Rb. Rotterdam, 18-04-2024, nr. 10812930 CV EXPL 23-31597
ECLI:NL:RBROT:2024:3741
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
18-04-2024
- Zaaknummer
10812930 CV EXPL 23-31597
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2024:3741, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 18‑04‑2024; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 18‑04‑2024
Inhoudsindicatie
Ambtshalve toetsing oneerlijke huurprijswijzigingsbepalingen, verstek
Partij(en)
locatie Rotterdam
zaaknummer: 10812930 CV EXPL 23-31597
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] ,
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: Velthoven De Koning Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde] ,
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde,
die niet in de procedure is verschenen.
Partijen worden hierna “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ” genoemd.
RECHTBANK ROTTERDAM |
datum uitspraak: 18 april 2024 |
1. De procedure
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van het door [eiser] in de dagvaarding van 22 november 2023 genoemde bedrag van€ 1.585,14 aan achterstallige huur tot en met de maand november 2023 en het restant van de jaarafrekening energiekosten, met de wettelijke rente daarover.
Tegen [gedaagde] is verstek verleend.
[eiser] is bij rolbeslissing van 14 december 2023 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de (on)redelijkheid van de huurprijswijzigingsregeling in de huurovereenkomst.
Ter uitvoering van die rolbeslissing heeft [eiser] een akte met drie producties genomen.
2. De beoordeling
2.1.
In de huurovereenkomst is in artikel 5.2 bepaald dat de huurprijs jaarlijks wordt aangepast overeenkomstig het gestelde in artikel 16 van de algemene bepalingen, dat wil zeggen op basis van het maandprijsindexcijfer volgens de consumentenprijsindex (CPI). In artikel 5.2 is ook bepaald dat, bovenop en gelijktijdig met die jaarlijkse aanpassing op grond van artikel 16 van de algemene bepalingen, de verhuurder het recht heeft om de huurprijs te verhogen met maximaal 3,0%.
2.2.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat de huurprijswijzigingsbepaling die partijen zijn overeengekomen oneerlijk is. Dat heeft tot gevolg dat alle huurverhogingen komen te vervallen en dat de eerste huurprijs van € 1.475,- is blijven gelden. De kantonrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Een huurprijswijzigingsbepaling is geen kernbeding
2.3.
Een bepaling die het mogelijk maakt om jaarlijks de huur te verhogen is geen kernbeding zoals bedoeld in Richtlijn 93/13. Aanpassing van de huurprijs heeft namelijk geen betrekking op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst en slechts indirect op de toereikendheid van de prijs die de consument moet betalen. Bepalingen die het mogelijk maken om de prijs te wijzigen worden bovendien genoemd op de zogenaamde ‘blauwe’ lijst van bepalingen die onder omstandigheden worden vermoed oneerlijk te zijn1.. Hieruit volgt dat niet bedoeld is om prijswijzigingsbepalingen van de richtlijn uit te zonderen.
De huurprijswijzigingsbepaling verstoort het evenwicht
2.4.
Een huurprijswijzigingsbepaling is naar het oordeel van de kantonrechter oneerlijk als die bepaling de verhuurder het recht geeft om de huur met meer te laten stijgen dan op grond van een redelijke inschatting van de markt op dat moment was te verwachten2.. De kantonrechter stelt vast dat de huurprijswijzigingsbepaling die partijen hebben afgesproken verder gaat dan dat. In het algemeen mag namelijk worden aangenomen dat een stijging gebaseerd op de consumentenprijsindex plus één procentpunt gerechtvaardigd was, maar een verdere stijging niet. De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn stelling dat de in artikel 5.2 van de huurovereenkomst genoemde verhoging van maximaal 3% niet oneerlijk is, maar juist een beschermend karakter zou hebben. De genoemde mogelijkheid om de huur met maximaal 3% te verhogen bestaat immers bovenop en gelijktijdig met de jaarlijkse aanpassing op grond van de consumentenprijsindex. Daardoor is de kans aanwezig dat de huur in totaal met een hoger percentage wordt verhoogd dan het wettelijk toegestane percentage. [eiser] heeft niet of onvoldoende uitgelegd waarom dat in dit geval gerechtvaardigd zou zijn. De bepaling is daarom oneerlijk.
Niet van belang is of uitvoering aan de bepaling is gegeven
2.5.
In beginsel is het niet van belang of de huur in de jaren na het aangaan van de overeenkomst daadwerkelijk is verhoogd overeenkomstig het maximaal afgesproken percentage. Het gaat er immers om of de bepaling het evenwicht tussen de verhuurder en de huurder verstoort. Dit moet worden beoordeeld naar het moment waarop partijen de overeenkomst zijn aangegaan. Het feit dat de verhuurder zichzelf de bevoegdheid heeft
gegeven om de huur jaarlijks met een bepaald percentage te verhogen, kan het evenwicht dus al verstoren ongeacht of de verhuurder daadwerkelijk van die mogelijkheid gebruik maakt3..
Splitsing van de bepalingen is niet mogelijk
2.6.
Voor de vraag of de bepaling oneerlijk is kan de huurprijswijzigingsbepaling waar het hier om gaat niet worden gesplitst. Bepalend is namelijk niet of tekstueel sprake is van losse bepalingen maar of inhoudelijk sprake is van het regelen van meerdere situaties. Dit volgt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie EU4.. In dit geval gaat het inhoudelijk om één situatie, namelijk het jaarlijks verhogen van de huurprijs.
Alle huurverhogingen komen te vervallen
2.7.
Als een huurprijswijzigingsbepaling oneerlijk is, dan heeft dat tot gevolg dat de kantonrechter deze bepaling moet vernietigen. Vernietiging heeft weer tot gevolg dat de huurprijswijzigingsbepaling geacht wordt er nooit te zijn geweest. Dat betekent dat alle huurverhogingen komen te vervallen en dat de huurprijs die partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn overeengekomen altijd is blijven gelden.
2.8.
De kantonrechter is zich ervan bewust dat teruggaan naar de huurprijs die gold toen de overeenkomst werd gesloten grote gevolgen kan hebben voor verhuurders en voor de markt, maar op basis van de richtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU bestaat er naar het oordeel van de rechter geen andere mogelijke uitkomst. Het Hof heeft namelijk beslist dat de rechter een oneerlijke bepaling niet mag wijzigen in een eerlijke bepaling en ook geen aanvullend recht mag toepassen5.. De gevolgen van oneerlijkheid kunnen daarom ook niet (deels) buiten toepassing worden gelaten, omdat die gevolgen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden zijn. Het doel van de richtlijn is namelijk dat oneerlijke bepalingen uit overeenkomsten verdwijnen en om dat doel te bereiken moeten de sancties uit de richtlijn afschrikkend zijn.
De hoogte van de huurachterstand
2.9.
Het bovenstaande betekent dat de kale huurprijs van € 1.475,-, die in de huurovereenkomst staat, altijd gelijk is gebleven. [eiser] heeft daarnaast gesteld en onderbouwd dat het voorschot energiekosten per september 2023 is verhoogd naar € 175,- per maand. Dat betekent dat de huur vanaf september 2023 maandelijks € 1.650,- (€ 1.475 +
€ 175,-) bedraagt. Uitgaande van die huurprijs was [gedaagde] over de maanden oktober en november 2023 in totaal € 3.300,- aan huur aan [eiser] verschuldigd. Uit de dagvaarding kan worden afgeleid dat [gedaagde] in de maand oktober 2023 een bedrag van € 1.681,- aan huur heeft betaald en in de maand november 2023 € 1.600,-, in totaal dus een bedrag van
€ 3.281,-. Dat betekent dat er over de maanden oktober en november 2023 nog sprake is van een huurachterstand van € 19,- (€ 3.300,- -/- € 3.281,-). [gedaagde] moet dat bedrag nog aan [eiser] betalen.
[gedaagde] moet in totaal een bedrag van € 1.083,26 aan [eiser] betalen
2.10.
De gevorderde hoofdsom bestaat voor het overige uit het restant van de jaarafrekening energiekosten. Dat deel van de vordering komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt daarom toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] wordt veroordeeld om in totaal een bedrag van € 1.083,26 (€ 1.064,26 + € 19,-) aan [eiser] te betalen. De wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
Er zijn verder geen oneerlijke bepalingen
2.11.
De kantonrechter heeft ook getoetst of (een deel van) de overige vorderingen moet worden afgewezen omdat één of meer oneerlijke bepalingen van toepassing zijn. Dat is hier niet het geval.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.12.
De incassokosten van € 193,16 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
Proceskosten
2.13.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser] op € 129,85 aan dagvaardingskosten, € 244,- aan griffierecht, € 204,- aan salaris voor de gemachtigde en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 679,85. Hier kan nog een bedrag bijkomen als het vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 1.276,42 aan achterstallige huur, berekend tot en met de maand november 2023, het restant van de jaarafrekening energiekosten en buitengerechtelijke kosten, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag dat aan hoofdsom (jaarafrekening energiekosten en huurachterstand), zonder rente en kosten, heeft opengestaan vanaf 1 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 679,85;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken. 44487 | |
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑04‑2024
Rechtbank Rotterdam 9 februari 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:801
Hof van Justitie van de Europese Unie 21 april 2016, ECLI:EU:C:2016:283 (Radlinger)
Hof van Justitie van de Europese Unie 23 november 2023, ECLI:EU:C:2023:911 (Provident Polska)
Hof van Justitie 30 mei 2013, ECLI:EU:C:2013:341 (Asbeek Brusse) en Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia)