HR, 09-01-2018, nr. 16/04245
ECLI:NL:HR:2018:28
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-01-2018
- Zaaknummer
16/04245
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:28, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑01‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2016:2999, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1411, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1411, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑10‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:28, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Geen middelen ingediend, verdachte n-o. Samenhang met 16/04441.
Partij(en)
9 januari 2018
Strafkamer
nr. S 16/04245
AJ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 juli 2016, nummer 23/001521-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2018.
Conclusie 17‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Geen middelen ingediend, verdachte n-o. Samenhang met 16/04441.
Nr. 16/04245 Zitting: 17 oktober 2017 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 26 juli 2016 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 april 2015 bevestigd. In dat vonnis heeft de rechtbank de verdachte wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
Er bestaat samenhang met de zaak met nummer 16/04441. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Tegen genoemd arrest is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld.
De aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv is op 26 oktober 2016 aan de verdachte in persoon uitgereikt. Mr. G.E. Helder, advocaat te Bovenkarspel, heeft zich in cassatie als raadsman van de verdachte gesteld en is tijdig, bij brief van 28 oktober 2016, van de aanzegging aan zijn cliënt in kennis gesteld. De in het tweede lid van art. 437 Sv gestelde termijn van twee maanden liep af op 27 december 2016. Er is gedurende deze termijn geen schriftuur houdende middelen van cassatie binnengekomen.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge art. 437, tweede lid, Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG