type:coll:
Rb. Overijssel, 21-03-2018, nr. C/08/198597 / HA ZA 17-96
ECLI:NL:RBOVE:2018:947
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
21-03-2018
- Zaaknummer
C/08/198597 / HA ZA 17-96
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2018:947, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 21‑03‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
JGz 2018/33 met annotatie van Mr. dr. W.J.A.M. Dijkers
PS-Updates.nl 2018-0263
Uitspraak 21‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Politieoptreden in voortraject van een (mogelijke) IBS, letsel opgelopen in politiecel, geen onrechtmatig handelen van de politie.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/198597 / HA ZA 17-96
Vonnis van 21 maart 2018
in de zaak van
1. [eiser] ,
wonende te [plaats] ,
2. [eiseres],
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. E.J. Bijl te Deventer,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon met wettelijke taak
DE NATIONALE POLITIE,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] en afzonderlijk [eiser] en [eiseres] genoemd worden. Gedaagde zal worden aangeduid als de Politie.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 21 februari 2017 met producties
- -
de conclusie van antwoord
- -
de conclusie van repliek met producties
- -
de conclusie van dupliek met productie
- -
de akte uitlaten productie tevens houdende overlegging productie van [eisers]
1.2.
Vervolgens hebben partijen (ex artikel 2.11 procesreglement) de rechtbank verzocht om vonnis te wijzen en is vonnis bepaald op heden.
1.3.
Met toepassing van artikel 15 Rv is de zaak naar de meervoudige kamer verwezen.
2. De feiten
2.1.
Op dinsdag 4 mei 2010 om 18.34 uur heeft [eiseres] gebeld met de politiemeldkamer met het verzoek om naar haar woning te komen, omdat een levensbedreigende situatie was ontstaan door de overspannen toestand van haar man [eiser] . [eiser] ging door het lint en zou zijn jongste zoon iets hebben willen aandoen.
2.2.
De agenten [A] en [B] , beiden van het Team Salland van de toenmalige regiopolitie IJsselland, arriveerden ter plaatse en werden aangesproken door de buurman van [eiser] , [X] . Deze vertelde dat [eiser] al vanaf 17.00 uur in de woning had lopen schreeuwen. De dochter van [eiser] had hem gevraagd om te komen omdat het niet goed ging met haar vader. [X] heeft toen vanuit de garage [eiser] in de gaten gehouden. [eiser] schold zijn vrouw uit en liet zichzelf meerdere malen van de bank vallen. Ramaker had van [eiseres] begrepen dat [eiser] zijn eigen zoon had aangevallen. Na het gesprek met Ramaker zijn de politieagenten de openstaande deur van de woning van [eiser] binnen gegaan.
2.3.
In de woning troffen de agenten [eiseres] , [eiser] en zijn (destijds 17-jarige) zoon aan. [eiser] lag liggend op de bank in de woonkamer. Hij lag op zijn buik en riep “Jullie horen hier niet, wegwezen jullie”. Vervolgens liet [eiser] zich van de bank vallen en kroop hij in de richting van agent [B] . [eiser] pakte het linkerbeen van [B] vast en wilde dit ondanks verzoeken/opdrachten daartoe niet meer loslaten. Met hulp van agent [A] en de zoon van [eiser] werd [eiser] van het been van [B] afgetrokken. [eiser] gedroeg zich agressief en recalcitrant en besloten werd om [eiser] in het kader van artikel 2 Politiewet (hulpverlening) mee naar het bureau te nemen. De agenten hebben [eiser] daartoe geboeid. Omdat [eiser] weigerde mee te gaan, hebben zij hem vervolgens met toepassing van de haakmethode (waarbij zij aan weerszijden ieder een arm onder de arm van [eiser] haakten en hem optilden) naar de auto getild.
2.4.
In de tussentijd arriveerden ook de agenten [C] en [D] ter plaatse. Met hulp van [C] en de zoon van [eiser] , die meerdere malen aan de Politie had gevraagd om zijn vader mee te nemen, hebben [A] en [B] [eiser] , die zich bleef verzetten, in de dienstauto gezet. [D] sprak toen in de keuken van de woning met [eiseres] .
2.5.
Eenmaal in de dienstauto gedroeg [eiser] zich agressief en heeft hij liggend op zijn rug met zijn benen het portierraam aan de rechterachterzijde van de wagen eruit geschopt. Daarop is [eiser] aangehouden wegens vernieling.
2.6.
[A] en [B] hebben [eiser] vervoerd naar het politiebureau aan de Storminkstraat in Deventer. Van der [C] en [D] zijn achter de auto waarin [eiser] zich bevond aangereden en hebben onderweg de politiemeldkamer verzocht om een Riagg-arts naar Deventer te sturen.
2.7.
Om 19.14 uur werd [eiser] ingesloten in een zogenaamde Riagg-cel. Via de camera die in de betreffende cel hing, werd [eiser] door de agenten in de gaten gehouden. Van het opgenomen beeldmateriaal is door de Rijksrecherche proces-verbaal opgemaakt.
2.8.
[eiser] is omstreeks 21.45 uur door GGD-arts J. van Leeuwen bezocht. Ter beveiliging van de GGD-arts zijn twee arrestantenverzorgers met hem mee de cel ingegaan. De GGD-arts heeft vastgesteld dat [eiser] op dat moment nog geen hoofdwond had. Tijdens het onderzoek schopte [eiser] de GGD-arts in het kruis. In een poging [eiser] onder controle te krijgen kwamen [eiser] en een van de arrestantenverzorgers ten val. Op het moment dat de GGD-arts de cel uit wilde lopen greep [eiser] hem bij benen, waarop opnieuw een worsteling is ontstaan.
2.9.
Na het verlaten van de cel heeft de GGD-arts rond 22.00 uur contact opgenomen met de crisisdienst Dimence te Deventer. De GGD-arts heeft gesproken met sociaal psychiatrisch verpleegkundige M. Wichers en haar verzocht om naar het politiebureau te komen om [eiser] te beoordelen.
2.10.
Om ongeveer 22.30 uur arriveerde Wichers op het politiebureau. Na het zien van de camerabeelden en overleg met de GGD-arts, heeft zij de dienstdoende psychiater bij de crisisdienst R. Ravelli gebeld om te komen zodat zij samen een (IBS-)beoordeling van [eiser] konden doen.
2.11.
Blijkens camerabeelden heeft [eiser] zich tussen 22.20 uur en 23.03 uur meerdere keren tegen de celdeur en -wand aangegooid.
2.12.
Psychiater Ravelli arriveerde rond 23.30 uur. Ravelli heeft overlegd met Wichers en heeft de camerabeelden bekeken, alvorens hij met agenten en arrestantenverzorgers naar de cel van [eiser] ging. Aldaar heeft Ravelli omstreeks 23.33 uur via het geopende observatieluikje meerdere malen geprobeerd om contact met [eiser] te maken, maar dat is niet gelukt. [eiser] heeft met zijn arm een grijpende beweging gemaakt door het observatieluikje waar Ravelli achterstond.
2.13.
[eiser] wierp zich vervolgens herhaaldelijk met zijn hoofd en lichaam tegen de celdeur en-wand.
2.14.
Na overleg over de wijze waarop [eiser] onder controle gebracht kon worden en het treffen van de nodige voorbereidingen, zijn de agenten om 00.13 uur de cel binnen gegaan om [eiser] door middel van de zogenaamde schildprocedure te fixeren.
2.15.
Tijdens de fixatie is de GGD-arts erbij gehaald om een forse hoofdwond van [eiser] te onderzoeken. De GGD-arts vond dat de wond niet verzorgd hoefde te worden. Hij maakte zich wel zorgen over eventuele schade aan de hersenen van [eiser] . Toen de GGD-arts de wond beoordeelde, was [eiser] nog steeds heel erg onrustig. Hij werd onder bedwang gehouden en werd geboeid. Nadat de GGD-arts de wond had gezien gingen de agenten verder met het boeien van de armen en benen van [eiser] .
2.16.
Vlak voordat Wichers klaar stond om [eiser] door middel van een injectie Promethazine toe te dienen, werd geconstateerd dat [eiser] het verzet staakte. De GGD-arts heeft [eiser] pijnprikkels gegeven waarop hij niet reageerde. Het schild werd van [eiser] afgehaald zodat de GGD-arts [eiser] nader kon onderzoeken. Vervolgens constateerde de GGD-arts dat [eiser] geen hartslag meer had. Daarop is men met reanimatie begonnen en is de ambulance opgeroepen.
2.17.
[eiser] is met de ambulance afgevoerd richting het Deventer Ziekenhuis. Hij is opgenomen op de Intensive Care en daar in een kunstmatig coma gehouden. Op 12 mei 2010 is acute letale katatonie bij [eiser] vastgesteld. In 2012 zijn bij hem blijvende cognitieve stoornissen vastgesteld. In zijn huidige toestand is [eiser] grotendeels aangewezen op dagopvang of zorg door [eiseres] .
2.18.
Bij brief van 21 oktober 2014 is de Politie door [eiser] aansprakelijk gesteld voor alle als gevolg van het gebeuren op 4 en 5 mei 2010 door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. De Politie heeft aansprakelijkheid afgewezen.
3. Het geschil
3.1.
[eisers] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de Politie volledig aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het in de dagvaarding omschreven onrechtmatig handelen door de Politie, althans door medewerkers van de Politie, op 4 en 5 mei 2010,
II. te verklaren voor recht dat de Politie volledig aansprakelijk is ex artikel 6:107 BW voor de schade die [eiseres] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het in de dagvaarding omschreven onrechtmatig handelen door de Politie, althans door medewerkers van de Politie, op 4 en 5 mei 2010,
III. de Politie te veroordelen tot vergoeding van alle door [eisers] geleden en te lijden schade, als gevolg van het in de dagvaarding omschreven onrechtmatig handelen door de Politie, althans door medewerkers van de Politie, op 4 en 5 mei 2010, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 5 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening,
IV. de Politie te veroordelen in de (na)kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.
3.2.
[eisers] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. De Politie heeft zich schuldig gemaakt aan onrechtmatig handelen, waardoor [eiser] schade heeft geleden in de vorm van blijvend letsel. In het bijzonder is het de Politie te verwijten dat zij niet eerder en niet adequaat heeft opgetreden, niet de vereiste voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om het letsel te voorkomen en niet heeft ingegrepen toen bleek dat ingrijpen geboden was om verdere schade te voorkomen. Bovendien in [eiser] door het handelen van gedaagde verstoken geweest van tijdige medische hulp waaraan hij behoefte had.Primair stelt [eisers] zich op het standpunt dat de Politie hierdoor heeft gehandeld of heeft nagelaten in strijd met een wettelijke plicht, meer in het bijzonder zoals neergelegd in de Politiewet, (de strekking van) het Convenant GGZ Nederland en Raad van Hoofdcommissarissen van 27 januari 2003, het Besluit van 8 april 1994, houdende regels met betrekking tot een nieuwe Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar en de maatregel waaraan rechtens van hun vrijheid beroofde personen kunnen worden onderworpen (hierna: de Ambtsinstructie) en de Wet BOPZ. Het handelen voldoet bovendien niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Subsidiair is volgens [eisers] sprake van handelen of nalaten in strijd met een subjectief recht van [eiser] (recht op bescherming van de lichamelijke integriteit en het recht om niet zonder rechtmatige grond de vrijheid te worden ontnomen) dan wel in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. In verband met dit laatste doet [eisers] een beroep op gevaarzetting.
3.3.
De Politie voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of de Politie op 4 en 5 mei 2010 onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank zal hierna afzonderlijk ingaan op de verwijten betreffende (1) het vervoer van [eiser] per politieauto naar het politiebureau, (2) de insluiting van [eiser] in een politiecel, (3) maatregelen en optreden tegen zelfverwonding en (4) de toepassing van de schildprocedure. Als uitgangspunt heeft te gelden dat [eisers] ingevolge artikel 150 Rv belast is met het bewijs van de normschending dan wel anderszins onrechtmatig handelen van de Politie.
(1) vervoer in een politieauto naar het politiebureau te Deventer
4.2.
[eisers] verwijt de Politie dat zij een psychisch verwarde persoon in een politieauto heeft overgebracht naar het politiebureau te Deventer. Voor dit vervoer ontbrak een juridische titel.
4.3.
De Politie voert aan dat de overbrenging van [eiser] in een politieauto naar het politiebureau te Deventer rechtmatig was, vanuit de gedachte om hulp te verlenen aan [eiser] (en zijn gezin) maar ook vanuit de gedachte dat [eiser] met het geweld dat hij tegen zijn zoon had gebruikt en de wederspannigheid jegens de politieagenten strafbaar had gehandeld en dat verdere strafbare feiten voorkomen moesten worden. De praktijk in dit soort crisissituaties is dat de betrokkene eerst wordt meegenomen naar het politiebureau en dat van daaruit zo nodig doorplaatsing naar de juiste voorziening wordt geregeld.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3 van de Politiewet heeft de Politie tot taak om te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde (te onderscheiden in strafrechtelijke handhaving en handhaving van de openbare orde) en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Uitgangspunt is dat de Politie bij de uitoefening van haar taak als omschreven in voormeld artikel, bevoegd is geweld te gebruiken. De Politie ontleent deze bevoegdheid aan artikel 7 van de Politiewet, waarin is bepaald dat de ambtenaar van de politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van de bediening geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op aan andere wijze kan worden bereikt.
Uit artikel 15 van de Grondwet (en artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM)) vloeit voort dat vrijheidsbeneming alleen mag geschieden als daarvoor een wettelijk voorgeschreven procedure bestaat, zoals in het strafrecht is geregeld voor degenen die een strafbaar feit plegen, of als de betrokkene daarmee instemt.
4.5.
Vast staat dat de betrokken politieagenten besloten [eiser] in het kader van hulpverlening mee te nemen naar het politiebureau en dat [eiser] , toen aan dat besluit uitvoering werd gegeven door hem in een politieauto te plaatsen, nog niet was aangehouden voor een door hem gepleegd strafbaar feit. Niet in geschil is voorts dat [eiser] tegen zijn wil werd meegenomen.
4.6.
De Ambtsinstructie vermeldt in Hoofdstuk 5 over de hulpverleningstaak van de Politie:
Artikel 25
1. De ambtenaar draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat personen die door drankgebruik, dan wel door andere oorzaken, onmiddellijk gevaarlijk zijn, hetzij voor de openbare orde, veiligheid of gezondheid, hetzij voor zichzelf, op de meest geschikte wijze van openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties, worden verwijderd. Onder openbare plaatsen worden mede verstaan vervoermiddelen die zich bevinden op deze plaatsen, een en ander voor zover niet gebezigd als woning.
2. De ambtenaar draagt personen als bedoeld in het eerste lid over aan het eigen zorgkader, voor zover de omstandigheden zulks toelaten. Zij kunnen bij het ontbreken van opvangmogelijkheden, bij wijze van hulpverlening, op het politie- of brigadebureau worden ondergebracht, indien dit nodig is voor hun bescherming en dit niet tegen hun wil geschiedt.
3. Voor personen als bedoeld in het eerste lid, van wie bekend is dat zij geestelijk gestoord zijn of die geestelijk gestoord lijken, waarschuwt de ambtenaar de arts, nadat zo mogelijk getracht is contact te zoeken met de eigen huisarts.
4.7.
Met inachtneming van de laatste zin van het eerste lid van voormeld artikel had [eiser] , die zich in zijn eigen woning bevond toen hij door de politieagenten werd geboeid en in de politieauto werd gezet, niet zomaar verwijderd mogen worden van de locatie. Partijen zijn het er thans echter over eens dat sprake was van een noodtoestand uit hoofde waarvan het geoorloofd en geboden was om [eiser] tegen zijn wil uit de woning te verwijderen.
4.8.
[eisers] is het er evenwel niet mee eens dat [eiser] vervolgens naar het politiebureau is overgebracht. Op grond van artikel 25 lid 2 van de Ambtsinstructie had hij aan het eigen zorgkader overgedragen moeten worden. De Politie heeft hiertegen aangevoerd dat het inschakelen van het eigen zorgkader niet haalbaar was en dat van alternatieve opvangmogelijkheden geen sprake was. Via [eiseres] had de Politie vernomen dat de huisartsenpost haar had laten weten dat het twee uur zou duren voordat een huisarts langs zou kunnen komen. Voor het verkrijgen van een titel voor (gedwongen) opname op basis van de BOPZ ontbrak de benodigde tijd. Hetzelfde geldt voor het in overleg met de GGZ vinden van een geschikte opvanglocatie, nog daargelaten dat vrijwillige medewerking van [eiser] aan verplaatsing naar alternatieve opvang niet te verwachten viel. Naar aanleiding van dit gemotiveerde verweer heeft [eisers] nagelaten om het gestelde verwijt nader te onderbouwen. Hiermee is voor de rechtbank komen vast te staan dat overdracht aan het (eigen) zorgkader op dat moment niet tot de mogelijkheden behoorde.
4.9.
Desondanks meent [eisers] dat artikel 25 lid 2 van de Ambtsinstructie er aan in de weg stond om [eiser] over te brengen naar het politiebureau omdat niet (uitdrukkelijk) is gebleken dat dit nodig was voor zijn bescherming en dit evident tegen de wil van [eiser] geschiedde. De Politie heeft dit op zichzelf niet bestreden maar betoogt dat haar optreden gerechtvaardigd was, in welk verband zij – naar de rechtbank begrijpt – een beroep doet op overmacht in de zin van noodtoestand (artikel 40 Sr). De rechtbank volgt de Politie in deze opvatting. Gelet op de melding van [eiseres] en de houding en het gedrag van [eiser] ter plaatse in de woning neemt de rechtbank aan dat zich een conflict van plichten heeft voorgedaan, met enerzijds het belang van bescherming van het grondrecht op persoonlijke vrijheid van [eiser] en anderzijds het belang van hulpverlening aan [eiser] (en zijn gezin) vanwege de noodsituatie waarin zij zich bevonden. De Politie heeft in de omstandigheden van het geval in redelijkheid het belang van hulpverlening zwaarder kunnen laten wegen dan de bescherming van het recht op vrijheid van [eiser] en heeft in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat geen andere mogelijkheid openstond dan [eiser] tegen zijn wil in een politieauto te plaatsen en over te brengen naar het politiebureau, zodat van daaruit zo nodig doorplaatsing naar de juiste voorziening kon worden geregeld.
4.10.
Dat het handelen van de Politie overigens in strijd zou zijn met (de strekking van) het Convenant GGZ Nederland en Raad van Hoofdcommissarissen van 27 januari 2003 en/of de Politiewet is de rechtbank niet gebleken. Voor zover [eisers] stelt dat sprake zou zijn van nagelaten optreden op grond van de BOPZ overweegt de rechtbank dat de Politie in de BOPZ taken toebedeeld heeft gekregen in het kader van de tenuitvoerlegging van een IBS. Daar is in de onderhavige zaak, waar het gaat om het (niet bij wet geregelde) voortraject van een (mogelijke) IBS, geen sprake van.
4.11.
[eisers] verwijt de Politie tenslotte nog dat [eiser] naar het politiebureau te Deventer is overgebracht en niet naar Zwolle. Daartoe stelt [eisers] dat op het politiebureau te Deventer slechts een kale cel voorhanden was, terwijl in Zwolle een cel beschikbaar was met matrassen op de wanden. Dat op het moment dat besloten werd om [eiser] naar het politiebureau over te brengen sprake was van indicaties dat de toestand van [eiser] zodanig was dat een met matrassen beklede cel benodigd was, is de rechtbank echter niet gebleken. [eiser] toonde zich weliswaar verward, instabiel en agressief, maar daaruit viel op zichzelf nog niet op te maken dat hij zichzelf zou gaan verwonden.
De omstandigheid dat politieagent [B] heeft verklaard dat beter naar Zwolle in plaats van Deventer gereden had kunnen worden, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel omdat dit door de betreffende politieagent achteraf als leermoment is aangegeven. In dit geval ligt niet ter beoordeling voor of het handelen van de Politie beter had gekund, maar of de Politie bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening rekening houdend met alle omstandigheden van het geval.
(2) de insluiting in een politiecel
4.12.
[eisers] verwijt de Politie dat [eiser] in een politiecel is ingesloten. Op grond van het Protocol Insluiting had [eiser] niet als verdachte maar als verward persoon aangemerkt en behandeld moeten worden. Dit betekent dat een GGD-arts had moeten beoordelen of [eiser] in een politiecel kon worden ingesloten. Voor zover de Politie zich op het standpunt stelt dat sprake was van een crisissituatie, had het voor de hand gelegen op dat moment de IBS toe te passen en uitvoering te geven aan de BOPZ.
4.13.
De Politie voert aan dat de insluiting van [eiser] zowel vanuit het oogpunt van hulpverlening als vanuit de strafrechtelijke handhaving volgens de regels is verlopen.
4.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten tijde van de insluiting was [eiser] inmiddels officieel aangehouden als verdachte van een strafbaar feit, te weten de vernieling van het raam van de politieauto. [eiser] behoorde op dat moment derhalve tot een categorie van personen die op grond van het Protocol Insluiting IJsselland ingesloten kon worden in een politiecel. Dat [eiser] daarnaast kon worden aangemerkt als een persoon als bedoeld in artikel 25 van de Ambtsinstructie staat er blijkens genoemd Protocol niet aan in de weg dat hij kon worden ingesloten.
4.15.
Bij de insluiting is gezien de psychische toestand van [eiser] gekozen voor een zogenaamde Riagg-cel. Een zodanige cel is minimaal ingericht en voorzien van cameratoezicht, waardoor de cel geschikt is voor mensen die afwijkend en agressief gedrag vertonen zoals bij [eiser] het geval was. Op dat moment waren er, anders dan [eisers] meent maar onvoldoende heeft onderbouwd, geen aanwijzingen dat het gedrag van [eiser] noopte tot verder ingrijpen. Het risico op zelfverwonding was op het moment van insluiting van [eiser] niet kenbaar aanwezig voor de Politie. Van gevaarzetting was derhalve geen sprake.
4.16.
Op grond van het Protocol Insluiting IJsselland moest vanwege de psychische toestand van [eiser] vervolgens de GGD-arts dan wel de Riagg-arts worden gewaarschuwd om te beoordelen of [eiser] ingesloten kon blijven dan wel naar het ziekenhuis overgebracht moest worden. De rechtbank constateert dat dit ook is gebeurd. Het tijdsverloop dat door miscommunicatie aan de zijde van de Politie is opgetreden voordat [eiser] daadwerkelijk door een arts is beoordeeld, zal hierna aan de orde komen bij de bespreking van het verwijt over maatregelen en optreden tegen zelfverwonding.
4.17.
De stelling dat de Politie heeft nagelaten om uitvoering te geven aan de BOPZ kan de rechtbank niet volgen. De door de Politie ingeroepen GGD-arts heeft de crisisdienst gewaarschuwd en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft de psychiater van de crisisdienst gebeld om een IBS-beoordeling uit te voeren. Het is de psychiater die een geneeskundige verklaring opstelt en deze naar de burgemeester stuurt, die uiteindelijk over de IBS beslist. Zoals hiervoor reeds is overwogen, voorziet de BOPZ niet in een regeling van taken en bevoegdheden van de Politie in het voortraject van een (mogelijke) IBS.
4.18.
Onder de gegeven omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de insluiting van [eiser] in een politiecel niet in strijd is te achten met een wettelijke plicht, een subjectief recht of de maatschappelijke zorgvuldigheid.
(3) maatregelen en optreden tegen zelfverwonding
4.19.
[eisers] verwijt de Politie dat zij niet (tijdig en adequaat) heeft ingegrepen. Daartoe stelt [eisers] dat de medische beoordeling van [eiser] te laat heeft plaatsgevonden, met alle ernstige gevolgen van dien. Voorts heeft de Politie [eiser] niet tegen zelfverwonding beschermd en heeft zij hem vanaf 21.41 uur in een hulpeloze en zelfdestructieve toestand achtergelaten in de cel zonder tijdig en adequaat in te grijpen.
4.20.
De Politie erkent dat door miscommunicatie harerzijds vertraging is ontstaan in de medische beoordeling van [eiser] maar stelt dat [eiser] daarvan geen nadeel heeft ondervonden. Nadat de GGD-arts de cel verliet, is direct de crisisdienst ingeschakeld. Pas na het bezoek van de GGD-arts en gedurende de periode waarin de Politie in afwachting was van (de beoordeling door) de crisisdienst is [eiser] zichzelf letsel gaan toebrengen. De Politie heeft gehandeld in overleg met en overeenkomstig de instructies van de ter zake kundige medewerkers van de crisisdienst.
4.21.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] door miscommunicatie tussen enerzijds de meldkamer van de regiopolitie IJsselland en anderzijds het personeel van de surveillance-eenheid en het personeel van het cellencomplex pas omstreeks 21.45 uur door de GGD-arts is bezocht, terwijl dit mogelijk al had gekund op het moment van insluiting om 19.30 uur.
Als onweersproken neemt de rechtbank voorts aan dat er geen strakke tijden zijn waarbinnen iemand met psychische problemen na insluiting in een politiecel door een GGD-arts moet worden gezien en dat, afhankelijk van de agenda van de dienstdoende GGD-arts en de reistijd die hij nodig heeft om naar het politiebureau te komen, er wel vaker enkele uren verstrijken voordat de GGD-arts ter plaatse is.
Anders dan [eisers] vindt de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten om te oordelen dat het tijdsverloop voor de komst van de GGD-arts nadelige gevolgen voor [eiser] heeft gehad. Tot vlak voor de komst van de GGD-arts vertoonde [eiser] , blijkens het proces-verbaal van het opgenomen beeldmateriaal van zijn cel, geen gedragingen die erop konden duiden dat hij zichzelf letsel (aan zijn hoofd) zou gaan toebrengen. Tot 21.00 uur is zijn gedrag niet bijzonder afwijkend te noemen; hij loopt rondjes door de cel, staat regelmatig voor de celdeur en zit gehurkt in een hoek van de cel. Na 21.15 uur is waargenomen dat hij op armen en benen steunt en dat hij zijn overhemd over zijn hoofd heeft getrokken. Om 21.39 uur ligt hij op zijn buik met zijn hoofd tegen de celdeur en om 21.41 uur laat [eiser] zich met zijn hoofd langs de celdeur op de grond vallen. Vlak voordat de GGD-arts omstreeks 21.45 uur de cel betrad was van duidelijk, structureel zelfbeschadigend gedrag van [eiser] geen sprake, laat staan dat [eiser] zichzelf op dat moment al letsel aan zijn hoofd had toegebracht. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de GGD-arts Van Leeuwen waaruit kan worden afgeleid dat hij op dat moment behoudens de bebloede handen van [eiser] geen verwondingen of bloed bij [eiser] heeft waargenomen. Nadat de GGD-arts in de cel kwam om met [eiser] te praten werd het gedrag van [eiser] duidelijk agressief en vanaf 22.20 uur heeft hij zich enkele keren met zijn lichaam tegen de celdeur aangeworpen. Niet uit te sluiten valt dat het bezoek van de GGD-arts de nodige agressie bij [eiser] heeft opgewekt, dat dit zelfdestructieve acties in gang heeft gezet en dat dit is verergerd door de contactpogingen van de psychiater nadien.
Tegen deze achtergrond en bij gebreke van andere feiten of omstandigheden, bestaat geen reden om aan te nemen dat een eerder bezoek van de GGD-arts en daarmee de crisisdienst tot een ander verloop zou hebben geleid.
4.22.
[eisers] stelt dat de Politie niet (tijdig en adequaat) heeft ingegrepen naar aanleiding van het zelfdestructieve gedrag van [eiser] . Uit het proces-verbaal van het opgenomen beeldmateriaal van de cel waarin [eiser] verbleef, leidt de rechtbank af dat het gedrag van [eiser] na 22.20 uur steeds agressiever werd. Daarbij is te zien dat hij verschillende keren zijn lichaam tegen de celdeur aangooit. Of [eiser] daarbij zijn hoofd verwondde is op de beelden niet waargenomen. Wel zijn vermoedelijk wondjes/bloedvegen op zijn kalend hoofd zichtbaar en is gezien dat hij met zijn hand over zijn hoofd wrijft. Vanaf 23.33 uur tot 00.13 uur is waargenomen dat [eiser] in totaal negen keer in volle vaart en zonder bescherming van handen vol met zijn hoofd tegen de celdeur aanduikt.
Wat er verder ook zij van het exacte moment waarop [eiser] zichzelf letsel aan het hoofd is gaan toebrengen, vanaf het moment dat het gedrag van [eiser] omstreeks 22.20 uur agressiever werd had de GGD-arts de crisisdienst al ingeschakeld en was men reeds in afwachting van de komst daarvan. Eenmaal ter plaatse om ongeveer 22.30 uur besloot de dienstdoende sociaal psychiatrisch verpleegkundige van de crisisdienst, na het zien van de camerabeelden en overleg met de GGD-arts, de dienstdoende psychiater van de crisisdienst op te roepen om samen een IBS-beoordeling te doen. De psychiater arriveerde vervolgens rond 23.30 uur. Ook hij heeft de camerabeelden bekeken en na een aantal vergeefse contactpogingen met [eiser] via het observatieluikje in de celdeur, heeft hij de Politie te kennen gegeven dat [eiser] ter bescherming van zichzelf en met het oog op noodzakelijk onderzoek en de toediening van medicatie gefixeerd moest worden. Niet gebleken is dat de Politie eerder is verzocht om [eiser] voor verder letsel te behoeden. Gelet op het gevaar dat van [eiser] uitging en de voorbereidingen die redelijkerwijs nodig waren om [eiser] op een verantwoorde en voor alle betrokkenen veilige manier onder controle te krijgen, is [eiser] vervolgens binnen een redelijk tijdsbestek gefixeerd door middel van de zogenaamde schildprocedure. Het is de rechtbank niet gebleken wat de Politie in de omstandigheden van het geval, voorzien van de nodige bijstand van de ter zake kundig geachte crisisdienst ter plaatse, vanaf het moment dat [eiser] zelfdestructief gedrag begon te vertonen anders of meer had kunnen doen dan zij heeft gedaan. Daarbij slaat de rechtbank mede acht op de als productie 10 bij dagvaarding overlegde verklaring van de betrokken sociaal psychiatrisch verpleegkundige Wichers en psychiater Ravelli, waarin onder meer staat vermeld:
“Het moge duidelijk zijn dat dit een extreme crisis was, met een heftig beeld, bij ene patiënt die ene blanco psychiatrische voorgeschiedenis had, nog nooit zoiets was overkomen, en ook voor de politie en crisisdienst en ondergetekenden, dit nog nooit eerder in zo’n mate hadden waargenomen en meegemaakt. En wij betreuren het vervolg en het verloop van de problematiek van patiënt ook ten zeerste. Zeker als dit nog steeds ernstige gevolgen voor betrokkene zijn huidig functioneren heeft. Maar wij zijn wel van mening dat van af het moment dat de crisisdienst betrokken is, vanaf 22.00 uur en zeker vanaf 23.30 toen de psychiater aanwezig was, tot 00.14 er toe getreden kon worden tot de cel, die tijd zo effectief en adequaat mogelijk is benut door alle partijen. Naar onze mening heeft ook de Politie zijn uiterste best gedaan om hierin te participeren en was de samenwerking dan ook zeker adequaat. Ook die laatste 45 minuten, hoe extreem het beeld ook was, is geprobeerd om zo snel en effectief mogelijk te handelen.”
4.23.
Wat betreft de ambulancezorg overweegt de rechtbank dat na de fixatie en de aansluitende beoordeling door de GGD-arts direct een ambulance is opgeroepen om [eiser] naar het ziekenhuis te vervoeren. Daarvoor bestond er voor de Politie geen reden om ambulancezorg te regelen. De Politie heeft dienaangaande ook geen instructie van de ter plaatse aanwezige medici ontvangen. Onder deze omstandigheden is van handelen in strijd met het Reglement Arrestantenzorg politie IJsselland, waarin onder 6.1.5.1 is opgenomen dat de arrestantenverzorger er voor zorg draagt dat indien de ingeslotene ernstige verwondingen heeft, hij per ambulance naar een ziekenhuis wordt vervoerd, geen sprake.
(4) de schildprocedure
4.24.
[eisers] vindt tenslotte dat de Politie bij toepassing van de zogenaamde schildprocedure fouten heeft gemaakt, althans niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van haar kon worden verwacht. [eisers] wijst er in dit verband op dat [eiser] naar adem snakte bij het uitvoeren van de procedure en dat de hierbij betrokken politieagenten onervaren waren. Volgens [eisers] wordt in de medische documentatie gewezen op het mogelijke zuurstoftekort van de hersenen als potentiële (mede)oorzaak voor het bij [eiser] opgetreden hoofdletsel en is dit zuurstoftekort toe te schrijven aan de wijze waarop de schildprocedure is uitgevoerd.
4.25.
De Politie voert als verweer dat toepassing van de schildprocedure naar behoren is verlopen en dat van causaal verband tussen het bij [eiser] opgetreden letsel en uitvoering van de schildprocedure geen sprake is.
4.26.
Dat bij de toepassing van de schildprocedure door de Politie fouten zijn gemaakt of de Politie hierbij niet de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen is voor de rechtbank niet komen vast te staan. De Politie heeft aangevoerd dat de politieagenten die de procedure uitvoerden een combinatie vormden van oudere en jongere agenten, met meer en minder ervaring met de schildmethode. Ze waren allen getraind en bekwaam tot uitvoering van de schildprocedure. Deze methode om iemand te fixeren maakt onderdeel uit van de opleiding van politieagenten en van de Integrale Beroepsvaardigheidstraining waaraan politieagenten regelmatig deelnemen. Om deze methode te kunnen uitvoeren is geen afzonderlijk certificaat vereist. De uitvoering van de schildprocedure vraagt bij een concreet incident om een deugdelijke voorbereiding, in die zin dat de rol van ieder van de deelnemende politieagenten op elkaar wordt afgestemd en dat de taken onderling worden verdeeld. Dat is hier gebeurd en was ook nodig om de veiligheid van [eiser] en de betrokken politieagenten te waarborgen. De rechtbank heeft geen aanwijzingen om te oordelen dat de voorbereiding en de toepassing van de schildprocedure nadien niet naar behoren en/of binnen een onredelijk tijdsbestek is uitgevoerd. De enkele stelling dat [eiser] naar adem heeft gehapt is in de omstandigheden van het geval in ieder geval niet voldoende om te kunnen concluderen dat bij de voorbereiding en de toepassing van de schildprocedure fouten zijn gemaakt.
4.27.
In het bericht van 10 januari 2011 benoemt psychiater E.C.A.L. Visser een hartstilstand en ademstilstand bij [eiser] , waarvoor hij is gereanimeerd. Psychiater
G. Koetser maakt in het bericht van 13 mei 2011 melding van een circulatiestoornis en cerebrale hypoxie. Uit de omstandigheid dat tijdens de schildprocedure zuurstoftekort in de hersenen zou zijn opgetreden volgt echter niet zonder meer dat de (wijze van) uitvoering van die schildprocedure daarvan de oorzaak zou zijn. Laat staan dat hiermee is gegeven dat de procedure dus onzorgvuldig is uitgevoerd. Ook op dit punt heeft [eisers] haar stellingen, gelet op het verweer van de Politie, niet van een toereikende onderbouwing voorzien.
Slotsom
4.28.
De rechtbank neemt aan dat de gebeurtenissen op 4 en 5 mei 2010 voor [eiser] en zijn gezin de nodige gevolgen heeft gehad en thans nog steeds heeft. Niet alleen voor hen, maar ook voor de dienstdoende politieagenten en andere betrokkenen moet het voorval ingrijpend zijn geweest. Dat de Politie in strijd heeft gehandeld met een wettelijke plicht of een subjectief recht van [eiser] is gelet op het voorgaande niet komen vast te staan, terwijl evenmin is gebleken dat de Politie bij haar beroepsmatige handelen in de omstandigheden van dit geval en rekening houdend met de voor haar geldende wet- en regelgeving buiten de grenzen is getreden van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Dit maakt het onvermijdelijk dat [eiser] (en [eiseres] ) de schade als gevolg van het voorval op 4 en 5 mei 2010 zelf moet(en) dragen.
4.29.
De vordering van [eisers] zal worden afgewezen. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Politie worden begroot op € 1.522,00 (€ 618,00 aan griffierecht en € 904,00 aan salaris advocaat). De gevorderde nakosten en wettelijke rente zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Politie tot op heden begroot op € 1.522,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat de (na)kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Willemse, mr. J.N. Bartels en mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2018.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑03‑2018