HR, 07-05-1999, nr. R99/023HR
ECLI:NL:HR:1999:ZC2900
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
07-05-1999
- Zaaknummer
R99/023HR
- LJN
ZC2900
- Roepnaam
Arends
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:1999:ZC2900, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑05‑1999
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1999:ZC2900
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:1999:AE9555
ECLI:NL:HR:1999:ZC2900, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑05‑1999; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:1999:AE9555
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1999:ZC2900
- Wetingang
art. 15c Faillissementswet
art. 15c Faillissementswet
- Vindplaatsen
Conclusie 07‑05‑1999
Inhoudsindicatie
7 mei 1999 Eerste Kamer Rek.nr. R99/023HR CS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Verzoeker], wonende te [woonplaats], VERZOEKER tot cassatie, advocaat: mr B.F.F. Gosschalk-Davidson. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Rek .nummer R99/023HR
Mr. Ten Kate
Parket, 2 april 1999
Conclusie inzake
[verzoeker]
Edelhoogachtbaar college,
1. Bij uitspraak van 6 januari 1999 heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo het verzoek van [verzoeker], verzoeker tot cassatie, strekkende tot opheffing van zijn faillissement en tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.
2. [Verzoeker] heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Hof heeft hem bij ter openbare terechtzitting uitgesproken arrest van 28 januari 1999 niet-ontvankelijk verklaard, overwegende dat ingevolge art. 5 Fw (zoals gewijzigd bij Wet van 25 juni 1998, Stb 445) jo. art. 15c, lid 2 Fw, het beroepschrift moet worden ingediend door een procureur, aan welke eis in het onderhavige geval te laat was voldaan.
3. Ingevolge art. 15c Fw kan de schuldenaar gedurende acht dagen na die van de in hoger beroep gedane uitspraak in cassatie komen. De termijn waarbinnen het onderhavige cassatieberoep diende te worden ingesteld, liep dus op vrijdag 5 februari 1999 af.
4. Het cassatieverzoek is evenwel eerst op dinsdag 9 februari 1999 ter Griffie van Uw Raad ingekomen en dus te laat. Dit leidt tot niet-ontvankelijkheid.
5. In het cassatieverzoek stelt [verzoeker] weliswaar dat de beslissing voor hem eerst kenbaar was op 8 februari 1999, doch daargelaten dat deze stelling niet nader is onderbouwd of toegelicht - met name niet tegen de achtergrond dat de uitspraak ter openbare terechtzitting is gedaan -, de wettelijke termijn loopt niet vanaf een aldus bepaald tijdstip. Vgl. rov. 3.1 en 3.2 HR 10 januari 1992, NJ 1992, 195.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [verzoeker] in zijn verzoek.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 07‑05‑1999
Inhoudsindicatie
7 mei 1999 Eerste Kamer Rek.nr. R99/023HR CS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Verzoeker], wonende te [woonplaats], VERZOEKER tot cassatie, advocaat: mr B.F.F. Gosschalk-Davidson. 1. Het geding in feitelijke instanties...
7 mei 1999
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/023HR
CS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr B.F.F. Gosschalk-Davidson.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een begin december 1998 ter griffie van de Rechtbank te Almelo ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht zijn op 17 juni 1998 uitgesproken faillissement op te heffen, onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Na een mondelinge behandeling van het verzoek ter terechtzitting van 15 december 1998 heeft de Rechtbank bij vonnis van 6 januari 1999 het verzoek afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 28 januari 1999 heeft het Hof [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. [Verzoeker] heeft zijn beroep schriftelijk doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn verzoek.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 16 april 1999 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Tegen de op 28 januari 1999 ter openbare terechtzitting door het Hof gedane uitspraak, waarbij [verzoeker] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek tot opheffing van zijn faillissement en tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, stond ingevolge art. 15c F.gedurende acht dagen na die uitspraak beroep in cassatie open. De cassatietermijn verstreek dus op 5 februari 1999, zodat het op 9 februari 1999 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen cassatierekest niet tijdig is ingediend. Dit leidt tot het oordeel dat [verzoeker] niet- ontvankelijk is in zijn beroep. De omstandigheid dat de uitspraak van het Hof voor [verzoeker] eerst op 8 februari 1999 kenbaar was - naar de Hoge Raad begrijpt: in schriftelijke vorm - kan daaraan niet afdoen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren Korthals Altes, als voorzitter, Van der Putt-Lauwers en Fleers, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Royer op 7 mei 1999.