Hof Amsterdam, 26-01-2016, nr. 200.161.742/01 NOT
ECLI:NL:GHAMS:2016:247
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-01-2016
- Zaaknummer
200.161.742/01 NOT
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:247, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑01‑2016; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2015:1480, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑04‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 1 Wet op het notarisambt
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Eindbeslissing op klacht tegen meerdere (kandidaat-)notarissen. Deelbeslissing gegeven op 21 april 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:1480). De klacht ziet op een verklaring die notaris sub 2 ter zitting in de tuchtprocedure in hoger beroep heeft gegeven. De kamer heeft in de bestreden beslissing klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht, voor zover die klacht is gericht tegen de oud-notaris en geïntimeerden sub 1, 3, 4 en de klacht, voor zover die is gericht tegen notaris sub 2, ongegrond verklaard. Het hof is – anders dan de kamer – van oordeel dat klaagster niet in haar klacht kan worden ontvangen, omdat sprake is van een herhaalde klacht.
Partij(en)
beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.161.742/01 NOT
nummer eerste aanleg : 14-06
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 26 januari 2016
inzake
[klaagster] ,
wonend te [plaats] ),
appellante,
gemachtigde: [X] te [plaats] ),
tegen
1. [notaris] ,
notaris te [plaats] ,
2. [notaris] ,
notaris te [plaats] ,
3. [kandidaat-notaris] ,
kandidaat-notaris te [plaats] ,
4. [kandidaat-notaris] ,
voorheen kandidaat-notaris te [plaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. P.H. Kramer, advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Op 21 april 2015 heeft het hof een deelbeslissing (ECLI:NL:GHAMS:2015:1480) gegeven in deze zaak (hierna: de deelbeslissing). Voor het verloop van het geding tot 21 april 2015 wordt naar de deelbeslissing verwezen.
1.2.
In de deelbeslissing heeft het hof de bestreden beslissing bevestigd voor zover deze betrekking heeft op de klacht tegen de (eind 2014 overleden) oud-notaris [oud-notaris] (hierna: de oud-notaris) en elke verdere beslissing aangehouden voor zover het betreft de andere (kandidaat-)notarissen (hierna gezamenlijk te noemen: de notarissen).
1.3.
Op 25 september 2015 heeft het hof een brief van 24 september 2015 (met productie 7) van appellante (hierna: klaagster) ontvangen. Bij brief van 29 september 2015 heeft het hof aan klaagster onder meer medegedeeld deze brief buiten beschouwing te laten voor zover deze een inhoudelijke reactie behelst op het verweerschrift van de wederpartij. De toegezonden productie is wel toegelaten.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 november 2015. Klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, en de notarissen, vergezeld van hun gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; beide gemachtigden aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
2. Stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. Feiten
3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Den Haag van 15 februari 2012 is klaagster in haar klacht tegen de oud-notaris en de notarissen gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard (klachtonderdelen 1 tot en met 8) en is de klacht wat betreft de onderdelen 9 tot en met 13 ongegrond verklaard.
3.2.2.
Klachtonderdeel 7 luidde als volgt: “Notaris [notaris] heeft het testament van [broer] [de broer van klaagster] gepasseerd met medewerking van [buurman] , de buurman van [broer] [hierna: [buurman] ], zonder daarbij de zwakbegaafde [broer] in bescherming te nemen. Notaris [notaris] had in dit geval zijn ministerie moeten weigeren.”.
3.2.3.
Klaagster is op 13 maart 2012 in hoger beroep gekomen van voormelde beslissing.
3.2.4.
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 6 december 2012. Uit het proces-verbaal van die zitting blijkt dat notaris [notaris] (hierna: [notaris] ) op vragen van dit het hof het volgende heeft geantwoord: “(..) Toen ik in de communicatie met [broer] een helder en consistent beeld kreeg (wij hebben daarbij ook gebruik gemaakt van zijn apparaatje) in de rust van het moment zelf, kon ik daarmee uit de voeten en heb ik verder onderzoek niet noodzakelijk geacht. (..)”.
3.2.5.
Bij beslissing van 14 mei 2013 heeft dit hof klachtonderdeel 7 ongegrond verklaard en voormelde beslissing voor het overige bevestigd.
4. Standpunt van klaagster
4.1.
De klacht van klaagster heeft betrekking op de verklaring van [notaris] tijdens de zitting in hoger beroep van 6 december 2012, zoals hierboven onder 3.2.4. weergegeven.
4.2.
Klaagster heeft het volgende aan haar klacht ten grondslag gelegd. [notaris] heeft beweerd dat haar broer tijdens (een van) hun gesprekken gebruik heeft gemaakt van een woord- en spraakcomputer. De andere notarissen hebben [notaris] tijdens die zitting niet tegengesproken op dat punt. Klaagster heeft toen direct te kennen gegeven dat dit niet waar was en kon zijn. Uit nader onderzoek is gebleken dat de broer van klaagster tijdens (een van) de gesprekken met de notarissen nooit de beschikking heeft gehad over een apparaatje of een woord- en spraakcomputer. De notarissen hebben nimmer goed met de broer van klaagster kunnen communiceren en hebben daarom het hof misleid dan wel niet de waarheid gesproken. Door deze handelwijze hebben de notarissen in strijd gehandeld met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en daarmee het notarisambt ernstig geschaad.
5. Standpunt van de notarissen
De notarissen stellen zich primair op het standpunt dat klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard op grond van het ne-bis-in-idem-beginsel. Subsidiair stellen zij dat de klacht van klaagster als ongegrond dient te worden afgewezen. De notarissen betwisten de stelling dat [notaris] in strijd met de waarheid zou hebben gehandeld. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof, die plaatsvond zes jaar na het passeren van het testament van de broer van klaagster, naar eer en geweten en volgens zijn beste herinnering verklaard over de wijze waarop hij heeft gecommuniceerd met de broer van klaagster.
6. Beoordeling
Ne bis in idem
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van het hof geldt in het notariële tuchtrecht het ne-bis-in-idem-beginsel. Dit beginsel brengt mee dat na beoordeling van een klacht door de tuchtrechter, een latere klacht over “hetzelfde feit” niet opnieuw kan worden beoordeeld. Er kan dus niet met succes herhaaldelijk over dezelfde gedraging van een notaris worden geklaagd.
6.2.
De kamer heeft het verweer van de notarissen, inhoudende dat het ne-bis-in-idem-beginsel in de weg staat aan het indienen van deze klacht, verworpen. Naar het oordeel van de kamer ziet de klacht namelijk op de uitspraak die [notaris] heeft gedaan tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep in de ‘eerste’ klachtzaak en daarover heeft de kamer nog niet eerder beslist. De kamer heeft klaagster dan ook ontvankelijk verklaard in haar klacht.
6.3.
Het hof is – anders dan de kamer – van oordeel dat klaagster niet in de onderhavige klacht kan worden ontvangen. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
6.4.
De klacht betreft de vraag of waar is wat [notaris] op de zitting van 6 december 2012 heeft verklaard over de gang van zaken bij het opmaken en passeren van het testament en dus in wezen op die gang van zaken zelf. Die gang van zaken is echter al aan de orde is geweest bij de beoordeling van de klacht die heeft geleid tot de beslissing van het hof van 14 mei 2013. De klacht in de onderhavige zaak hangt daarmee zozeer samen met de klacht in die eerdere zaak, dat geen sprake is van een nieuwe klacht, maar van een herhaalde klacht. Het hof zal klaagster daarom alsnog niet-ontvankelijk verklaren in de onderhavige klacht.
Nieuwe klacht
6.5.
In hoger beroep heeft klaagster als productie 7 overgelegd een gedeelte van de memorie van antwoord van [buurman] van 6 mei 2014 (in het hoger beroep in een civiele zaak tussen [buurman] en klaagster en haar gemachtigde). Hieruit blijkt volgens klaagster dat de notarissen tijdens de zitting van 6 december 2012 (ook) niet de waarheid hebben gesproken over het aantal gesprekken dat met de broer van klaagster zou zijn gevoerd, alsmede over de aanwezigheid van derden bij die gesprekken.
6.6.
Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt dient het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. In die procedure is voor de behandeling van een in hoger beroep nieuwe geformuleerde klacht geen plaats. Klaagster zal daarom in haar nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.8.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van klaagster omdat geen feiten of omstandigheden te bewijzen zijn aangeboden die tot een andere beslissing kunnen leiden.
6.9.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. Beslissing
Het hof:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar nieuwe klacht;
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover daarbij het niet-ontvankelijkheidsverweer van de notarissen is verworpen en de klacht gericht tegen [notaris] ongegrond is verklaard;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht gericht tegen [notaris] ;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige, voor zover (nog) aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, J.H. Lieber en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016 door de rolraadsheer.
Uitspraak 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Klacht tegen meerdere notarissen. Het hof heeft vastgesteld dat een van de notarissen is overleden. Het ligt in de rede dat het overlijden van een bij een tuchtprocedure betrokken (kandidaat-)notaris tot gevolg heeft dat de behandeling van de klacht wordt gestaakt. In het tuchtrecht voor andere beroepsgroepen is dat ook uitdrukkelijk bepaald. Indien het overlijden plaatsvindt nadat hoger beroep is ingesteld, brengt dit mee dat het hof een beslissing van de kamer voor het notariaat waarbij de klacht gegrond of ongegrond is verklaard, zal vernietigen en de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn klacht.
Partij(en)
beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.161.742/01 NOT
nummer eerste aanleg : 14-06
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 april 2015
inzake
[klaagster],
wonend te [plaatsnaam],
appellante,
gemachtigde: [X] te [plaatsnaam],
tegen
1. [notaris],
tot 1 juli 2002 notaris te [plaatsnaam],
2. [notaris],
notaris te [plaatsnaam],
3. [notaris],
notaris te [plaatsnaam],
4. [kandidaat-notaris],
kandidaat-notaris te [plaatsnaam],
5. [kandidaat-notaris],
voorheen kandidaat-notaris te [plaatsnaam],
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. P.H. Kramer, advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 24 december 2014 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 10 december 2014 (ECLI:NL:TNORDHA:2014:41). De kamer heeft in de bestreden beslissing klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht, voor zover die klacht is gericht tegen geïntimeerden sub 1, 2, 4 en 5 en de klacht, voor zover die is gericht tegen geïntimeerde sub 3, ongegrond verklaard.
1.2.
Op 14 januari 2015 heeft mr. Kramer het hof zowel telefonisch als schriftelijk meegedeeld dat hij die dag het bericht heeft ontvangen dat geïntimeerde sub 1 (hierna: de notaris) eind 2014 is overleden.
1.3.
Op 5 februari 2015 heeft mr. Kramer een verweerschrift bij het hof ingediend namens geïntimeerden sub 2 tot en met 5 (hierna: de andere (kandidaat-)notarissen). In dit verweerschrift heeft mr. Kramer tevens meegedeeld dat de notaris geen partij meer is in deze klacht vanwege diens overlijden.
1.4.
Klaagster heeft bij e-mail van 28 maart 2015 zich uitgelaten over de gevolgen die het overlijden van de notaris voor de procedure moet hebben. Bij e-mail van 3 april 2015 heeft
mr. Kramer daarop gereageerd, waarna klaagster bij e-mail van 7 april 2015 zich nader heeft uitgelaten.
2. Ontvankelijkheid
2.1.
Het hof heeft vastgesteld dat de notaris is overleden. De vraag is welk gevolg het overlijden heeft voor de onderhavige procedure, voor zover het de notaris betreft.
2.2.
De Wet op het notarisambt kent geen regeling voor de situatie dat een notaris of kandidaat-notaris tijdens de tuchtprocedure in eerste aanleg of in hoger beroep overlijdt.
2.3.
De tuchtrechtspraak wordt (mede) uitgeoefend ten dienste van het algemeen belang, namelijk ten behoeve van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. Het notariële tuchtrecht is in het bijzonder erop gericht een optimaal functioneren van het ambt van notaris binnen het rechtsbestel te verzekeren door op te treden tegen inbreuken op de ambtsplichten en/of -ethiek. Een eventuele inbreuk op de daarvoor geldende normen kan echter slechts in een individueel geval worden vastgesteld en leidt dan tot een persoonlijke sanctie voor de individuele (kandidaat-)notaris. Het ligt daarom in de rede dat het overlijden van de betrokken
2.4.
Dit sluit aan bij de regeling die geldt in het strafrecht en de opvatting die aan die regeling ten grondslag ligt. Artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat het recht tot strafvordering vervalt door de dood van de verdachte. Daaraan ligt de opvatting ten grondslag dat vervolging van een strafbaar feit en oplegging van een straf een persoonlijk karakter hebben, zodat het overlijden van de verdachte tot gevolg moet hebben dat de strafzaak een einde neemt. Indien het overlijden plaatsvindt nadat de dagvaarding is uitgebracht, brengt dit mee dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging. Ingeval de verdachte overlijdt gedurende het hoger beroep of het beroep in cassatie, wordt daartoe tevens de uitspraak van de lagere rechter door de hogere rechter vernietigd.
2.5.
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding voor het notariële tuchtrecht eveneens tot uitgangspunt te aanvaarden dat de tuchtprocedure een einde neemt door het overlijden van de betrokken (kandidaat-)notaris. Indien het overlijden plaatsvindt gedurende de procedure in eerste aanleg, brengt dit mee dat de kamer voor het notariaat de klager niet-ontvankelijk dient te verklaren in zijn klacht tegen de overleden (kandidaat-)notaris. Indien het overlijden plaatsvindt nadat hoger beroep is ingesteld, brengt dit mee dat het hof een beslissing van de kamer voor het notariaat waarbij de klacht gegrond of ongegrond is verklaard, zal vernietigen en de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn klacht.
2.6.
In het onderhavige geval heeft de kamer reeds geoordeeld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht jegens de notaris, zij het om een andere reden. De beslissing van de kamer moet daarom worden bevestigd.
2.7.
De beslissing ten aanzien van de andere (kandidaat-)notarissen zal het hof aanhouden.
2.8.
Hetgeen partijen omtrent het overlijden van de notaris verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor onderhavige beslissing in deze zaak.
3. De beslissing
Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing voor zover deze betrekking heeft op de klacht tegen de notaris;
- houdt elke verdere beslissing aan voor zover het betreft de andere (kandidaat-)notarissen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, J.C.W. Rang en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015 door de rolraadsheer.