NJ 1969, 190
HR, 10-01-1969: De Zeven Provinciën
HR 10-01-1969, ECLI:NL:PHR:1969:AC1194, m.nt. G.J. Scholten (De Zeven Provinciën)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10 januari 1969
- Magistraten
De Jong, Wiarda, Hulsmann, De Meijere, Minkenhof
- Zaaknummer
[1969-01-10/NJ_52088]
- Noot
G.J. Scholten
- LJN
AC1194
- Roepnaam
De Zeven Provinciën
- JCDI
JCDI:ADS65310:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1969:AC1194, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑01‑1969
ECLI:NL:PHR:1969:AC1194, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑01‑1969
- Wetingang
BW art. 1395; BW art. 1418; BW art. 1419; BW art. 1420; BW art. 1421; BW art. 1422; BW art. 1423; BW art. 1424; BW art. 1425; BW art. 1426; BW art. 1427; BW art. 1428; BW art. 1429; BW art. 1430; BW art. 1431; BW art. 1432; BW art. 1433; BW art. 1434; BW art. 1435; BW art. 1436; BW art. 1437; BW art. 1438; BW art. 1439
Essentie
Condictio indebiti. Betaling ontvangen ‘als (middellijk) vertegenwoordiger’?
Samenvatting
Het Hof heeft vooropgesteld dat de uitkeringen, welke Zeven Provincien als onverschuldigd betaald terugvordert, door Zeven Provincien aan thans eiseres, de Bank, zijn gedaan op grond van het feit dat de Bank in het bezit was van de polissen, die aan de Bank in blanco waren geendosseerd en uit dien hoofde als toonderpapieren fungeerden. Hieruit heeft het Hof afgeleid dat de Bank zich jegens Zeven Provincien als uitsluitend rechthebbende op de uitkeringen heeft gelegitimeerd, welke gevolgtrekking kennelijk aldus moet worden verstaan dat de Bank zich jegens Zeven Provincien heeft voorgedaan — ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.