Rb. Leeuwarden, 15-11-2007, nr. 17/880171-07 VEV
ECLI:NL:RBLEE:2007:BB7950
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
15-11-2007
- Zaaknummer
17/880171-07 VEV
- LJN
BB7950
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2007:BB7950, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 15‑11‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag, schietpartij, mishandeling, ontslag van rechtsvervolging, veroordeling.
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880171-07 VEV
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 november 2007 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel, Ter Apelerveen 10, Ter Apel.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 1 november 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Buitenhuis, advocaat te Leeuwarden.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van het onder 1. primair telastegelegde;
- veroordeling voor het onder 1. subsidiair, 2. en 3. telastegelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, [naam benadeelde partij],
tot een bedrag van € 3.377,94;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte van het onder 1. primair telastegelegde moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat de poging tot doodslag enkel ziet op [slachtoffer], nu verdachte heeft verklaard dat hij zich heeft gefocust op [naam]] en dat hij ook gericht heeft geschoten op [naam]]. De rechtbank zal de telastelegging zodanig uitstrepen dat verdachte ten aanzien van de poging tot doodslag op [naam] zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past met betrekking tot de telastegelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe:
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair telastegelegde:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 november 2007, onder meer inhoudende:
Ik heb op 14 mei 2007 te Leeuwarden opzettelijk met een vuurwapen kogels afgevuurd op [slachtoffer].
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2007048819-46, d.d. 21 mei 2007, onder meer inhoudende als verklaring van [slachtoffer], dat hij op 14 mei 2007 te Leeuwarden door verdachte meermalen met een vuurwapen is beschoten en dat hij daarbij gewond is geraakt aan zijn rechterarm en dat hij ook in zijn buik is geraakt.
Ten aanzien van het onder 2. telastegelegde:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 november 2007, onder meer inhoudende:
Ik heb op 14 mei 2007 te Leeuwarden opzettelijk met een vuurwapen kogels afgevuurd op de auto van [naam benadeelde partij]. Ook heb ik meerdere kogels afgevuurd door de ruiten van die personenauto waarin die [naam benadeelde partij] zich bevond.
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2007048819-17, d.d. 14 mei 2007, onder meer inhoudende als verklaring van [naam benadeelde partij], dat zij op 14 mei 2007 te Leeuwarden in haar auto zat en dat ze voor het stoplicht op de Groningerstraatweg stond. Zij hoorde toen aldaar een harde knal en toen zij omkeek zag ze dat er rechtsachter haar auto een man stond met een pistool in zijn hand. Ze hoorde meteen daarna weer een harde knal van achter haar auto komen. Na dit tweede schot hoorde ze meteen nog een schot en zag ze dat een ruit van haar auto kapot ging. Hierna hoorde ze wederom een schot en zag ze dat links naast haar auto ook een man stond en dat deze man eveneens een pistool in zijn hand had. Toen het stoplicht op groen ging is ze weggereden.
Toen [naam benadeelde partij] de auto na de schietpartij bekeek, bleek dat alle ramen aan de rechterzijde van haar auto waren vernield en dat ook in haar voorruit een kogelgat zat. Tevens zag [naam benadeelde partij] in haar auto diverse inslagen en fragmenten van kogels.
Ten aanzien van het onder 3. telastegelegde:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 november 2007, onder meer inhoudende:
Ik heb op 14 mei 2007 te Leeuwarden opzettelijk [slachtoffer] een vuistslag in zijn gezicht gegeven.
2. het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nr. 2007048819-74, d.d. 21 mei 2007, onder meer inhoudende als verklaring van [slachtoffer] dat de hem bekende [verdachte] hem op 14 mei 2007 te Leeuwarden een harde vuistslag in het gezicht heeft gegeven, waardoor hij pijn had aan zijn neus en mond.
3. het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nr. 2007048819-11, onder meer inhoudende als verklaring van de verbalisanten H.M.van Ellen en M. Zweers dat zij hebben waargenomen dat de door hen aangehouden verdachte, [verdachte], een voorbijganger, welke later bleek te zijn [slachtoffer], een vuistslag in het gezicht gaf.
4. het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nr. 14052007-HFD- 01, d.d. 6 juli 2007, waaruit blijkt dat [verdachte] ook wel "[verdachte] of "[verdachte]" wordt genoemd.
Bovenstaande wettige bewijsmiddelen -in onderling verband en samenhang beschouwd- houden de redengevende feiten en omstandigheden in waarop de beslissing van de rechtbank steunt dat verdachte de hierna bewezenverklaarde feiten heeft begaan.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. subsidiair, 2. en 3. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 14 mei 2007 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een revolver kogels heeft afgevuurd op die [slachtoffer], waarbij die [slachtoffer] in de buik en zijn rechterarm is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 14 mei 2007 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam benadeelde partij], die zich aldaar bevond in een personenauto op de Groningerstraatweg, van het leven te beroven, met dat opzet met een revolver kogels heeft afgevuurd op de personenauto waarin die [naam benadeelde partij] zich bevond, en kogels heeft afgevuurd door ruiten van de personenauto waarin die [naam benadeelde partij] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 14 mei 2007 te Leeuwarden, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], met kracht een vuistslag in het gezicht heeft gegeven, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. subsidiair poging tot doodslag
2. poging tot doodslag
3. mishandeling
Strafbaarheid feit en strafbaarheid verdachte
Het standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van het onder 1. subsidiair telastegelegde aan verdachte geen beroep op noodweer toekomt. De officier van justitie voert hiertoe aan dat verdachte in kringen lijkt te verkeren waarbij onenigheid met geweld wordt beslecht en waarbij het gebruik van vuurwapens niet wordt geschuwd. Verdachte heeft, door te kiezen voor een dergelijke levensstijl, bewust de kans aanvaard dat hij ook zelf in een situatie terecht kon komen waarbij geweld tegen hem zou worden gebruikt. De officier van justitie is derhalve van mening dat hier sprake is van culpa in causa, zodat het beroep op noodweer dient te worden verworpen. De officier van justitie verwijst hierbij naar een arrest van de Hoge Raad (LJN: AR3687), waarin de procureur-generaal, mr. J.W. Fokkens, in zijn conclusie bij dit arrest dit onderwerp aan de orde stelt.
De officier van justitie voert voorts aan dat, indien de rechtbank van oordeel is dat hier geen sprake is van culpa in causa, ook op grond van het feit dat er in het onderhavig geval geen sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding het beroep op noodweer moet worden verworpen. Alleen bevreesd zijn voor een aanranding rechtvaardigt niet een dergelijke verdedigingsactie van verdachte, aldus de officier van justitie.
Tot slot merkt de officier van justitie op dat, nu er in zijn visie op geen enkel moment sprake is geweest van een noodweersituatie, het beroep op noodweerexces eveneens niet kan slagen.
Het standpunt van de verdediging:
De raadsvrouw van verdachte is het oneens met de officier van justitie en is van mening dat in het onderhavige geval wel sprake is van een noodweersituatie. De raadsvrouw voert hiertoe bij pleidooi onder meer het volgende aan:
"Cliënt werd achtervolgd in het verkeer in Leeuwarden. Op het moment dat hij komt vast te staan in het verkeer en dus geen kant meer op kan, stappen [naam] en [naam] beiden gewapend uit de auto achter cliënt. Cliënt voelde zich op dat moment in ernstige mate bedreigd en dacht dat zijn laatste uur geslagen had. Er was sprake van een ogenblikkelijk dreigend gevaar daartoe. Cliënt zag zich genoodzaakt om zich daartegen te verdedigen. Vluchten was niet mogelijk en er stond cliënt op dat moment geen reële mogelijkheid ten dienste om het gevaar op andere, minder ingrijpender wijze af te wenden dan vanuit de auto zelf het wapen ter hand te nemen en (terug) te schieten. Hoewel dit een zwaar middel is, wordt dit naar mijn oordeel gerechtvaardigd door de potentieel levensbedreigende situatie waarin cliënt heeft verkeerd. Hij kon op dat moment niet anders. Toen cliënt een uitweg zag, heeft hij deze ook gekozen. Hij is toen de auto, die auto die voor [naam benadeelde partij] stond, ging rijden daarachter schuil gegaan en gevlucht naar het Shellstation. Ik meen dan ook dat cliënt de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit in acht heeft genomen en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging."
De raadsvrouw van verdachte doet voorts, indien de rechtbank van mening is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, een beroep op noodweerexces. Ze voert hiertoe aan, dat indien verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden hij dit heeft gedaan, ten gevolge van een hevige gemoedsbeweging welke werd veroorzaakt door een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding van zijn lijf.
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het beroep op noodweer ligt de vraag ter beoordeling of verdachte een rechtvaardiging had voor het schieten op [naam]]. Deze rechtvaardiging dient voort te vloeien uit het feit dat er in het onderhavige geval sprake is geweest van een zodanige onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf, dat noodzakelijke verdediging geboden was. Onder aanranding als hier bedoeld moeten niet alleen gedragingen worden begrepen die kunnen worden beschouwd als een feitelijke aantasting van het eigen lijf, maar ook die gedragingen die een onmiddellijk dreigend gevaar voor het eigen lijf opleveren. Het alleen bevreesd zijn voor een aanranding rechtvaardigt inderdaad, zoals door de officier van justitie gesteld, nog geen verdedigingsactie. De realiteit van de dreiging van de aanranding dient tot uitdrukking te komen in feitelijkheden.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte, nadat hij eerst enige tijd is achtervolgd door [naam]] en zijn kompaan, [naam], uiteindelijk bij de stoplichten op de Groningerstraatweg is klem gereden. Hierna zag verdachte dat [naam]] en [naam] beiden uitstapten en dat [naam]] met een vuurwapen in zijn hand naar hem toeliep. Verdachte heeft voorts aangegeven dat het hem bekend was dat er "geld op zijn hoofd stond" en dat hem door meerdere mensen was verteld dat [naam]] hem wilde vermoorden. Toen verdachte op een zodanige manier werd klemgereden dat ontkomen onmogelijk was en hij de man, over wie hij had gehoord dat die hem wilde vermoorden, zag uitstappen met een vuurwapen in zijn hand, ontstond er naar het oordeel van de rechtbank een reële dreiging. Dat verdachte toen op [naam]] heeft geschoten, acht de rechtbank dan ook een gedraging die noodzakelijk was ter verdediging van zijn eigen lijf.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het beroep op noodweer van verdachte slaagt en zal verdachte ten aanzien van het onder 1. subsidiair telastegelegde ontslaan van alle rechtsvervolging.
Met betrekking tot de stelling van de officier van justitie dat hier sprake is van culpa in causa omdat verdachte heeft gekozen voor een levensstijl waarbij geweld niet wordt geschuwd, merkt de rechtbank het volgende op.
Verdachte heeft gekozen voor activiteiten in het criminele circuit waar onenigheid met grof geweld lijkt te worden beslecht. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit echter niet dat verdachte daarom geen recht meer heeft zich te verdedigen tegen een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf. Verdachte heeft deze directe confrontatie (in het verkeer tijdens het spitsuur) niet opgezocht. Hij is op dat moment onvrijwillig in een levensbedreigende situatie beland. In dit geval acht de rechtbank het dan ook gerechtvaardigd dat verdachte zich verdedigde. Voor zover de officier van justitie in dit verband verwijst naar de conclusie van de procureur-generaal J.W. Fokkens bij het door de officier van justitie aangehaalde arrest, overweegt de rechtbank dat deze zijn opvattingen slechts in vragende vorm heeft verwoord en dat noch het recht, noch de jurisprudentie op dit moment een verdere beperking van het recht op noodweer inhouden dan hierboven weergegeven.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte, ten aanzien van het onder 2. en 3. telastegelegde strafbaar nu ten aanzien van deze feiten niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat, ten aanzien van het onder 2. en 3. telastegelegde, in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de gedane erkenning van de verdachte zich nog aan de overige op de dagvaarding genoemde ad informandum gevoegde strafbare feiten te hebben schuldig gemaakt, welke zaken derhalve hiermee zijn afgedaan;
- het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en mishandeling. De rechtbank tilt in deze zaak bijzonder zwaar aan de poging tot doodslag. Verdachte is betrokken geraakt bij een schietpartij op klaarlichte dag op een druk kruispunt ten tijde van de spits. De oorzaak hiervan was een vermeende mishandeling door verdachte en een ruzie over een ripdeal die hij samen met één van de andere schutters had gepleegd. Het is in een beschaafde samenleving niet te tolereren dat criminele geschillen op de openbare weg te midden van onschuldige en nietsvermoedende burgers met vuurwapens wordt uitgevochten. Verdachte moet worden toegegeven dat hij het conflict niet is begonnen en dat hij aanvankelijk nog een te rechtvaardigen verdedigingsactie heeft uitgevoerd. Daaraan moet echter onmiddellijk worden toegevoegd dat het verdachte is geweest die heeft gekozen voor activiteiten in het criminele milieu en daarmee de levensgevaarlijke gevolgen daarvan achter zich aan heeft gesleept de samenleving in. Gelet op de inmiddels opgebouwde strafdocumentatie van verdachte lijkt hij de criminaliteit te prefereren boven een fatsoenlijke wijze van inkomensverkrijging. Dat van de uitwassen hiervan onschuldige weggebruikers het slachtoffer kunnen worden, is blijkbaar geen punt van afweging.
Het slachtoffer in deze zaak, dat ongewild tussen de schietende partijen terecht is gekomen, staat symbool voor alle overige, zich op dat moment op het kruispunt bevindende aanwezigen, die evengoed het slachtoffer hadden kunnen zijn. Voor het slachtoffer geldt dat zij deze traumatische gebeurtenis nog lange tijd met zich mee zal dragen. Haar slachtoffer-verklaring laat aan duidelijkheid niets te wensen over. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij op het moment dat de noodweersituatie niet meer bestond ervoor heeft gekozen om zich te verschansen achter de auto van het slachtoffer en bovendien dwars door deze auto heen te schieten. Uit onderzoek is gebleken dat het weinig heeft gescheeld of het slachtoffer zou zijn geraakt met een kans op een dodelijk afloop. De rechtbank is van oordeel dat de situatie waarin en de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen.
Benadeelde partij
[naam benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder onder 2. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair telastegelegde bewezen als voormeld doch niet te zijn een strafbaar feit.
Ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 2. en 3. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij], [adres], bij wijze van voorschot toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3.377,94 (zegge: drieduizend driehonderd zevenenzeventig euro en vierennegentig eurocent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij], te betalen een som geld ten bedrage van € 3.377,94 (zegge: drieduizend driehonderd zevenenzeventig euro en vierennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 46 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 3.377,94 ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door H. Pool, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 november 2007.