NJ 1970, 204
HR, 20-02-1970
HR 20-02-1970, ECLI:NL:PHR:1970:AB5369
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
20 februari 1970
- Magistraten
De Jong, Dubbink, Ras, Minkenhof, Drion
- Zaaknummer
[1970-02-20/NJ_52606]
- LJN
AB5369
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1970:AB5369, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑02‑1970
ECLI:NL:PHR:1970:AB5369, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑02‑1970
- Wetingang
Rv (oud) art. 598a; Rv (oud) art. 598b; Rv (oud) art. 598c; Rv (oud) art. 598d; Rv (oud) art. 598e; Rv (oud) art. 598f; Rv (oud) art. 598g; Rv (oud) art. 598h; Rv (oud) art. 598i; Rv (oud) art. 598j; Rv (oud) art. 598k
Samenvatting
De eiser die verlof vordert te mogen overgaan tot executie bij lijfsdwang van een beschikking waarbij een uitkering tot onderhoud is bevolen, behoeft niet de afwezigheid te stellen van omstandigheden welke ingevolge art. 598f Rv. grond opleveren tot weigering van het verlof. Evenmin is vereist dat de President zich in zijn vonnis uitlaat omtrent de afwezigheid van bedoelde omstandigheden, voor zover door de gedaagde op het bestaan daarvan geen beroep is gedaan
Partij(en)
X, te Amsterdam, eiser tot cass. van een tussen pp. gewezen vs van de Pres. van de Rb. te Amsterdam van 11 sept. 1969, adv. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.