NJB 2021/2738:Toepassing getuigenarrest post-Keskin (HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576): in casu (waarin de tenlastelegging mishandeling door verdachte van zijn echtgenote en kinderen betreft) heeft het hof het getuigenverzoek afgewezen omdat de noodzaak niet is gebleken. In het licht van het arrest postKeskin verduidelijkt de Hoge Raad thans zijn arrest HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, waarin is overwogen dat ‘de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid een getuige te ondervragen, niet eraan in de weg [staat] dat een door die getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel – indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd – het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.’ De Hoge Raad overweegt daarover dat bij de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, het gewicht van de betreffende getuigenverklaring in de bewijsconstructie nog altijd een belangrijke beoordelingsfactor is. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband dienen te worden beschouwd. De Hoge Raad zet uiteen waarom het hof in casu niet zonder meer begrijpelijk heeft geoordeeld dat voor het horen van twee kinderen als getuigen niet de noodzaak is gebleken.