NJB 2019/1503
Een beroep op vrijstelling van de leerplicht wegens bedenkingen in de zin van art. 5 onder b Leerplichtwet kan slechts worden gedaan indien de kennisgeving aan burgemeester en wethouders de verklaring bevat dat tegen de richting van – kort gezegd – het beschikbare onderwijs overwegende bedenkingen bestaan. Ingevolge art. 8 lid 2 Lpw is deze verklaring ‘niet geldig, indien de jongere in het jaar, voorafgaande aan de dagtekening van de kennisgeving, geplaatst is geweest op een school onderscheidenlijk een instelling van de richting waartegen bedenkingen worden geuit.’ Deze bepaling is van toepassing op iedere jongere die in het jaar voorafgaande aan de dagtekening van de kennisgeving, bevattende voormelde verklaring, geplaatst is geweest op een school in de zin van art. 1 Lpw van de richting waartegen bezwaar wordt gemaakt, ongeacht of de jongere toen ingevolge art. 3 lid 1 LPW leerplichtig was. Voorts voorziet het stelsel van de Lpw in beginsel niet in de mogelijkheid om, na ommekomst van de eerste leerplichtige periode dan wel het eerste leerplichtige schooljaar waarin geen geldige verklaring is of kon worden gedaan, voor een volgend schooljaar alsnog een dergelijke kennisgeving in te dienen teneinde een vrijstelling te verkrijgen. Een en ander brengt mee dat art. 8 lid 2 Lpw eveneens toepassing vindt indien de genoemde plaatsing op een school was gelegen in een eerdere periode dan het jaar voorafgaande aan de dagtekening van de (eerste) kennisgeving. Dit geldt ook in een geval als het onderhavige waarin sprake is van een verblijf in het buitenland. In casu heeft de zoon van verdachte in het jaar voorafgaand aan de datum waarop hij leerplichtig werd, ingeschreven gestaan op een school van de richting waartegen nadien bedenkingen zijn geuit. Het hof kon daarom gezien art. 8 lid 2 Lpw oordelen dat voor de eerste leerplichtige periode geen geldige verklaring als bedoeld in art. 8 lid 1 Lpw kon worden gedaan en dat dit in de weg staat aan een beroep op vrijstelling op grond van art. 5 aanhef en onder b Lpw
HR 18-06-2019, ECLI:NL:HR:2019:960
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18 juni 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, V. van den Brink en M.T. Boerlage
- Zaaknummer
17/03348
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Bijzondere onderwerpen strafrecht
Onderwijsrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:960, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑06‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:315, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑04‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑11‑2017
- Wetingang
Essentie
Een beroep op vrijstelling van de leerplicht wegens bedenkingen in de zin van art. 5 onder b Leerplichtwet kan slechts worden gedaan indien de kennisgeving aan burgemeester en wethouders de verklaring bevat dat tegen de richting van – kort gezegd – het beschikbare onderwijs overwegende bedenkingen bestaan. Ingevolge art. 8 lid 2 Lpw is deze verklaring ‘niet geldig, indien de jongere in het jaar, voorafgaande aan de dagtekening van de kennisgeving, geplaatst is geweest op een school onderscheidenlijk een instelling van de richting waartegen bedenkingen worden geuit.’ Deze bepaling is van toepassing op iedere jongere die in het jaar voorafgaande aan ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.