CRvB, 17-03-2015, nr. 13-762 WWB
ECLI:NL:CRVB:2015:934
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
17-03-2015
- Zaaknummer
13-762 WWB
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:934, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 17‑03‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
USZ 2015/193 met annotatie van L.M. Koenraad, J.L. Verbeek
Uitspraak 17‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Intrekking bijstand. Hennepkwekerij (5 planten) voor eigen gebruik? De politie heeft de feitelijke situatie in de woning van betrokkene, en daarmee de mate van professionaliteit en de te verwachten opbrengst, onderzocht en in overleg met de Officier van Justitie geoordeeld dat sprake is van teelt voor eigen gebruik. Schending inlichtingenverplichting? Het college heeft verder geen onderzoek gedaan en niet geconcretiseerd dat de mate van professionaliteit anders beoordeeld dient te worden dan de politie heeft vastgesteld. Nu het college geen specifieke vragen heeft gesteld over de aanwezigheid van hennepplanten, en ook anderszins geen concrete aanwijzingen voorhanden zijn dat betrokkene inkomsten uit de teelt van hennep heeft gehad of zou hebben kunnen verkrijgen, is geen sprake van schending van de inlichtingenverplichting door betrokkene.
13/762 WWB
Datum uitspraak: 17 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2012, 12/5721 en 12/5561 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S.G.C. Bocxe, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.M. Diderich. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. N.W.T. Bijlsma, advocaat en kantoorgenoot van mr. Bocxe.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving sinds 1 januari 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Betrokkene staat sinds 1 oktober 2010 ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans Basisregistratie personen op het adres [adres] (uitkeringsadres).
1.2.
Nadat tijdens een in het kader van een aanvraag om bijstand van de inwonende broer van betrokkene afgelegd huisbezoek aan het uitkeringsadres het vermoeden was ontstaan dat in de woning een hennepkwekerij aanwezig was, heeft een handhavingsspecialist van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (handhavingsspecialist) een onderzoek ingesteld. De handhavingsspecialist heeft onder meer dossieronderzoek verricht, met betrokkene op 13 augustus 2012 een gesprek gevoerd en aansluitend een huisbezoek aan het uitkeringsadres gebracht. Tijdens dit huisbezoek is een zogeheten wiettent aangetroffen met daarin vijf hennepplanten. De handhavingsspecialist heeft verder informatie ingewonnen bij de verhuurder en de politie Amsterdam-Amstelland (politie) en verbruiksgegevens van het uitkeringsadres opgevraagd bij NUON. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 21 augustus 2012.
1.3.
Bij besluit van 21 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
6 november 2012 (bestreden besluit), heeft appellant de bijstand van betrokkene met ingang van 10 augustus 2012 ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft appellant ten grondslag gelegd dat bij het kweken van vijf hennepplanten al geen sprake meer kan zijn van uitsluitend eigen gebruik en dat betrokkene, door geen melding te doen van het hebben van hennepplanten in deze omvang, de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Omdat appellant geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden, is de onduidelijkheid met betrekking tot de kweek, de oogst en de eventuele opbrengst blijven bestaan en kan het recht op bijstand niet worden beoordeeld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 21 augustus 2012 herroepen. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat aan de aangetroffen situatie in de woning van betrokkene in redelijkheid het vermoeden kan worden ontleend dat sprake was van beroeps- of bedrijfsmatig handelen, maar betrokkene dit vermoeden afdoende heeft weerlegd. Het is dan aan appellant om aannemelijk te maken dat betrokkene inkomsten heeft gehad in verband met de teelt van hennepplanten en dat niet slechts sprake was van eigen gebruik. Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van oncontroleerbare inkomsten uit de teelt van hennepplanten, heeft appellant ten onrechte geconcludeerd dat betrokkene de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat bij de kweek van vijf hennepplanten sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen en niet van een redelijk vermoeden daarvan. Appellant verwijst in dit verband naar rechtspraak van de Raad en naar de Aanwijzing Opiumwet van het College van procureurs-generaal (ten tijde hier van belang gepubliceerd in Stcrt 2011, nr. 22936) (Aanwijzing). De aangetroffen situatie in de woning van betrokkene voldoet aan twee indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit als bedoeld in de Aanwijzing zodat aangenomen wordt dat sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Betrokkene heeft van de teelt van hennepplanten geen melding gemaakt, en evenmin een administratie bijgehouden, zodat niet meer kan worden beoordeeld of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Een besluit tot intrekking van bijstand is een voor de bijstandsgerechtigde belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op appellant rust.
4.2.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.3.
Niet in geschil is dat in de woning van betrokkene op 13 augustus 2012 vijf hennepplanten zijn aangetroffen en dat deze hennepplanten in een afgeschermde ruimte, namelijk in een wiettent, stonden en van daaruit een afzuiging naar buiten was geïnstalleerd. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of betrokkene hiervan melding had moeten doen. Betrokkene stelt zich daarbij - samengevat - op het standpunt dat sprake is van het kweken van hennep voor eigen gebruik en dat hij daarvan geen melding had hoeven doen.
4.4.1.
De beroepsgrond van appellant dat uit rechtspraak van de Raad (uitspraken van
1 april 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC9263 en 6 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1995) blijkt dat bij het kweken van ongeveer vijf hennepplanten reeds sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen, kan niet slagen. Ter nuancering van deze rechtspraak, waarin is overwogen dat bij de kweek van ongeveer vijf hennepplanten al geen sprake meer is van uitsluitend eigen gebruik, wordt overwogen dat de hoeveelheid planten één van de factoren is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt. De mate van professionaliteit en het doel van de teelt zijn andere factoren die hierbij van belang zijn. Uit voornoemde rechtspraak blijkt ook dat niet alleen de schaalgrootte maar de wijze van de hennepteelt eveneens van belang is.
4.4.2.
Appellant heeft zijn conclusie, dat sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, voorts gebaseerd op de Aanwijzing. De Aanwijzing heeft betrekking op opsporing en vervolging van personen die delicten uit de Opiumwet begaan. In de Aanwijzing wordt nader uitgewerkt wanneer sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep. De hierbij van belang zijnde factoren, te weten de schaalgrootte, de mate van professionaliteit en het doel van de teelt, worden nader toegelicht. Bij een hoeveelheid van vijf planten of minder wordt in beginsel geen beroeps- of bedrijfsmatig handelen aangenomen, maar is sprake van het telen van hennep voor eigen gebruik. Een hoeveelheid van vijf of minder planten kan evenwel toch als beroeps- of bedrijfsmatig handelen worden aangemerkt indien sprake is van twee of meer indicatoren waardoor vastgesteld kan worden dat de professionaliteit van de hennepteelt maakt dat sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze indicatoren zijn nader uitgewerkt in een bijlage en zien op onder andere de belichting, verwarming en ventilatie. Daarbij is de mate van professionaliteit per indicator gewaardeerd in laag, gemiddeld en hoog. Een hoeveelheid van vijf of minder planten kan ook als beroeps- of bedrijfsmatig handelen worden aangemerkt indien sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin. Appellant heeft naar het oordeel van de Raad met betrekking tot het antwoord op de vraag of sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep op juiste gronden aansluiting gezocht bij de criteria, genoemd in de Aanwijzing. Daartoe is van belang dat het Openbaar Ministerie, gelet op zijn rol en taak bij de opsporing en vervolging van de Opiumwet, deskundig moet worden geacht om het onderscheid tussen beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt en teelt voor eigen gebruik te kunnen maken. Voorts bestaat bij gebreke van specifieke afwijkende voorschriften van het college over de meldingsplicht inzake hennepteelt geen aanleiding een andere uitleg met betrekking tot de vraag of sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt te hanteren.
4.4.3.
Indien een bijstandsgerechtigde met het kweken van hennepplanten binnen het bereik van de in 4.4.2 genoemde criteria van de Aanwijzing valt, en daarmee sprake is of kan zijn van beroeps- en bedrijfsmatige teelt, is tevens sprake van een omstandigheid waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Het kweken van hennepplanten onder die omstandigheden dient dan ook gemeld te worden door de bijstandsgerechtigde. De teelt van hennep dient overigens eveneens gemeld te worden indien een college van burgemeester en wethouders ter uitvoering van de WWB specifiek vragen heeft gesteld over de aanwezigheid van hennepplanten, maar dat had appellant in dit geval niet gedaan.
4.5.
Anders dan appellant betoogt, betekent de enkele aanwezigheid van vijf hennepplanten in de woning van betrokkene dan ook nog niet dat betrokkene dit had moeten melden. De mate van professionaliteit, te weten de door middel van de wiettent afgeschermde ruimte en geïnstalleerde afzuiging, waarmee aan twee indicatoren is voldaan, maakt wel dat betrokkene lijkt te vallen binnen het bereik van de in 4.4.2 genoemde criteria van de Aanwijzing. Deze indicatoren zijn, zoals in 4.4.2 is aangegeven, gewaardeerd naar een mate van professionaliteit van laag tot hoog. Vaststaat dat de politie de feitelijke situatie in de woning van betrokkene, en daarmee de mate van professionaliteit en de te verwachten opbrengst, op 12 juni 2011 heeft onderzocht en in overleg met de Officier van Justitie heeft geoordeeld dat sprake is van teelt voor eigen gebruik. Verder blijkt uit de door appellant bij de politie ingewonnen informatie dat de feitelijke situatie in de woning van betrokkene op 13 augustus 2012 niet was gewijzigd vergeleken met de situatie op 12 juni 2011. Appellant heeft verder geen onderzoek gedaan en niet geconcretiseerd dat de mate van professionaliteit anders beoordeeld dient te worden dan de politie heeft vastgesteld. Nu appellant geen specifieke vragen heeft gesteld over de aanwezigheid van hennepplanten, en ook anderszins geen concrete aanwijzingen voorhanden zijn dat betrokkene inkomsten uit de teelt van hennep heeft gehad of zou hebben kunnen verkrijgen, is geen sprake van schending van de inlichtingenverplichting door betrokkene.
4.6.
De rechtbank heeft niet onderkend wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen. Het oordeel van de rechtbank dat appellant ten onrechte heeft geconcludeerd dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene oncontroleerbare inkomsten uit de teelt van hennepplanten heeft, kan gelet op het voorgaande echter wel in stand blijven. De aangevallen uitspraak komt daarom met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, met verbetering van gronden, worden bevestigd. Gelet op deze verbetering van gronden zal van appellant geen griffierecht worden geheven.
5. Voor een veroordeling van appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep bestaat wel aanleiding. Deze kosten bedragen € 980,- voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- -
veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.C.F. Talman en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C. Moustaine
RB