Rb. Rotterdam, 05-01-2011, nr. 344055 / HA ZA 09-3549
ECLI:NL:RBROT:2011:BP3925
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
05-01-2011
- Zaaknummer
344055 / HA ZA 09-3549
- LJN
BP3925
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2011:BP3925, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 05‑01‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2011-0114
VAAN-AR-Updates.nl 2011-0114
Uitspraak 05‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Wet arbeid vreemdelingen; verhaal boete feitelijk werkgever op formele werkgever.
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 344055 / HA ZA 09-3549
Vonnis van 5 januari 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.C. Debije te Rotterdam,
tegen
[gedaagde sub 1],
gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
meer in het bijzonder de vennoten dezer maatschap
[gedaagde sub 2] en
[gedaagde sub 3],
beiden wonende te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A. Morijn te Gouda.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 november 2009, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 17 februari 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- conclusie van antwoord in reconventie;
- de brief van mr. Morijn van 29 maart 2010, met bijlagen;
- de brief van mr. Debije van 9 april 2010, met bijlagen;
- het proces-verbaal van de op 14 april 2010 gehouden comparitie van partijen;
- de akte van [gedaagden];
- de antwoordakte van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1. [eiser] exploiteert sinds 1 januari 2005 een uitzendbureau. [gedaagden] exploiteert sinds 1 januari 1998 een tuinbouwbedrijf aan [adres].
2.2. In week 20 tot en met week 28 van het jaar 2009 heeft [eiser] aan [gedaagden] uitzendkrachten ter beschikking gesteld, waardoor [gedaagden] een bedrag van EUR 33.646,86 aan [eiser] verschuldigd is geworden. [gedaagden] heeft dit bedrag onbetaald gelaten.
2.3. Tijdens een inspectie op 24 april 2008 is door inspecteurs van de Arbeidsinspectie geconstateerd dat in het kasgedeelte waar [gedaagden] haar bedrijfsactiviteiten ontplooit (onder andere) arbeid werd verricht door drie door [eiser] aan [gedaagden] ter beschikking gestelde vreemdelingen in de zin van artikel 1 onder c van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV), zonder dat deze arbeidskrachten beschikten over de vereiste tewerkstellingsvergunning. Op grond hiervan is een boeterapport opgemaakt en heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [gedaagden] bij beschikking van 8 juni 2009 een boete opgelegd van EUR 24.000,00 wegens overtreding van artikel 2 lid 1 WAV. In de boetebeschikking staat – voor zover van belang – het volgende:
“In het kasgedeelte gelegen aan [adres] liet u door drie arbeidskrachten arbeid verrichten bestaande uit het poten van komkommerplanten. Gelet op het vorenstaande was [gedaagden] in dit geval de werkgever, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b sub 1 van de Wet arbeid vreemdelingen. De arbeidskrachten die voornoemde arbeid verrichtten waren niet in het bezit van de Nederlandse nationaliteit of konden niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander worden behandeld, aldus zijnde vreemdelingen zoals bedoeld in artikel 1 onder c van de Wet arbeid vreemdelingen. Het betrof de volgende vreemdelingen:
1. [A] met de Bulgaarse nationaliteit;
2. [B] met de Bulgaarse nationaliteit;
3. [C] met de Bulgaarse nationaliteit.
U kon niet aantonen dat voor de arbeid die u door deze drie vreemdelingen liet een tewerkstellingsvergunning was afgegeven, terwijl dat wel was vereist. Deze vreemdelingen mochten derhalve deze arbeid niet verrichten.”
Ook aan [eiser] is ter zake een boete opgelegd van EUR 12.000,00.
2.4. Tijdens een inspectie op 27 oktober 2008 is door inspecteurs van de Arbeidsinspectie geconstateerd dat in het kasgedeelte waar [gedaagden] haar bedrijfsactiviteiten ontplooit (onder andere) arbeid werd verricht door twee door [eiser] aan [gedaagden] ter beschikking gestelde vreemdelingen in de zin van artikel 1 onder c van de Wet Arbeid Vreemdelingen, zonder dat deze arbeidskrachten beschikten over de vereiste tewerkstellingsvergunning.
Op grond hiervan is een boeterapport opgemaakt en heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [gedaagden] bij beschikking van 2 juli 2009 een boete opgelegd van EUR 16.000,00 wegens overtreding van artikel 2 lid 1 WAV. In de boetebeschikking staat
– voor zover van belang – het volgende:
“In uw onderneming aan [adres] liet u door twee arbeidskrachten arbeid verrichten bestaande uit het uit bakken pakken van komkommers en deden vervolgens deze komkommers in dozen. Gelet op het vorenstaande was [gedaagden] in dit geval de werkgever, zoals bedoeld in artikel 1, 1e lid, onder b sub 1 van de Wet arbeid vreemdelingen. De arbeidskrachten die voornoemde arbeid verrichtten waren niet in het bezit van de Nederlandse nationaliteit of konden niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander worden behandeld, aldus zijnde vreemdelingen zoals bedoeld in artikel 1 onder c van de Wet arbeid vreemdelingen. Het betrof de volgende vreemdelingen:
1. [B] Aliev, met de Bulgaarse nationaliteit;
2. [A], met de Bulgaarse nationaliteit.
U kon niet aantonen dat voor de arbeid die u door deze twee vreemdelingen liet een tewerkstellingsvergunning was afgegeven, terwijl dat wel was vereist. Deze vreemdelingen mochten derhalve deze arbeid niet verrichten.”
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert in conventie – samengevat – betaling van een bedrag van EUR 33.646,86 met rente en kosten.
[eiser] heeft daartoe – in essentie – het volgende aangevoerd.
3.1.1. In week 20 tot en met week 28 van het jaar 2009 heeft [eiser], krachtens daarover met [gedaagden] gemaakte afspraken, tegen een uurtarief van EUR 17,00, arbeidskrachten ter beschikking gesteld aan [gedaagden]. Hiervoor heeft [eiser] in juni en juli 2009 facturen aan [gedaagden] gezonden, die [gedaagden] zonder protest heeft behouden. Het totaalbedrag van deze facturen is EUR 32.266,86.
3.1.2. Op diverse zondagen in de betreffende periode heeft [eiser], eveneens krachtens daarover met [gedaagden] gemaakte afspraken, tegen een uurtarief van EUR 15,00, arbeidskrachten ter beschikking gesteld aan [gedaagden]. Ten aanzien van de door deze arbeidskrachten verrichte werkzaamheden, in totaal 92 uur, werd tussen partijen afgesproken dat [gedaagden] deze zonder factuur aan [eiser] zou voldoen. Dit betreft een bedrag van EUR 1.380,00.
3.1.3. [gedaagden] is – ondanks herhaalde sommatie en aanmaning daartoe – in gebreke gebleven met de (tijdige) betaling van het aldus totaal aan [eiser] verschuldigde bedrag van EUR 33.646,86 en verkeert mitsdien in verzuim.
3.2. In reconventie vordert [gedaagden] – samengevat – betaling van een bedrag van EUR 7.733,14 althans EUR 40.000,00 met rente en kosten.
[gedaagden] heeft daartoe – in essentie – aangevoerd
3.2.1. De door [eiser] aan [gedaagden] ter beschikking gestelde arbeidskrachten bleken niet te beschikken over de vereiste tewerkstellingsvergunning.
Aldus is [eiser] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten uitzendovereenkomst en is zij (een gedeelte van) de vordering van [eiser] niet verschuldigd.
3.2.2. [gedaagden] heeft ter zake deze illegale tewerkstelling boeten opgelegd gekregen tot een bedrag van in totaal EUR 40.000,00. [gedaagden] wenst deze schade te verrekenen met de vordering van [eiser].
3.3. [eiser] en [gedaagden] hebben de vorderingen over en weer weersproken. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Nu de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie en de geschilpunten tussen partijen in conventie en reconventie gelijk zijn, zal de rechtbak de conventie en reconventie gezamenlijk behandelen.
4.2. [eiser] baseert zijn vordering in conventie op nakoming van een tussen partijen gesloten uitzendovereenkomst in die zin dat steeds wanneer [gedaagden] behoefte had aan personeel een overeenkomst werd gesloten waarbij [eiser] zich verplichtte het personeel te leveren waarvoor [gedaagden] [eiser] diende te betalen. Niet is betwist – en mitsdien staat vast – dat partijen een dergelijke overeenkomst hebben gesloten. Nu eveneens niet is betwist – en mitsdien vast staat – dat er in de periode waarop de vordering van [eiser] ziet personeel van [eiser] bij [gedaagden] heeft gewerkt, is [gedaagden] in beginsel gehouden het bedrag van EUR 33.646,86 – waarvan de gegrondheid op zichzelf wordt erkend – aan [eiser] te voldoen.
4.3. [gedaagden] beroept zich ten verwere tegen de vordering van [eiser] op opschorting en verrekening met een schadevordering van EUR 40.000,00. In dat kader heeft [gedaagden] betoogd dat [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de tussen partijen gesloten uitzendovereenkomst, door aan [gedaagden] arbeidskrachten ter beschikking te stellen zonder dat deze arbeidskrachten beschikten over de vereiste tewerkstellingsvergunning. Deze stellingen heeft [gedaagden] tevens ten grondslag gelegd aan haar vordering in reconventie.
4.4. Het geschil dat partijen in essentie verdeeld houdt is de vraag of [gedaagden] gerechtigd is de door haar betaalde bestuurlijke boetes van EUR 24.000,00 (2.3.) respectievelijk EUR 16.000,00 (2.4.) als schade te verhalen op [eiser]. In dat kader staat allereerst de vraag centraal of [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten door aan [gedaagden] arbeidskrachten ter beschikking te stellen zonder dat deze arbeidskrachten beschikten over de vereiste tewerkstellingsvergunning. Als dit het geval is, ligt vervolgens de vraag voor of [eiser] aansprakelijk kan worden gehouden voor de vanwege die toerekenbare tekortkoming door [gedaagden] geleden schade, bestaande uit de haar wegens overtreding van artikel 2 lid 1 WAV opgelegde boetes van in totaal EUR 40.000,00.
4.5. Voorop staat dat ingevolge artikel 1 lid 1 onderdeel b van de WAV meerdere (rechts)personen kunnen worden aangemerkt als werkgever. Dat betekent dat meer dan één werkgever in de zin van de WAV voor hetzelfde feit kan worden beboet, hetgeen in dit geval ook is gebeurd. Tegen deze boetes is zowel door [eiser] als door [gedaagden] in het onderhavige geval tevergeefs bezwaar gemaakt, waarvan geen beroep is ingesteld. De conclusie is dan ook dat [eiser] en [gedaagden] ieder voor zich de onderhavige (bestuurlijke) boetes onherroepelijk verschuldigd zijn geworden. Ingevolge artikel 2 WAV is degene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten (in dit geval [gedaagden]) vergunningplichtig werkgever en daarmee te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de vereiste tewerkstellingsvergunning. Het feit dat artikel 1 WAV voor iedere werkgever een eigen verplichting inhoudt en dat iedere werkgever voor het niet naleven daarvan kan worden beboet, betekent echter niet zonder meer dat een werkgever de ingevolge de WAV opgelegde bestuurlijke boetes niet civielrechtelijk op een andere werkgever in de zin van de WAV zou kunnen verhalen. Toegespitst op de onderhavige zaak betekent dit dat onder omstandigheden sprake kan zijn van wanprestatie of onrechtmatig handelen van [eiser] als formele werkgever en daarmee van gehoudenheid schade te vergoeden in de vorm van de boetebedragen opgelegd aan [gedaagden] als feitelijk werkgever.
4.6. Tussen partijen is niet in geschil dat er op 24 april 2008 en 27 oktober 2008 door [eiser] aan [gedaagden] arbeidskrachten ter beschikking zijn gesteld zonder dat deze arbeidskrachten beschikten over de vereiste tewerkstellingsvergunning. De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van [eiser] dat met [gedaagden] niet was afgesproken dat slechts ‘legale’ arbeidskrachten ter beschikking zouden worden gesteld, nu zij het een vanzelfsprekende (kern)verplichting van een uitzendbureau acht om personeel te leveren dat in de zin van de WAV gerechtigd is in Nederland arbeid te verrichten. Door niettemin arbeidskrachten ter beschikking te stellen die niet beschikten over de vereiste tewerkstellingsvergunning is [eiser] dan ook tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de tussen partijen gesloten uitzendovereenkomst en dient hij in beginsel de schade die [gedaagden] als gevolg daarvan heeft geleden te vergoeden. Dit zou anders zijn als [gedaagden] wist of – bijvoorbeeld gelet op een door [eiser] gehanteerde extreem lage prijs – er serieus rekening mee diende te houden dat [eiser] voornemens was ‘illegale’ arbeidskrachten ter beschikking te stellen. Dat zich feiten of omstandigheden voordeden die voor [gedaagden] reden hadden moeten zijn om er rekening mee te houden dat [eiser] arbeidskrachten ter beschikking zou stellen die niet beschikten over de vereiste tewerkstellingsvergunning, is echter gesteld noch gebleken.
4.7. De stelling van [eiser] dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt omdat hij (bij de Belastingdienst en het CWI) heeft gecontroleerd of de door hem aan [gedaagden] ter beschikking gestelde arbeidskrachten beschikten over de benodigde documenten wordt
– mede bezien in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagden] – bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing gepasseerd. Van [eiser] mocht worden verwacht dat hij zijn stelling dat sprake is van overmacht had geadstrueerd aan de hand van bijvoorbeeld een verklaring van de Belastingdienst en/of het CWI. Door dit na te laten heeft [eiser] op onvoldoende wijze aan zijn stelplicht voldaan. Een ander brengt met zich dat er geen aanleiding is [eiser] op dit punt tot bewijslevering toe te laten.
4.8. De visie van [eiser] dat het niet de bedoeling kan en mag zijn dat de boete voor de formele werkgever nog eens meer dan zou kunnen verdubbelen doordat aan de feitelijke werkgever een regresrecht toekomt, deelt de rechtbank in zijn algemeenheid niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever beoogd een systeem tot stand te brengen dat het mogelijk maakt de tewerkstelling van vreemdelingen zonder vereiste tewerkstellingsvergunning effectief te bestrijden. Het systeem van de WAV met een ruim werkgeverbegrip en met verplichtingen die worden opgelegd aan verschillende mogelijke schakels in de eventuele contractuele keten die zich in de administratiefrechtelijke rechtsgang niet eenvoudig kunnen disculperen, wordt niet doorkruist door in het civiele recht aan de feitelijke werkgever een regresrecht toe te staan. Voor het toestaan van een dergelijk regresrecht zal echter minder snel aanleiding bestaan indien de formele en de feitelijke werkgever op vergelijkbare wijze zijn tekortgeschoten in hun uit de WAV voortvloeiende plichten. In een dergelijk geval ligt het niet in de rede schade die in de vorm van een boete ten laste van de feitelijke werkgever is gekomen aan de formele werkgever toe te rekenen.
4.9. Niet is weersproken – en mitsdien staat vast – dat [gedaagden] als feitelijk werkgever in de zin van de WAV in beginsel de plicht heeft om zelf bij de aanvang van de werkzaamheden te controleren en te verifiëren of de arbeidskrachten die zij werk laat verrichten hiertoe gerechtigd zijn, in die zin dat deze arbeidskrachten beschikken over de vereiste tewerkstellingsvergunning. In dat licht bezien kan in het midden blijven of – zoals [gedaagden] stelt en [eiser] gemotiveerd betwist – [eiser] bij herhaling aan [gedaagden] heeft verzekerd dat de ter beschikking gestelde arbeidskrachten over de benodigde documenten beschikten, nu een dergelijke omstandigheid [gedaagden] niet van haar eigen controleverplichting en verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de WAV kan ontslaan. Indien juist zou zijn dat [eiser] [gedaagden] herhaaldelijk heeft verzekerd dat de documenten in orde waren dan vormt dit een aanwijzing dat het voor [gedaagden] in dit geval kennelijk niet vanzelfsprekend was dat die documenten ook daadwerkelijk in orde waren en was er dus temeer aanleiding voor haar om te voldoen aan de op haar rustende eigen onderzoeksverplichting. Ook de omstandigheid dat [eiser] beschikt over certificering, wat daarvan overigens ook zij, brengt niet mee dat [gedaagden] er zonder meer op mocht vertrouwen dat de documenten in orde waren. Als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat [gedaagden] haar controleverplichting op het punt van de tewerkstellingsvergunning in dit geval niet is nagekomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat deze controle in de praktijk niet uitvoerbaar zou zijn geweest. Zo had [gedaagden] bij de instantie die de betreffende tewerkstellingsvergunningen afgeeft, kunnen verifiëren of de onderhavige vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning arbeid mochten verrichten. Nu [gedaagden] er – om haar moverende redenen – voor heeft gekozen om deze controle achterwege te laten, dient zij de gevolgen hiervan in de vorm van aan haar op de voet van de WAV opgelegde boetes voor haar rekening te nemen en kan zij deze boetes in beginsel niet op [eiser] afwentelen.
4.10. Deze afwenteling zou wel kunnen plaatsvinden als partijen dit met zoveel woorden zijn overeengekomen. Ter comparitie heeft de heer Van den Bosch namens [gedaagden] verklaard dat hij na de eerste controle aan [eiser] heeft gevraagd of alle papieren in orde waren en wat er moest gebeuren als er problemen zouden komen. [eiser] zou Van den Bosch toen hebben verzekerd dat alles in orde was en dat hij de eventuele boeten voor zijn rekening zou nemen.
Toen [gedaagden] na een half jaar opnieuw dezelfde Bulgaren kreeg, zou [eiser] nogmaals hebben gezegd dat alles in orde was en dat hij een eventuele boete zou betalen. Tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [eiser] is het aan [gedaagden], nu zij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, om, overeenkomstig haar daartoe strekkend aanbod, bewijs te leveren van haar stelling dat [eiser] heeft toegezegd dat hij de eventuele boetes van de Arbeidsinspectie voor zijn rekening zou nemen, tot welk bewijs de rechtbank [gedaagden] thans zal toelaten.
4.11. Indien [gedaagden] niet slaagt in dit bewijs is daarmee gegeven dat [gedaagden] zich ten onrechte heeft beroepen op opschorting en verrekening met een
schadevordering van EUR 40.000,00. In dat geval ligt de vordering in conventie voor toewijzing gereed, onder afwijzing van de vordering in reconventie.
4.12. Indien [gedaagden] slaagt in dit bewijs zal moeten worden bezien of in hoeverre juist is de stelling van [eiser] dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [gedaagden], in die zin dat [gedaagden] niet heeft voldaan aan haar verplichting tot beperking van de schade. Aan zijn stelling dat [gedaagden] haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagden] er ten onrechte voor gekozen heeft om niet in beroep te gaan tegen de afwijzing van haar bezwaar tegen de boetebeschikkingen.
4.13. Voor de vraag of een schadebeperkingsplicht is geschonden moet worden beoordeeld of in de gegeven omstandigheden onredelijk is gehandeld. De maatstaf daarbij is of een normaal voorzichtig en redelijk mens in dezelfde omstandigheden in redelijkheid dezelfde keuzes zou kunnen maken. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de schadebeperkingsplicht van een benadeelde in beginsel niet zo ver dat van hem verlangd kan worden dat hij een rechtsgang doorloopt. Dit zou slechts anders kunnen zijn wanneer [gedaagden] zich in redelijkheid had behoren te realiseren dat het beroep tegen de afwijzing van haar bezwaar tegen de boetebeschikkingen reële kans maakte succesvol te zijn. Pas dan kan worden geconcludeerd dat een andere keuze in de rede lag en rijst de vraag of het [gedaagden] kan worden tegengeworpen dat zij die keuze niet heeft gemaakt.
4.14. [eiser] gaat ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagden] haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden slechts uit van veronderstellingen, namelijk dat het niet is uitgesloten dat in beroep zou zijn geoordeeld dat sprake is geweest van arbeidskrachten waarvoor geen tewerkstellingsvergunning was vereist (zogenoemde zzp-ers) en dat [gedaagden] ten onrechte is gelijkgesteld met een rechtspersoon. Deze veronderstellingen worden niet door feiten gestaafd en zijn ook overigens onvoldoende onderbouwd; met name is niet onderbouwd dat ‘succes’ in dit soort zaken eerst behaald wordt bij de bestuursrechter en dat de Arbeidsinspectie buiten het door de Minister in de Beleidsregels boeteoplegging Wet Arbeid Vreemdelingen gecodificeerde beleid is getreden. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen.
4.15. Het beroep van [eiser] op schending van een schadebeperkingsplicht door [gedaagden] gaat gelet op het voorgaande niet op. Daarmee is gegeven dat in geval [gedaagden] slaagt in het aan haar opgedragen bewijs, de vordering in reconventie toewijsbaar is tot het na verrekening resterende saldo van EUR 6.353,14, onder afwijzing van de vordering in conventie.
4.16. In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1. draagt [gedaagden] op te bewijzen dat [eiser] heeft toegezegd dat hij eventuele boetes van de Arbeidsinspectie voor zijn rekening zou nemen;
5.2. bepaalt dat [gedaagden], indien zij getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de planningsadministratie van de sector civiel - de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari 2011 tot en met mei 2011 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.3. bepaalt dat [gedaagden], indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, zij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de planningsadministratie van de sector civiel - en aan de wederpartij moet opgeven;
5.4. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. I.W.M. Laurijssens in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100 - 125;
5.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2011.?
FORMULIER DATUMBEPALING
Lokale instructie aan concipiënt, bijv:
Instructies aan de concipiënt: print dit formulier uit en lever het samen met het griffiedossier en de uitspraak in bij de griffiemedewerker die met de datumbepaling is belast.
Na het uitprinten mag je dit formulier verwijderen uit dit bestand. Het moet in ieder geval zijn verwijderd in de definitieve versie van de uitspraak, die wordt opgeslagen in de map met uitgesproken vonnissen.
Standaardtekst waarbij via de wizard gegevens uit de beslissing worden ingevuld (zaaknummer hoeft niet omdat dat al in de koptekst staat):
LET OP: het bestand "formulier datumbepaling 2" is nodig omdat daarin andere velden worden gebruikt.
Uitspraak: 5 januari 2011
Rechter zitting: mr. I. Laurijssen
Plaats zitting: gerechtsgebouw
Als de hierna vermelde documentvariabelen uit dit formulier worden verwijderd, moeten ze ook uit het variabelenoverzicht worden verwijderd om te voorkomen dat ze later als niet ingevulde variabelen problemen opleveren (knop Invoegen documentvariabelen op de werkbalk Justword Beheer, klik op huidige document, klik op te overbodige variabelen en dan op Verwijderen)
Standaardtekst te gebruiken door rechtbanken die het verhinderdagensysteem hanteren:
Roldatum opgave verhinderdata: 19 januari 2011
Verhinderdata van januari tot maart 2011
Zitting op: [zitting1_dag]
Duur zitting: [zitting1_duur]
Standaardtekst te gebruiken door rechtbanken die systeem direct datumbepaling hanteren (te verwijderen als dit formulier dan juist is bedoeld voor instructies van de concipiënt aan een andere medewerker die de datum moet vaststellen):
Datum zitting: [zitting1_datum] van [zitting1_begintijd] tot [zitting1_eindtijd]
Hier lokale instructies opnemen t.b.v. de ontvanger van dit formulier. Let op dat dit formulier voor alle soorten zittingen wordt gebruikt. Bijvoorbeeld:
Zittingzaal: groot / klein
Bijstand parketpolitie: ja / nee
Dienstwagen reserveren: ja / nee
Wensen ivm griffier:
Wensen ivm termijn waarop zitting gepland wordt:
Wensen ivm duur zitting:
Overige wensen / instructies: