NJ 1969, 25
HR, 15-11-1968
HR 15-11-1968, ECLI:NL:PHR:1968:AB4950
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
15 november 1968
- Magistraten
De Jong, Wiarda, Dubbink, Beekhuis, Minkenhof
- Zaaknummer
[1968-11-15/NJ_51923]
- LJN
AB4950
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1968:AB4950, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 15‑11‑1968
ECLI:NL:PHR:1968:AB4950, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑11‑1968
- Wetingang
RO art. 39 onder 3°; WAB art. 19
Essentie
Rechtsvordering betrekkelijk tot een agentuurovereenkomst?
Blijft recht van tussenpersoon op premie-incasso in stand, indien tussen verzekeraar en tussenpersoon een agentuurovereenkomst heeft bestaan die door de verzekeraar is beeindigd? Omstandigheden welke relevant zijn uit het oogpunt van de vraag of enig geval, voorzien bij art. 19, lid 2, der Wet Assurantiebemiddeling, zich voordoet.
Samenvatting
De bevoegdheid van de rechter moet worden afgemeten naar de rechtsvordering, zoals deze door de eiser is ingesteld. In het onderhavige geval heeft thans-verweerder als oorspronkelijk eiser gesteld een groot aantal verzekeringsovereenkomsten te hebben tot stand gebracht tussen zijn clienten als verzekeringsnemers enerzijds en ‘Woudsend’, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.