt met betrekking tot de sollicitatieplicht van personen die voor een uitkering in aanmerking willen (blijven) komen. Het uiteenlopen van de eisen die de gerechten, in navolging van de ReCoFa-richtlijnen 2005, stellen aan de sollicitatie-inspanningen van schuldenaren en de eisen die uitkeringsinstanties stellen, is recent aan de orde geweest in een andere cassatieprocedure(6). Kortheidshalve moge ik daarnaar verwijzen. Hoewel ik me kan voorstellen dat het uiteenlopen van deze eisen in de praktijk voor veel schuldenaren moeilijk te begrijpen is en daarom tot op zekere hoogte `conflictopwekkend' is, kan niet worden volgehouden dat het stellen van strengere eisen in het kader van de toepassing van de schuldsaneringsregeling rechtens niet geoorloofd is. De strekking van de desbetreffende wettelijke bepalingen is niet dezelfde. Ook het hof wijst daarop in rov. 2.5. Bovendien komen, wanneer ondanks onvoldoende inspanningen van de schuldenaar om betaald werk te zoeken toch een `schone lei' zou worden verleend, de gevolgen van die beslissing ten laste van een beperkt aantal (veelal particuliere) schuldeisers, anders dan bij een sociale verzekeringsuitkering. De stelling dat de schuldenaar steeds heeft voldaan aan de regels van de DWI voor het behoud van een uitkering is dus niet beslissend.
2.3. Ook blijkens zijn eigen verklaring was voor de schuldenaar duidelijk dat in het kader van de schuldsaneringsregeling van hem (bewijsstukken van) tenminste 4 sollicitaties per maand werden verlangd, ook al zag hij het nut van die sollicitaties niet in. De schuldenaar heeft inderdaad een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het zoeken naar betaald werk. Dit brengt echter niet mee dat hij - in het kader van de toepassing van de schuldsaneringsregeling - zélf kan bepalen dat een reïntegratietraject in de plaats komt van het verzenden van sollicitaties. De niet nader uitgewerkte bewering aan het slot van de toelichting op dit middelonderdeel, dat het hof in strijd met art. 6 lid 1 EVRM handelt door "te meten met twee maten" en dat dit jegens de schuldenaar zelfs een "onmenselijke en vernederende behandeling conform artikel 3 EVRM" [bedoeld zal zijn: in strijd met art. 3 EVRM] oplevert, mist elke grond.
2.4. Evenmin kan worden volgehouden dat het hof zonder motivering aan dit verweer is voorbijgegaan. In rov. 2.5 heeft het hof opgemerkt dat de schuldenaar niet (aan de rechter-commissaris) heeft verzocht in het kader van de schuldsaneringsregeling te worden vrijgesteld van zijn sollicitatieplicht. Het feit dat de schuldenaar deelneemt aan een reïntegratietraject laat volgens het hof onverlet dat hij zich zelfstandig - d.w.z. los van hetgeen in het kader van dat integratieproject reeds van hem werd verlangd - diende in te spannen om betaald werk te vinden. Tenslotte wijst het hof erop dat de schuldenaar meerdere keren van de bewindvoerder de kans heeft gekregen om aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te voldoen. Daarmee is het bestreden oordeel toereikend gemotiveerd.
2.5. Middel 2 klaagt dat het hof de regel van hoor en wederhoor heeft geschonden, althans in strijd met het beginsel van de partijautonomie de feiten heeft aangevuld, door geen acht te slaan op twee "afwijzingen" (negatieve reacties van potentiële werkgevers op sollicitaties van de schuldenaar), "nu [A] BV niet voorkomt in de telefoongids van [plaats] en Toradja Prins Coffee BV niet op de [a-straat 1] in [plaats] is gevestigd maar op nummer [2]". Volgens het middel zijn deze discrepanties ter terechtzitting niet besproken en heeft het hof ten onrechte buiten de procedure om een telefoongids en/of het handelsregister geraadpleegd.
2.6. Het beroep op het beginsel van de partijautonomie faalt. De bepaling van art. 24 Rv geldt hier niet, omdat uit de wet anders voortvloeit. In het vonnis in eerste aanleg is er al op gewezen dat de rechter ook ambtshalve kan vaststellen dat er gronden zijn voor een tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling; zie art. 350 lid 1 Fw. Waar het gaat om het beoordelen van de geloofwaardigheid van tot bewijs overgelegde bescheiden heeft de rechter een eigen, zelfstandige taak.
2.7. Voor wat betreft de regel van hoor en wederhoor, brengen het fair-trial-beginsel van art. 6 lid 1 EVRM(7) en, indirect, het bepaalde in art. 19 Rv mee dat de rechter in een schuldsaneringszaak zijn oordeel niet ten nadele van een der partijen baseert op bescheiden of andere gegevens van feitelijke aard waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Wat er zij van de vraag of het hof de in het telefoonboek gevonden informatie mocht gebruiken ter weerlegging van een stelling van de schuldenaar(8), de schuldenaar heeft bij deze klacht geen belang. Niet kan worden gezegd dat de bestreden beslissing gebaseerd is op gegevens uit het telefoonboek (of uit het handelsregister; van dit laatste blijkt trouwens niets). Het hof heeft zijn beslissing uitdrukkelijk hierop gebaseerd, dat de schuldenaar niet naar behoren aan zijn informatie- en inspanningsverplichting heeft voldaan. Weliswaar heeft hij gesteld ondanks zijn leeftijd en zijn beperkte kansen op de arbeidsmarkt toch te hebben gesolliciteerd, maar hij heeft deze stelling - ondanks daartoe strekkende verzoeken van de bewindvoerder - niet met (voldoende) bewijs gestaafd. De schuldenaar heeft (als prod. 5) enkele kopieën van ontvangstbevestigingen/afwijzingen overgelegd als bewijs van door hem verrichte sollicitaties(9). Het hof heeft deze bewijzen klaarblijkelijk in aantal te gering geacht om tot de slotsom te kunnen komen dat de schuldenaar aan zijn inlichtingen- en inspanningsverplichting heeft voldaan. Kennelijk slechts bij wijze van overweging ten overvloede heeft het hof nog opgemerkt dat de adresgegevens op twee van de overgelegde bewijsstukken niet kloppen. Uit niets blijkt dat het hof de authenticiteit van juist deze twee brieven beslissend heeft geacht voor het wel of niet beëindigen van de schuldsanering. Gelet op de maatstaf van 4 sollicitaties per maand, is dit niet onbegrijpelijk. Nu dit gedeelte van 's hofs overwegingen de beslissing niet draagt, treft het daartegen gerichte bezwaar geen doel.
2.8. De middelen nopen m.i. niet tot de beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Het onder c bepaalde heeft betrekking op het niet nakomen van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortkomende verplichtingen. Ter terechtzitting is namens de schuldenaar aangevoerd dat niet duidelijk is dat het hierbij zou gaan om de sollicitatieplicht. De rechter heeft te dien aanzien opgemerkt: "De sollicitatieplicht werd inderdaad niet genoemd in de voordracht tot tussentijdse beëindiging maar wordt hier ter terechtzitting door mij besproken" (p.-v. blz. 2; zie hierover ook het vonnis van 4 oktober 2006, blz. 2 bovenaan). De aanwezige bewindvoerder, de schuldenaar en zijn raadsman hebben zich ter terechtzitting zowel over de beweerde niet-nakoming van de sollicitatieplicht als over het beweerde laten ontstaan van bovenmatige schulden (de grond onder d) uitgesproken.
2 Blijkens het vonnis gaat het om een schuld van € 1.710,56 aan de gemeente Amsterdam.
3 Dit heeft, na het in kracht van gewijsde gaan, van rechtswege het faillissement van de schuldenaar tot gevolg; zie art. 350, lid 4, Fw.
4 Zie het slot van rov. 2.5.
5 Binnen acht dagen: zie art. 351 lid 2 in verbinding met art. 342 lid 3 Fw. Een faxcopie van het cassatieverzoekschrift is ingekomen op 5 december 2006; het door een advocaat ondertekende originele verzoekschrift is op 7 december 2006 ter griffie ontvangen. Het procesdossier is op 29 januari 2007 nagezonden.
6 HR 19 januari 2007, LJN: AZ2048.
7 Omdat de tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling het faillissement van de schuldenaar meebrengt, en daarmee een vaststelling van diens burgerlijke rechten en verplichtingen, is art. 6 lid 1 EVRM hier toepasselijk.
8 In het midden kan blijven of gegevens uit het telefoonboek mogen worden aangemerkt als "feiten en omstandigheden van algemene bekendheid" (art. 149 lid 2 Rv).
9 Drie afdrukken van emails van resp. 29 juli, 4 en 7 augustus 2006, een kopie van een brief van 30 maart 2006 en kopieën van twee door dezelfde persoon ondertekende, niet van een gedrukt briefhoofd voorziene brieven van "[A] bv" d.d. 28 mei 2006 resp. van "Toradja Prince Coffee bv" d.d. 6 juni 2006 (prod.'s bij MvG).
Uitspraak 13‑04‑2007
Inhoudsindicatie
WSNP, tussentijdse beëindiging van toepassing van schuldsaneringsregeling op grond van art. 350 lid 3, aanhef en onder c, F. wegens schending van inspannings- en informatieplicht (81 RO).
13 april 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/173HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats]
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 26 januari 2004 is ten aanzien van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de schuldenaar - de toepassing van de definitieve schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij beslissing van 30 september 2006 heeft de rechtbank voorts bepaald dat de schuldsaneringsregeling van toepassing is tot 26 januari 2007.
De rechter-commissaris heeft aan de rechtbank een voordracht gedaan tot (tussentijdse) beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling omdat de schuldenaar nieuwe bovenmatige schulden heeft laten ontstaan. Deze voordracht is door de rechtbank behandeld ter zitting van 27 september 2006.
De rechtbank heeft bij vonnis van 4 oktober 2006 de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd.
Tegen dit vonnis heeft de schuldenaar hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Na mondelinge behandeling heeft het hof bij arrest van 28 november 2006 de uitspraak waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de schuldenaar beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de schuldenaar heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 april 2007.