Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland nopens het verloop van de gemeenschappelijke landgrens, de grenswateren, het grondbezit in de nabijheid van de grens, het grensoverschrijdende verkeer over land en via de binnenwateren en andere met de grens verband houdende vraagstukken (Grensverdrag)
Artikel 58
Geldend
Geldend vanaf 01-08-1963
- Bronpublicatie:
08-04-1960, Trb. 1960, 68 (uitgifte: 18-07-1960, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-08-1963
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-07-1963, Trb. 1963, 114 (uitgifte: 01-01-1963, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De Verdragsluitende Partijen nemen op zich bij de uitoefening van hun waterstaatkundige taak naar behoren rekening te houden met de belangen welke de nabuurstaat bij de grenswateren heeft. Zij zullen derhalve alle maatregelen nemen of bevorderen, die nodig zijn om een met de belangen van beide Partijen overeenkomende geordende toestand van de binnen hun grondgebied gelegen gedeelten der grenswateren tot stand te brengen en te handhaven en geen maatregelen nemen of toelaten, die de nabuurstaat wezenlijk nadeel berokkenen.
2.
De Verdragsluitende Partijen zullen ter uitvoering van de in lid 1 aangegane verplichtingen binnen een redelijke termijn in het bijzonder alle maatregelen nemen en bevorderen voor:
- a)
het tot stand brengen en handhaven van een behoorlijke waterafvoer der grenswateren, voor zover het belang van de nabuurstaat dit eist,
- b)
het voorkomen van overstromingen en andere waterschade tengevolge van een ondoelmatige bediening van sluizen en stuwen,
- c)
het verhinderen van wateronttrekking die de andere nabuurstaat wezenlijk kan benadelen,
- d)
het verhinderen van een overmatige afvoer van zand en andere vaste stoffen, waardoor de nabuurstaat wezenlijk kan worden benadeeld,
- e)
het voorkomen van een overmatige verontreiniging van de grenswateren, waardoor de nabuurstaat bij het normale gebruik van het water wezenlijk kan worden benadeeld.
3.
Bovendien zullen de Verdragsluitende Partijen, in het kader van hun financiële mogelijkheden, ernaar streven de waterstaatkundige toestand der grenswateren op hun grondgebied in overeenstemming met de wederzijdse belangen te verbeteren en eventueel, indien zulks billijk is, bij te dragen in de kosten van maatregelen met betrekking tot de grenswateren op het grondgebied van de nabuurstaat.