Vierde Nota van wijziging, Tweede Kamer 1999/2000, 26 727, nr. 89, blz. 10 en de Nota naar aanleiding van het nadere verslag, Tweede Kamer 1999/2000, 26 727, nr. 17, blz. 99.
Rb. Gelderland, 08-02-2022, nr. AWB - 19 , 7413, 19, 7415 en 19, 7416
ECLI:NL:RBGEL:2022:657
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
08-02-2022
- Zaaknummer
AWB - 19 _ 7413, 19_7415 en 19_7416
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2022:657, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 08‑02‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:614, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2022/0691
Uitspraak 08‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Beroep gegrond; IB/PVV. Door eiseres is niet aannemelijk gemaakt dat het pand ter beschikking is gesteld aan een vennootschap, maar de correcties zijn te hoog.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 19/7413, 19/7415 en 19/7416
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van
in de zaken tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres de navolgende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd:
jaar | aanslagnummer | dagtekening | belastbaar inkomen uit werk en woning | zaaknummer |
2013 | H.36.01 | 23 november 2016 | € 46.372 | 19/7413 |
2014 | H.46.01 | 21 december 2017 | € 54.622 | 19/7415 |
2015 | H.56.01 | 26 oktober 2018 | € 50.495 | 19/7416 |
Tevens is bij afzonderlijke beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar met dagtekening 12 november 2019 (zaak 19/7416) en 14 november 2019 (zaken 19/7414 en 19/7415) de aanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 20 december 2019, dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] , [naam 2] . Namens verweerder zijn verschenen [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] .
De zaken zijn gezamenlijk en tegelijk behandeld met de zaken bij de rechtbank bekend onder de zaaknummers AWB 19/7407 tot en met 19/7410 ten name van de echtgenoot van eiseres.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft verweerder de rechtbank bij brief van 28 september 2021 bericht dat geen compromis is bereikt.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is geboren op 6 november 1944. Zij is op 28 september 2012 in algemene gemeenschap van goederen gehuwd met [naam echtgenoot] (de echtgenoot).
2. [naam BV] B.V. ( [naam BV] ), waarvan de echtgenoot sinds 3 oktober 2001 de bestuurder en enig aandeelhouder is, heeft op 21 december 2001 het pand Villa [naam pand] aan de [adres] ( [naam pand] ) in eigendom verkregen. [naam pand] werd door [naam BV] als kantoorpand verhuurd aan derden.
3. Op 28 december 2009 heeft [naam BV] [naam pand] geleverd aan de echtgenoot. In de leveringsakte is het volgende opgenomen:
“ De verplichting van koper tot betaling van gemelde koopprijs ad twee miljoen veertienduizend euro (€ 2.014.000,00) wordt hierbij omgezet in een verplichting tot betaling van een geldsom groot twee miljoen veertienduizend euro (€ 2.014.000,00) uit hoofde van geldlening ten laste van koper en ten behoeve van verkoper, omtrent welke geldlening partijen in onderling overlegde voorwaarden en bepalingen nader met elkander zullen overeenkomen.
(…)
Het gekochte wordt geleverd in verhuurde staat, met welke verhuur koper genoegzaam bekend is en in de onderhavige akte geen nadere omschrijving verlangt.
Een eventuele gestorte waarborgsom wordt door verkoper en koper onderling verrekend.
De huurprijs komt vanaf vandaag toe aan koper en is/wordt, voor zover deze aan verkoper is voldaan, door verkoper in onderling overleg met koper verrekend.”
4. Op 22 november 2012 heeft [naam BV] ter zake van een gedeelte van [naam pand] een huurcontract gesloten met [huurder] voor € 1.537,38 per maand, bestaande uit € 1.250 huur per maand (geen optie belaste verhuur), € 237,50 voorschot voor bijkomende leveringen en diensten en € 49,88 omzetbelasting daarover). Er is een korting op de huursom overeengekomen van € 150 per maand gedurende twee jaren, zodat maandelijks € 1.387,38 verschuldigd is. Het huurcontract is ingegaan op 1 januari 2013. De huurovereenkomst bevat een bepaling over aan wie en op welke bankrekening de huur betaald wordt, maar deze is niet ingevuld.
5. Op 5 december 2012 heeft [naam BV] ter zake van een gedeelte van [naam pand] een huurcontract gesloten met [huurder 2] voor € 11.061,42 per maand (inclusief voorschot voor bijkomende leveringen en diensten en inclusief omzetbelasting). Er is een korting op de huursom overeengekomen van € 9.000 (exclusief omzetbelasting) per jaar (gedurende drie jaren) in verband met de door de huurder te maken kosten aan het pand. Het huurcontract is ingegaan op 1 april 2013. De huurovereenkomst bevat een bepaling over aan wie en op welk rekeningnummer de huur betaald wordt, maar deze is niet ingevuld.
6. Eiseres heeft in haar aangiftes IB/PVV over de jaren 2013, 2014 en 2015 [naam pand] opgenomen als ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001. Eiseres en haar echtgenoot hebben in hun aangiftes IB/PVV 2013, 2014 en 2015 ieder 50% van het saldo van opbrengsten en kosten ter zake van [naam pand] als resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven.
7. [naam BV] heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting (vpb) 2013 géén omzet of opbrengsten uit de verhuur van [naam pand] verantwoord. Over het jaar 2014 en 2015 heeft [naam BV] in haar aangiften vpb € 17.512 aan omzet verantwoord.
8. Op 1 september 2016 heeft eiseres een aangifte IB/PVV 2013 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 38.645 negatief en bestaat uit € 9.545 aan inkomen uit vroegere dienstbetrekking en € 48.190 negatief aan resultaat uit overige werkzaamheden.
9. Met dagtekening 23 november 2016 is de aanslag IB/PVV 2013 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is hierin vastgesteld op € 46.372.
10. Op 31 augustus 2016 heeft eiseres een aangifte IB/PVV 2014 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 31.354 negatief en bestaat uit € 9.732 aan inkomen uit vroegere dienstbetrekking en € 41.086 negatief aan resultaat uit overige werkzaamheden.
11. De aanslag IB/PVV 2014 is met dagtekening 21 december 2017 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is in de aanslag vastgesteld op € 54.622.
12. Op 26 april 2017 heeft eiseres een aangifte IB/PVV 2015 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 26.146 negatief en bestaat uit € 9.801 aan inkomen uit vroegere dienstbetrekking en € 35.947 negatief aan resultaat uit overige werkzaamheden.
13. De aanslag IB/PVV 2015 is met dagtekening 26 oktober 2018 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is in de aanslag vastgesteld op € 50.495.
14. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 12 en 14 november 2019 de tegen de aanslagen ingediende bezwaren afgewezen.
Geschil
15. In geschil is of de aanslagen IB/PVV 2013, 2014 en 2015 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of verweerder terecht [naam pand] als bezitting in box 3 (inkomen uit sparen en beleggen) in aanmerking heeft genomen in plaats van als ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet IB 2001.
Beoordeling van het geschil
16. Eiseres voert aan dat [naam pand] ter beschikking is gesteld aan [naam BV] in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001. Het huurcontract staat immers op naam van [naam BV] en [naam BV] verhuurt het pand op eigen naam en voor eigen rekening en risico. [naam BV] treedt niet op als bemiddelaar, maar als (weder)verhuurder van [naam pand] . Eiseres stelt dat [naam BV] de gehele huur van beide huurovereenkomsten incasseert en daarvan 85% betaalt aan de echtgenoot. Subsidiair stelt eiseres dat de correcties beperkt dienen te blijven tot de bedragen die in de aangiften in totaliteit negatief zijn aangegeven.
17. Verweerder is van oordeel dat [naam pand] niet aan [naam BV] ter beschikking is gesteld. [naam BV] fungeert slechts als intermediair als bedoeld in onderdeel 9 van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 21 februari 2014, BLKB 2014/286M. Het pand moet daarom deze jaren in box 3 (inkomen uit sparen en beleggen) worden opgenomen. Verweerder erkent dat ten onrechte alleen de kosten zijn gecorrigeerd. De inkomens uit werk en woning over 2013 tot en met 2015 dienen te worden vastgesteld op respectievelijk € 9.545, € 9.732 en € 9.801. Wanneer de rechtbank oordeelt dat [naam pand] wel ter beschikking is gesteld, dan is in de aangiften IB/PVV 2013 en 2014 ten onrechte een kostenaftrek in aanmerking genomen en zijn te lage bedragen aan inkomsten aangegeven. Voor zover nodig doet verweerder hierbij een beroep op interne compensatie.
18. Op grond van artikel 3.92 van de Wet IB 2001 is het rendabel maken van vermogensbestanddelen, voor zover deze al dan niet tegen vergoeding rechtens, dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking gesteld worden aan een vennootschap waarin belastingplichtige of een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft aan te merken als een werkzaamheid. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze in artikel 3.92 van de Wet IB 2001 vervatte – zogenoemde - terbeschikkingstellingsregeling, valt af te leiden dat het begrip ‘ter beschikking stellen’ in het kader van die regeling ruim dient te worden uitgelegd en dat de wetgever daarbij een economische benadering voor ogen heeft gestaan.1.
19. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de echtgenoot [naam pand] aan [naam BV] heeft verhuurd of anderszins aan [naam BV] ter beschikking heeft gesteld. Het enige dat eiseres heeft overgelegd zijn de huurovereenkomsten die [naam BV] heeft ondertekend als verhuurder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met alleen deze overeenkomsten echter niet aannemelijk gemaakt dat [naam BV] het pand voor eigen rekening en risico exploiteert. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aannemelijk is dat de huurpenningen aan de echtgenoot werden betaald, aangezien [naam BV] niet beschikte over een eigen bankrekening, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld. Bovendien heeft eiseres ter zitting verklaard dat de situatie in de onderhavige jaren niet verschilde ten opzichte van de situatie in 2009 en in 2009 is het pand in verhuurde staat door [naam BV] aan de echtgenoot verkocht. Vanaf dat moment kwamen de huurpenningen aan de echtgenoot toe als eigenaar, ondanks dat de lopende huurcontracten (nog) op naam van [naam BV] stonden en is het pand door de echtgenoot in dat jaar opgegeven in box 3. Verder is naar het oordeel van de rechtbank de gestelde verdeling van 85-15% tussen de echtgenoot en [naam BV] van belang. Een dergelijke verdeling past naar het oordeel van de rechtbank meer bij een situatie dat [naam BV] als bemiddelaar optreedt dan bij een situatie waarbij [naam BV] het pand van de echtgenoot huurt en voor eigen risico weer verhuurt. Immers de ontvangen huurpenningen van ‘ [huurder 2] ’ en ‘ [huurder] ’ worden in de verhouding 85-15% verdeeld tussen de echtgenoot en [naam BV] . Het eventueel niet betalen van deze huurpenningen komt daardoor voor het grootste deel voor rekening en risico van de echtgenoot. Dat geldt eveneens voor de overeengekomen huurkortingen en eventuele leegstand, deze raken vooral de echtgenoot en minder [naam BV] . Ook heeft [naam BV] in haar aangifte vpb 2013 geen huuropbrengsten aangegeven. Gelet op alle feiten en omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat [naam pand] in de jaren 2013 en 2014 nog steeds voor rekening en risico van de echtgenoot wordt geëxploiteerd en niet door [naam BV] . Voor eiseres is daarom geen sprake van terbeschikkingstelling van een vermogensbestanddeel aan [naam BV] .
20. Verweerder heeft erkend dat de correcties te hoog zijn geweest. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en de beroepen gegrond verklaren.
21. Nu eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen belastingrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte belastingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.
22. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank is van oordeel dat de zaken van eiseres en haar echtgenoot moeten worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank zal de proceskostenvergoeding vaststellen op € 1.340,25 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759, een wegingsfactor 1 en factor 1,5 wegens samenhang, waarvan de helft aan eiseres wordt toegerekend en de andere helft aan haar echtgenoot). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag 2013 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.545;
- vermindert de belastingaanslag 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.732;
- vermindert de belastingaanslag 2015 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.801;
- vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.340,25;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 47 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑02‑2022