Er bestaat samenhang met de zaak 15/02719. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
HR, 06-12-2016, nr. 15/02716
ECLI:NL:HR:2016:2764, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-12-2016
- Zaaknummer
15/02716
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2764, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑12‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:2189, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1200, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1200, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑09‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2764, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0027
Uitspraak 06‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 33a Sr. Slagende klacht over ontoereikende motivering van de verbeurdverklaring van voorwerpen (telefoons, Simkaarten, PC, iPod en DS doos). Het hof heeft niet vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring. Samenhang met 15/02719 P.
Partij(en)
6 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/02716
IF/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 5 juni 2015, nummer 23/002198-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.P. Wesselink-van Dijk, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde, het vierde, het vijfde, het zesde, het zevende en het achtste middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het negende middel
3.1.
Het middel klaagt dat de verbeurdverklaring van de in het bestreden arrest genoemde voorwerpen ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.
Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de verbeurdverklaring het volgende in:
"Het Hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
(...)
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1,00 STK SIM-kaart kl:rood Vodafone A.3.2.80.4
1,00 STK computer kl:grijs Siemens KNB602018070 B.2.8.24.1
1.00
STK iPod kl:zwart Apple B.2.8.24.1
2.00
STK SIM-kaart Telfort en Lyca A.35.5.80.12
2.00
STK SIM-kaart Telfort en Lebr A.35.5.80.13
1.00
STK Telefoontoestel kl:zwart Nokia A.35.5.25.16
1,00 STK Telefoontoestel kl:onbekend Nokia A.35.80.17
1,00 STK Telefoontoestel kl:zwart Nokia A.35.25.18
1,00 STK Telefoontoestel kl:zwart Nokia A.35.5.25.19
1,00 DS Doos kl:rood A.35.5.80.6
1,00 STK Computer HP CNF7210PI A.35.5.25.3."
3.3.
Het Hof heeft in de bestreden uitspraak niet vastgesteld dat aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring is voldaan. De verbeurdverklaring is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.
Het middel slaagt.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van de in het bestreden arrest genoemde voorwerpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2016.
Conclusie 27‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 33a Sr. Slagende klacht over ontoereikende motivering van de verbeurdverklaring van voorwerpen (telefoons, Simkaarten, PC, iPod en DS doos). Het hof heeft niet vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring. Samenhang met 15/02719 P.
Nr. 15/02716 Zitting: 27 september | Mr. A.J. Machielse Conclusie inzake: [verdachte] 1. |
De verdachte is bij arrest van 5 juni 2015 door het gerechtshof Amsterdam ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde witwassen ontslagen van alle rechtsvervolging en wegens 1., 2., 3. en 4. “oplichting, meermalen gepleegd” en 2. “poging tot oplichting, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de verbeurdverklaring uitgesproken van in beslaggenomen voorwerpen als nader in het bestreden arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. C.P. Wesselink-van Dijk, advocaat te 's-Gravenhage, negen middelen van cassatie voorgesteld.
3.1. Het eerste middel keert zich tegen ’s hofs afwijzing van het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige.
3.2. Uit de stukken van het geding blijkt, voor zover van belang, de volgende gang van zaken met betrekking tot de getuige. De toenmalig raadsvrouw van de verdachte heeft bij brief, gedateerd 21 april 2013, nogmaals verzocht onder meer [betrokkene 1] als getuige te horen. Eerder heeft het hof, blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 april 2011, het verzoek van de raadsvrouw hiertoe op grond van het noodzakelijkheidscriterium afgewezen. Gelet op het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 april 2013 heeft het hof - met instemming van de advocaat van verdachte - beslist dat [betrokkene 1] door de raadsheer-commissaris als getuige diende te worden gehoord. Blijkens datzelfde proces-verbaal van de terechtzitting heeft de verdachte medegedeeld dat hij geen contact heeft met [betrokkene 1] en dat hij ook geen adres van hem weet. De getuige [betrokkene 1] is vervolgens niet verschenen voor de raadsheer-commissaris zo blijkt uit diens proces-verbaal van bevindingen in de strafzaak tegen [verdachte] van 6 november 2013:
“(…) De raadsheer-commissaris meldt dat de getuige [betrokkene 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956 niet is verschenen. Hij is gedagvaard en opgeroepen aan het GBA-adres [a-straat 1] Amsterdam Zuidoost. Er is op 9 juni 2013 niemand aangetroffen aan dat adres door de postbesteller. Er is bericht van aankomst achtergelaten en de dagvaarding is overeenkomstig het bericht van aankomst ter afhaling gereed gelegd in het postkantoor aan de James Wattstraat 84 te Amsterdam, doch niet afgehaald. In de maand juni is de [dagvaarding] terstond als gewone brief opgezonden aan voormeld adres. De getuige is echter niet verschenen. Er zal hedenmorgen met de raadsvrouw en de verdachte een nieuwe dag worden bepaald waarop de getuige wederom zal worden gedagvaard. De raadsvrouw en de verdachte melden dat zij hiermee akkoord gaan.
(…)”
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 27 februari 2014 is de getuige bij volgende gelegenheden wederom niet verschenen:
“ [betrokkene 1] is op 23 januari 2014 opgeroepen met dagvaarding om als getuige te verschijnen bij de raadsheer-commissaris.
Hij is toen niet verschenen.
Op 12 februari 2014 is hij gedagvaard met bevel medebrenging.
De politie heeft [betrokkene 1] niet thuis getroffen.
Mr. M.A. Schimmel verwijst de zaak terug naar de zitting, nu uit het proces-verbaal van 12 februari 2014 van de politie blijkt dat [betrokkene 1] naar Ghana (adres onbekend) is vertrokken en onbekend is of en wanneer hij weer terug naar Nederland komt.”
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2015 heeft het hof nog een laatste poging ondernomen om de getuige [betrokkene 1] ter zitting te horen:
“De voorzitter deelt als beslissingen van het hof mede, zakelijk weergegeven:
(…)
Het hof acht het wel van belang dat de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting zal worden gehoord. Het hof beveelt de oproeping van de getuige [betrokkene 1] voor de terechtzitting van hedenmiddag en gelast de medebrenging van deze getuige.
Namens het hof onderbreekt de voorzitter de zitting om het bevel medebrenging van getuige [betrokkene 1] op te maken en te effectueren.
De voorzitter hervat na enige tijd de zitting.
De advocaat-generaal verklaart, zakelijk weergegeven:
Er is niemand aangetroffen op het gemeentelijke basis administratie adres van getuige [betrokkene 1] . Het pand is leeg en er woont niemand op het adres. Het pand is onbewoond.
De raadsvrouw verklaart, zakelijk weergegeven:
Dat er één kamer leeg is wil niet zeggen dat het pand geheel onbewoond is. Er zijn geen concrete argumenten dat de getuige daar niet zou verblijven.
Na beraad hervat de voorzitter de zitting en deelt hij als beslissing van het hof mede dat, het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] wordt afgewezen nu niet binnen afzienbare tijd valt te verwachten dat de getuige aan het hof gepresenteerd kan worden.”
3.3. Ingevolge art. 288, eerste lid aanhef en onder a, Sv in verbinding met art. 287, derde lid aanhef en onder b, Sv en op basis van art. 415 Sv in hoger beroep van toepassing, kan de rechter afzien van de oproeping van de niet-verschenen getuige als hij van oordeel is dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen.
3.4. Vooropgesteld wordt dat de Hoge Raad niet kan beoordelen of het hof een getuige terecht niet heeft opgeroepen of gehoord. Wel kan in cassatie worden geklaagd over de maatstaf die het hof heeft toegepast en over de begrijpelijkheid van de beslissing.2.
3.5. In het oordeel van het hof dat “het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] wordt afgewezen nu niet binnen afzienbare tijd valt te verwachten dat de getuige aan het hof gepresenteerd kan worden.” ligt besloten dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Aldus heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd.
3.6. Het oordeel van het hof is voorts, in het licht van de weergegeven procesgang onder 5, niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de getuige op twee verschillende oproepingen voor de raadsheer-commissaris niet is verschenen, de politie vervolgens geen uitvoering heeft kunnen geven aan een bevel medebrenging omdat de getuige niet werd aangetroffen, de getuige blijkens het proces-verbaal van de politie naar Ghana (adres onbekend) was vertrokken en tot slot ruim een jaar later wederom geen uitvoering kon worden gegeven aan een bevel medebrenging omdat de getuige niet werd aangetroffen op het even daarvoor geverifieerde GBA-adres welk pand onbewoond was. Het oordeel van het hof is in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad waarbij deze zich heeft gebogen over de vraag of er voldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel van het hof dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen.3.
3.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4.1. Het tweede middel klaagt over ’s hofs afwijzing van het verzoek tot het horen van de aangevers [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] als getuigen.
4.2. Met betrekking tot deze getuigen blijkt uit de stukken van het geding de volgende gang van zaken. De rechtbank Haarlem heeft de verdachte op 10 mei 2010 op tegenspraak veroordeeld. Eerst bij appelschriftuur van 28 juni 2010, dus ruim anderhalve maand na het wijzen van het vonnis maar ruim vóór de aanvulling van het verkort vonnis op 25 november 2010, is door de verdediging om het horen van deze getuigen verzocht, met als gevolg dat de opgave in deze schriftuur niet kan worden aangemerkt als een opgave in de zin van het tweede lid van art. 263 Sv waarop art. 264 Sv van overeenkomstige toepassing is. Het verzoek is bij brief van 14 april 2011 en ter terechtzitting in hoger beroep op 18 april 2011 door de verdediging nader toegelicht. Het verzoek tot het horen van deze aangevers is blijkens het proces-verbaal van voornoemde terechtzitting door het hof, en wel naar de maatstaf van het verdedigingsbelang, als volgt afgewezen:
“Na hervatting van het onderbroken onderzoek deelt de voorzitter als beslissingen van het hof op de onderzoekswensen van de verdediging mede dat:
(…)
Het verzoek tot het oproepen van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] als getuigen wordt tevens afgewezen. Uit de verklaringen van de slachtoffers blijkt niet dat zij de verdachte noemen als degene die hen heeft opgelicht. Zij verklaren dat zij slachtoffer zijn geworden van zogenaamde 419-fraude. Nu de verdachte ontkent bij het hem ten laste gelegde te zijn betrokken, zal het hof deze vraag zelf dienen te beantwoorden. De wijze waarop de eventuele oplichting heeft plaatsgevonden is in de verklaringen van de slachtoffers voldoende toegelicht, gelet daarop is door het niet horen van deze getuigen de verdediging niet in zijn belangen geschaad. Gelet op het bovenbeschreven zal het verzoek tot het houden van een fotoconfrontatie met de getuige [betrokkene 2] eveneens worden afgewezen. Door het niet houden van de fotoconfrontatie wordt de verdachte niet in enig verdedigingsbelang geschaad.”
Bij faxbericht van 6 mei 2015 is door de verdediging opnieuw verzocht de voornoemde aangevers als getuigen te horen en daartoe is blijkens het faxbericht het volgende aangevoerd:
“De verdediging vraagt u de eerste 4 getuigen op te roepen daar cliënt vraagtekens plaatst bij de vraag of deze personen überhaupt bestaan. Getuigen die op een na nooit door een opsporingsambtenaar zijn gezien. Nu vraagtekens geplaatst worden bij het bestaan van de slachtoffers heeft dit ook een rechtstreeks verband met de vraag of zij opgelicht zijn. Deze vraag raakt rechtstreeks de verdenking jegens cliënt. Reden dus voor cliënt u te verzoeken hen op te roepen voor de zitting.”
Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2015 heeft het hof het verzoek als volgt afgewezen:
“Het hof ziet ambtshalve geen aanleiding om de getuigen [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] te horen nu door de raadsvrouw onvoldoende is aangegeven waarom deze aangevers niet zouden bestaan.”
4.3. Hoewel op het eerste gezicht niet duidelijk is welke maatstaf het hof heeft aangelegd bij de beoordeling van dit verzoek tot het horen van de getuigen, ligt in voornoemde overweging van het hof als zijn oordeel besloten dat het hof het, mede gelet op de daaraan ten grondslag gelegde motivering, niet noodzakelijk acht voornoemde aangevers als getuigen te horen. Aldus is bij de beoordeling van het verzoek tot het horen van getuigen het noodzakelijkheidscriterium gehanteerd. Dit is ook de juiste maatstaf, in aanmerking genomen dat het hof de bij appelschriftuur gedane verzoeken al ter terechtzitting van 18 april 2011 naar de maatstaf van het verdedigingsbelang heeft afgewezen, zodat een herhaald verzoek dient te worden beoordeeld op de voet van art. 315 jo. 415 Sv.4.
4.4. Voor de beoordeling in cassatie of de beslissing van het hof tot het afwijzen van het verzoek tot het horen van getuigen ook begrijpelijk is, is de verhouding tussen enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop dat verzoek is afgewezen van belang.5.Het hof heeft het ter terechtzitting gedane herhaalde verzoek om de aangevers [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] te horen afgewezen omdat het hof dit verzoek onvoldoende gemotiveerd achtte en omdat ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken. Gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen de overweging die het hof eerder heeft gewijd aan het afwijzen van de getuigenverzoeken in de sleutel van het verdedigingsbelang.
4.5. Het middel faalt.
5.1. Het derde middel klaagt, bezien in samenhang met de toelichting daarop, dat het hof het verweer dat de verklaringen van de aangevers dienen te worden uitgesloten van het bewijs ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
5.2. Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdediging in hoger beroep het recht is ontnomen getuigen te kunnen (doen) ondervragen. Door de verdediging is verschillende malen aangegeven de aangevers in deze zaak als getuige te willen horen. Deze verzoeken zijn door het hof afgewezen. De veroordeling in eerste aanleg is in doorslaggevende mate gebaseerd op de verklaringen van de slachtoffers. Nu de verdediging de mogelijkheid is onthouden deze als getuigen te ondervragen, is er sprake van schending van art. 6, eerste en derde lid, EVRM en dienen deze verklaringen van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Bij appelschriftuur heeft de verdediging verzocht tot het horen van alle aangevers in deze zaak. Daarbij heeft de verdediging gesteld dat het voor de zaak van belang is dat een beeld kan worden gevormd van wat de aangevers heeft bewogen tot de storting van de hoge bedragen als waarvan sprake is. Voorts zou het horen van belang zijn om te achterhalen of de aangevers op enig moment door de politie zijn gehoord. Ter zitting van 18 april 2011 heeft het hof deze verzoeken afgewezen op de grond dat uit de verklaringen van de slachtoffers niet blijkt dat de aangevers de verdachte noemen als degene die hen heeft opgelicht en dat hun verklaring dat zij het slachtoffer zijn geworden van zogenaamde 419-fraude en de wijze waarop dit is gebeurd voldoende hebben toegelicht.
Ter zitting in hoger beroep van 22 mei 2015 heeft de verdediging nogmaals verzocht tot het horen van de aangevers. Ditmaal was daartoe slechts aangevoerd dat door het horen van de aangevers zou kunnen worden onderzocht of de aangevers wel degelijk bestaan. Ook dit verzoek is door het hof gemotiveerd afgewezen.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de verdediging in deze zaak niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest de aangevers in deze zaak te (doen) horen. Daarbij dient evenwel in aanmerking te worden genomen dat de aangevers allen in het (verre) buitenland woonachtig zijn en de politie reeds de nodige inspanningen (met succes) heeft verricht om in contact te treden met de aangevers, telefonisch en per email. Voorts stelt het hof vast dat de verdediging niet heeft beoogd de aangevers vragen te stellen omtrent de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte bij de feiten.
Voorop moet worden gesteld dat in een geval waarin de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM niet in de weg staat aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van de politie met een dergelijke verklaring, indien de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Reeds voldoende is het als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit (steun)bewijs zal betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist. Indien voldoende (steun)bewijs in de hiervoor bedoelde zin ontbreekt, dient aan de verdachte die deze verklaring op haar betrouwbaarheid wenst te toetsen een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie te worden geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot (rechtstreekse) ondervraging van de getuige. De wijze waarop een zodanige compensatie zal kunnen worden geëffectueerd, zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
In het onderhavige geval is het bewijs dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem tenlastegelegde feiten - anders dan door de verdediging is betoogd - niet in beslissende mate gebaseerd op de door de aangevers afgelegde verklaringen. De betrokkenheid van de verdachte bij de hem tenlastegelegde feiten vindt naar het oordeel van het hof in voldoende mate steun in andere bewijsmiddelen. Verdachtes betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten wordt immers hoofdzakelijk gedragen door de inhoud van de bij verdachte inbeslaggenomen gegevensdragers.
Zonder inbreuk te maken op het recht van de verdachte op een eerlijk proces en diens ondervragingsrecht in de zin van art. 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d, EVRM kan derhalve voor het bewijs gebruik worden gemaakt van de door de aangevers afgelegde (steun)verklaringen.”
5.3. De een na laatste alinea van de overweging van het hof zoals hiervoor onder 5.2 weergegeven houdt een vooropstelling in die is afgeleid uit HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ 2013/145 m.nt. Schalken. In dit arrest worden de overwegingen 6.3.1. tot en met 6.3.3. van de Hoge Raad uit HR 1 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:AB7528, NJ 1994/427 m.nt. Corstens geciteerd. Overweging 6.3.3. uit voornoemd arrest houdt, voor zover hier van belang, in:
“6.3.3.
In de praktijk blijkt onzekerheid te bestaan of en in hoeverre de rechter in bepaalde processuele situaties gebruik mag maken van dergelijke in ambtsedige processen-verbaal vervatte verklaringen voor het bewijs.
De Hoge Raad zal daarom, voor zover dit past in de onderhavige zaak, de hierna volgende grenzen aangeven zoals die thans moeten worden getrokken. Daarbij wordt, als voor deze zaak niet relevant, de kwestie van het gebruik van anonieme verklaringen voor het bewijs ter zijde gelaten.
(i) In het licht van het EVRM is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet onverenigbaar met art. 6, lid 1, en lid 3, aanhef en onder d, EVRM.
(ii) Van onverenigbaarheid als onder (i) bedoeld is in ieder geval geen sprake indien de verdediging in enig stadium van het geding, hetzij op de terechtzitting hetzij daarvoor, de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. Van de verdediging mag in de regel het nodige initiatief daartoe worden verwacht. (…).
Voorts is van ongeoorloofdheid als onder (i) bedoeld geen sprake indien genoemde gelegenheid heeft ontbroken, doch die verklaring in belangrijke mate6.steun vindt in andere bewijsmiddelen. “
5.4. Allereerst zij opgemerkt dat hier geen sprake is van “een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde de verdachte belastende verklaring”. Immers, blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 april 2011 zoals weergegeven onder 5.2 heeft het hof vastgesteld, hetgeen gelet op de inhoud van de voor het bewijs gebezigde verklaringen van de aangevers niet onbegrijpelijk is, dat de aangevers niet verklaren over de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichting maar enkel over de wijze waarop deze zou hebben plaatsgevonden. Het hof heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de aan hem ten laste gelegde feiten afgeleid uit de andere door het hof gebezigde bewijsmiddelen en dan met name uit de inhoud van de bij de verdachte in beslag genomen gegevensdragers. In dit licht bezien en gelet op de onder 5.3 aangehaalde overweging van de Hoge Raad, is het gebruik van de verklaringen van de aangevers voor het bewijs derhalve niet ongeoorloofd en niet onverenigbaar met art. 6, eerste en derde lid aanhef en onder d, EVRM.
5.5. Het hof heeft door te oordelen zoals onder 5.2 weergegeven het gevoerde verweer op juiste gronden verworpen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en voorts toereikend gemotiveerd. Anders dan in de toelichting van het middel wordt gesteld getuigt het oordeel van het hof dat de verklaringen van de aangevers voor het bewijs kunnen worden gebezigd, zonder dat inbreuk wordt gemaakt op het recht van de verdachte op een eerlijk proces en diens ondervragingsrecht in de zin van art. 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d, EVRM, evenmin van een onjuiste rechtsopvatting.7.
5.6. Het middel faalt derhalve.
6.1. Het vierde middel bevat de klacht dat het hof niet, althans niet op kenbare wijze, de bewijsmiddelen en de daartoe redengevende feiten en omstandigheden heeft vermeld waarop de bewezenverklaring steunt.
6.2. In de aanvulling op het arrest zoals bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft het hof het volgende opgenomen:
“Wat betreft de bewijsmiddelen verwijst het hof naar de inhoud van de bewijsmiddelen zoals deze zijn weergegeven (in de voetnoten) in het vonnis van 10 mei 2010, telkens onder de rubrieken “Redengevende feiten en omstandigheden” en “Bewijsoverweging”, die tezamen opleveren de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan het hof bewezen acht en de overtuiging heeft gekregen, dat de verdachte het onder feit 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde heeft begaan.”
6.3. Op grond van het bepaalde in art. 423, derde lid, Sv kan het hof volgens vaste rechtspraak bewijsmiddelen uit het vernietigde vonnis overnemen.8.Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerst lid, Sv toegezonden stukken bevindt zich een Aanvulling strafvonnis ex art. 365a Sv houdende, blijkens de aanhef, de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen:
“In de zaak tegen [verdachte] (…) wordt het op 10 mei 2010 uitgesproken verkorte strafvonnis aangevuld met de bewijsmiddelen, houdende de voor het bewijs redengevende feiten en omstandigheden bedoeld in artikel 359, derde lid, eerste volzin van het Wetboek van Strafvordering.”
6.4. Hoewel de verwijzing in de ‘Aanvulling verkort arrest’ van het hof verwarring oproept, daar de ‘Aanvulling strafvonnis’ niet de rubrieken “Redengevende feiten en omstandigheden” en “Bewijsoverweging” bevat, heeft het hof onmiskenbaar beoogd te verwijzen naar de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen die zijn vervat in deze ‘Aanvulling strafvonnis’.
6.5. Ook dit middel faalt derhalve.
7.1. Het vijfde middel klaagt dat het hof de bewezenverklaringen onvoldoende heeft gemotiveerd nu (i) in de bewijsconstructie gebruik is gemaakt van algemene processen-verbaal van relaas of bevindingen inhoudende een overzicht en samenvatting van de onderliggende bijlagen waarvan niet altijd duidelijk is aan welke bijlage(n) de betreffende tot het bewijs gebezigde informatie is ontleend en (ii) dat deze processen-verbaal volgens de steller van het middel ontoelaatbare conclusies bevatten nu daarin gevolgtrekkingen worden vermeld en voor het bewijs worden gebezigd die zijn voorbehouden aan de rechter. Zodoende is in de bewijsconstructie onvoldoende onderscheid gemaakt tussen redengevende feiten en omstandigheden en de gevolgtrekkingen die daaraan verbonden moeten worden.
7.2. Vooropgesteld dient te worden dat er in zijn algemeenheid geen rechtsregel in de weg staat aan het gebruik voor het bewijs van algemene processen-verbaal van relaas of bevindingen. De in het eerste onderdeel van het middel besloten stelling dat juist de door de verbalisant in zijn proces-verbaal van relaas of bevindingen nader aangegeven bronnen voor het bewijs dienen te worden gebezigd, vindt geen steun in het recht.9.Het enkele feit dat de verbalisant in zijn proces-verbaal niet altijd specifiek heeft aangegeven aan welke bron hij de betreffende informatie heeft ontleend, maakt dit niet anders. Bovendien wordt telkens, voor zover door de steller van het middel wordt geklaagd dat de grondslag van de door de verbalisant in zijn relaas opgenomen informatie ontbreekt, deze informatie niet betwist, zodat dit onderdeel van het middel geen verdere bespreking behoeft.
7.3. In zoverre faalt het middel.
7.4. Een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar in de zin van art. 344, eerste lid, aanhef en onder 2, Sv dient te voldoen aan de vereisten van art. 153 Sv en mededelingen te behelzen van feiten en omstandigheden die de opsporingsambtenaar zelf heeft waargenomen of ondervonden. Daartoe behoort niet een mening, gissing of gevolgtrekking. Ten aanzien van de geschriften van artikel 344 lid 1 onder 5 Sv stelt de wet niet de eis dat hetgeen daarin is verwoord, feiten en omstandigheden dient te betreffen die door de opsteller van het geschrift zelf zijn waargenomen of ondervonden. Voor zover een dergelijk geschrift de schriftelijke weerslag bevat van een ten overstaan van een verbalisant afgelegde verklaring van een getuige, moet ten aanzien van de inhoud van die verklaring zijn voldaan aan de eis dat de verklaring feiten of omstandigheden betreft welke door de getuige zelf zijn waargenomen of ondervonden.10.Geen gissingen zijn gevoelens of gedachten die bij een opsporingsambtenaar/getuige zijn opgekomen naar aanleiding van zijn waarneming en die hij dus zelf heeft ervaren.11.Een mening of gevolgtrekking in een bewijsmiddel is ontoelaatbaar indien deze een aan de rechter voorbehouden oordeel bevat. Een dergelijke conclusie is niet bruikbaar voor het bewijs, tenzij de rechter bijvoorbeeld op grond van andere bewijsmiddelen heeft geoordeeld en heeft kunnen oordelen dat een zodanige conclusie terecht is getrokken. Alsdan stemt de conclusie immers overeen met de conclusie die de rechter zelf heeft getrokken.12.
7.5. Allereerst zij opgemerkt dat de steller van het middel moet worden toegegeven dat de door het hof gebezigde bewijsvoering zoals weergegeven in de 41 pagina’s tellende ‘Aanvulling strafvonnis’ niet uitblinkt in overzichtelijkheid nu de aldaar weergegeven bewijsmiddelen niet zijn genummerd.
7.6. Hieronder zal worden ingegaan op de afzonderlijke opmerkingen van de steller van het middel ten aanzien van de verschillende bewijsmiddelen voor zover dit ziet op het tweede onderdeel van het middel dat de bewijsmiddelen ontoelaatbare conclusies bevatten. Het voert te ver om de bewijsmiddelen hier integraal over te nemen en bevordert mijns inziens niet de leesbaarheid, zodat ik ervoor kies - voor zover mogelijk - telkens onderdelen uit de bewijsmiddelen op te nemen en daarbij de gewraakte passages te onderstrepen en de bewijsmiddelen bovendien te voorzien van de door de steller van het middel voorziene doornummering.
7.7. Bewijsmiddel 8:
“Proces-verbaal van bevindingen, [betrokkene 2] , d.d. 20 december 2007, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
(…)
(p. 4)
(bijlage Zl-2, p. 004)Uit een e-mailbericht van [verdachte] aan [betrokkene 2] blijkt dat [betrokkene 2] teneinde een bankrekening te openen verzocht wordt een kopie van zijn paspoort, twee pasfoto’s, alsmede een document van zijn bank ter beschikking te stellen. Tevens blijkt dat [betrokkene 2] naar Amsterdam komt en hier kennelijk eerder is geweest, aangezien Pape refereert aan de vorige keer dat zij [betrokkene 2] hebben opgehaald.
(…)”
De hierboven weergegeven passage bevat geen ongeoorloofde mening, gissing of gevolgtrekking. Het relaas van de verbalisant bevat zijn bevindingen die hij heeft gebaseerd op hetgeen hij heeft gelezen in de e-mailwisseling tussen [verdachte] en [betrokkene 2] . Het door hem gerelateerde dat [betrokkene 2] hier ‘kennelijk eerder is geweest’ is door het hof kennelijk verstaan – en kon ook worden verstaan – als behelzende een gevolgtrekking die rechtstreeks uit de inhoud van het gelezene voortvloeit. Voorts gaat het niet om een conclusie die aan de rechter is voorbehouden.
Bewijsmiddel 10:
“Proces-verbaal van bevindingen, [betrokkene 3] , d.d. 6 februari 2008 (bijlage Z-5), zakelijk weergegeven onder mee inhoudende:
(…)
Aangetroffen emailcorrespondentie in I-pod:
In de I-pod van verdachte [verdachte] bevond zich onder meer een map met de naam [betrokkene 3] . In deze map bevonden zich diverse zogenaamde 419 documenten, vele emailberichten afkomstig van cq verzonden naar [betrokkene 3] en een kopie van zijn paspoort en rijbewijs.
Deze documenten waren opgeslagen in de I-pod : ‘ [verdachte] (F:)
Hoofdbestandsmap : ‘mo’
submap : ‘2007’
submap : ‘alph’
Submap : ‘ [betrokkene 3] ’
Dit betreffen onder meer de volgende documenten:
• Het eerste aangetroffen emailbericht tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 6] van [A] BV is van 13 februari 2007. [betrokkene 3] zou $ 17.000.000,00 USD ontvangen, (blz 1)
• Kopie paspoort [betrokkene 3] en een energienota van [betrokkene 3] (blz 4 tm 6)
• een email afkomstig van [betrokkene 3] waaruit blijkt dat [betrokkene 3] op 19 februari 2007 naar Nederland komt (blz 7)
• een bevestiging van de afspraak door [betrokkene 6] , met de telefoonnummers + [001] en + [002] waarin tevens wordt medegedeeld dat [betrokkene 3] €12.850,- moet betalen en een “Relaese Order” moet ondertekenen (blz 9 en 10)
• een email met verzoek “the fee” over te maken naar de BBAC BANK te Cypres aan rekeninghouder [betrokkene 7] op rekeningnummer [003] (blz 12)
• een email van [betrokkene 3] aan [betrokkene 6] van [A] -bv, met als bijlage een “wire transfer” betreffende hiervoor genoemde betaling van €12.850,-. Tevens bevestigd [betrokkene 3] een afspraak op 13 maart 2007 in Amsterdam (blz 14, 15 en 16)
• email correspondentie tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 8] van 26 februari 2007 t/m 07 maart 2007. Hierin wordt gemaild over het “project”, hoe de betalingen geregeld moeten worden en er worden afspraken gemaakt [betrokkene 8] adviseert voornamelijk, (blz 17 tm 29)
• een email van [betrokkene 9] . In deze mail legt [betrokkene 9] uit dat hij erg ziek is, dat hij een fonds van US $17.000.000,00 bij een financieel (p.9) en veiligheidsbedrijf in Europa. Dit geld wil hij besteden aan een goed doel. Degene die hem helpt ontvangt 30% uit van dit bedrag. (blz 30)
• 7 pagina’s met betrekking tot deze oplichting zijnde een emailwisseling, inclusief een afspraak in Amsterdam op 20 maart 2007 (blz 31 t/m 37)
• een “wire transfer” formulier betreffende een betaling van [betrokkene 3] aan [betrokkene 7] van $30,977,07, omgerekend €22.700- (blz 38 en 39)
• een email met als bijlage een “wire transfer”formulier betreffende een betaling van [betrokkene 3] aan [betrokkene 7] van $138.954,09, omgerekend €102.300,- (blz 41 en 42)
• 4 pagina’s met betrekking tot deze oplichting zijnde een emailwisseling om te komen tot een betaling van USD 349,350,- op een bank op Cypres (blz. 43 tm 46)
• een “wire transfer”formulier betreffende een) betaling van [betrokkene 3] aan [betrokkene 7] van $349.550,- omgerekend €258.169,65' (blz. 47 en 48)
• 12 pagina’s met betrekking tot deze oplichting zijnde een emailwisseling om te komen tot een betaling van USD 255.000,- op een bank op Cypres, (blz. 51 t/m 62)
• een contract welke ondertekend is door [betrokkene 6] en nog ondertekend moet worden door [betrokkene 8] en [betrokkene 3] (blz 63)
• 4 pagina’s met betrekking tot deze oplichting zijnde een emailwisseling om te komen tot een betaling van USD 130.000,- op een bank op Cypres in de stad Limassol (blz 64 tm 67)
• een “wire transfer”formulier betreffende een betaling van [betrokkene 3] aan [B] van $130.000,- (blz 68 en 69)
• 6 pagina’s met betrekking tot deze oplichting zijnde een emailwisseling om te komen tot een betaling van USD 75.000,- op een bank op Cypres in de stad Limassol. Op blz 73 een mail van [betrokkene 6] aan [betrokkene 3] de rekeninggegevens. Dit betreffen de Byblos Bank Sal, St Andrew, Limassol. Cyprus. De swiftcode is [004] ,De rekeninghouder is [C] Co. Het rekeningnummer is [005] Filenummer [006] (blz 70 tm 75)
(p.9)
• 16 pagina’s met betrekking tot deze oplichting zijnde een emailwisseling waarin wordt medegedeeld dat [betrokkene 3] een ‘Drug Free Clearance Certificate’, een Euroclear Central Securities Depository Clearance Certificate en een Clear Source of Funds nodig heeft om zijn koffers te krijgen. De totale kosten voor deze formulieren bedragen US$ 64.775,33 (blz. 76 tm 91)
• 6 pagina’s met betrekking tot deze oplichting zijnde een emailwisseling over een ontmoeting bij de Nederlandse bank op 25 oktober 2007. Tevens wordt medegedeeld dat er iets mis is gegaan met de betaling. (94 t/m 99)
• 14 pagina’s met betrekking tot deze oplichting zijnde email gericht aan [betrokkene 3] en afkomstig van [betrokkene 6] . Dit betreffen een mededeling dat [betrokkene 3] €12.850,- opslagkosten moet betalen. [betrokkene 3] wordt verzocht een kopie paspoort, een kopie “deposit agreement” en een kopie van zijn energienota te sturen. Bankgegevens van de bank in Cypres worden doorgegeven. Er wordt medegedeeld dat de chemicaliën niet meer werken en dat er nieuw gekocht moet worden, 1 van de keuzes is een bedrag van €22.700,-. (blz 106) Er wordt een afspraak bevestigd voor 25 september 2007 om de koffers te leveren. Er moet US$ 64.77533 voor eerder genoemde formulieren (blz. 100 t/m 113) betaald worden.”
De steller van het middel klaagt ten aanzien van bovenstaande passage dat hierin telkens is opgenomen: “[aantal] pagina’s met betrekking tot deze oplichting” en dat dit een gevolgtrekking inhoudt die aan de rechter is voorbehouden. Voor zover in dit bewijsmiddel wordt gerelateerd over “deze oplichting” houdt dit relaas telkens een ontoelaatbare conclusie in, nu dit een aan de rechter voorbehouden oordeel bevat. Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu het hof kennelijk heeft geoordeeld13., hetgeen op grond van de overige bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk is, dat deze conclusie telkens terecht is getrokken, zodat die conclusie telkens kan worden vereenzelvigd met een door het hof gemaakte gevolgtrekking.14.Voor zover in dit verband nog wordt geklaagd dat voor wat betreft voornoemde conclusies niet zonder meer duidelijk is dat deze betrekking hebben op het onder 2 bewezen verklaarde, heeft het hof kennelijk geoordeeld dat dit wel het geval is nu het door het hof is opgenomen in de bewijsvoering. Ik acht dit ook niet onbegrijpelijk gelet op de context waarin deze documenten zijn aangetroffen volgens het op ambtseed opgemaakte relaas van de verbalisant.
Bewijsmiddel 12:
“Proces-verbaal van bevindingen, [betrokkene 5], d.d. 7 februari 2008 (bijlage Z-7), zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
(…)
Bevindingen aangetroffen I-pod:
In de I-pod van verdachte [verdachte] bevonden zich onder meer een map met de naam [betrokkene 5] (betreft [betrokkene 5] ) en diverse zogenaamde 419 documenten en e-mailberichten.
p.7
Hieronder volgt een overzicht van de aangetroffen documenten in de iPod van de verdachte [verdachte] die betrekking hebben op de oplichting van [betrokkene 5] .
(…)
• e-mailbericht (09.05.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij vraagt waarom nooit verteld is dat er een geldbedrag betaald moet worden ter verkrijging van zijn nalatenschap. In de mail staat overigens vermeld dat er 3,775.00 betaald dient te worden via Western Union op naam van [betrokkene 11] . De betaling kan niet in mindering gebracht worden op de nalatenschap en een deadline wordt aangegeven. [betrokkene 5] vraagt uitstel en verzoekt óm een eventuele lening (Z-7-7-9),
• e-mailbericht (10.05.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] als reactie op een van [betrokkene 10] ontvangen mail. Deze geeft aan geen lening te kunnen verstrekken maar biedt aan dat [betrokkene 5] dan maar de helft betaalt. [betrokkene 5] geeft dat hij dit geld gaat lenen (Z-7-7-10)
• e-mailbericht (29.05.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij aangeeft de dinsdag of woensdag daar het geld te zullen gaan sturen. De mail was een reactie op een eerdere mail van [betrokkene 10] aan [betrokkene 5] waarin hij aangeeft dat deze moet betalen via Western Union op naam van [betrokkene 12] , Adress, Amsterdam, the Netherlands (Z-7-7-1 5). j
• emailbericht (1.06.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij aangeeft betaald te hebben en voegt een kopie bij van het Western Union Money transfer formulier bij waaruit blijkt dat hij $ 3200 - AUD heeft betaald (Z-7-7-17). Dit betreft hetzelfde formulier als wat [betrokkene 5] eerder had toegezonden! (Z- 7-5)
p.8
• e-mailberichten (30.06.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij aangeeft wederom betaald te hebben en voegt een kopie bij van het Western Union Money transfer formulier bij waaruit blijkt dat hij $1604,- AUD heeft betaald (Z-7-7- 25126/27) Dit betreft hetzelfde formulier als wat [betrokkene 5] eerder had toegezonden! (Z-7-6)
• e-mailbericht (3.07.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij zich afvraagt waarom [betrokkene 10] niet meer reageert. Hij vraagt om een bevestiging van zijn erfenis van $7.550.000 (Z-7-7-30)
• meerdere e-mailberichten waaruit blijkt dat het geld van de erfenis pas uitbetaald kan worden nadat [betrokkene 5] in het bezit is gekomen van een anti terroristen certificate wat is ingesteld na 11 september. Voor de verkrijging van dit certificaat wordt [betrokkene 5] verwezen naar [betrokkene 13] van de International Corporate Bank.
• Anti Terrorist Certificate op naam van [betrokkene 5] afgegeven door het ‘Ministery of defence’ van de Republiek of Ghana (Z-7-7-40).
• Clearance Certificate op naam van [betrokkene 5] afgegeven door het ‘United Nations Monetary Clearance’ (Z-7-7-42).
• e-mailbericht (15.08.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij vraagt of [betrokkene 10] ‘the funds al heeft want ‘the L.C. bank’, met wie hij kennelijk in verbinding staat, vraagt wederom $ 1000,- dollar. Hij vraagt zich af waarom want hij heeft immers al het ‘transfer’geld betaald en hem de certificaten toegezonden (Z-7-7-46)
• diverse e-mails waarin [betrokkene 5] verzoekt om teruggave van de bedragen die hij reeds heeft betaald namelijk $ 4800,- AUD.
(…)
2. [betrokkene 10] :
Deze persoon deed zich voor als medewerker van de niet bestaande Citi Trust banking Corporation. Hij was, zo blijkt uit e-mail correspondentie, werkzaam op de afdeling ‘International Remittance Department’. [betrokkene 10] was de contactpersoon van [betrokkene 5] . Hij ‘begeleidde’ [betrokkene 5] in het verkrijgen van diens erfenis. Hij heeft hiertoe diverse e-mails verzonden met daarin richtlijnen ter verkrijging van deze erfenis. De betreffende richtlijnen hadden slechts één doel en dat was het slachtoffer [betrokkene 5] bewegen tot het doen van allerlei betalingen voor zogenaamde belasting, certificaten en dergelijke.
(…)
6. Anti terrorist certificate
Dit betreft een certificaat wat door de fraudeurs gebruikt is ter verkrijging van een geldbetaling door het slachtoffer (Z-7-7-40). De indruk wordt gewekt dat certificaat noodzakelijk is ter verkrijging van de erfenis. Uiteraard dient er betaald te worden voor dit certificaat. Het in deze zaak aangehaalde certificaat is zogenaamd afgegeven door het ministerie van defensie van de republiek Ghana.
7. Clearance Certificate:
Dit betreft een certificaat wat door de fraudeurs gebruikt is ter verkrijging van een geldbetaling door het slachtoffer (Z-7-7-42). De indruk wordt gewekt dat dit certificaat noodzakelijk is ter verkrijging van de erfenis. Uiteraard dient er betaald te worden voor dit certificaat. Het in deze zaak aangehaalde certificaat is zogenaamd afgegeven door een bij de Verenigdé Naties aangesloten rechtspersoon.
(…)”
De in bovenstaand bewijsmiddel onderstreepte passage houdt een ontoelaatbare conclusie in van de opsteller van het relaas, nu deze een aan de rechter voorbehouden gevolgtrekking bevat. Ook dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat de e-mailwisseling tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 10] tot doel had om eerstgenoemde betalingen te laten verrichten ter verkrijging van diens erfenis, hetgeen op grond van het overige in dit bewijsmiddel gerelateerde niet onbegrijpelijk is. Aldus verstaan stemt de conclusie van de verbalisant overeen met de door het hof gemaakte gevolgtrekking.
Bewijsmiddel 14:
“Proces-verbaal, Zaak 9: [betrokkene 4] , d.d. 11 maart 2010 zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
(…)
Na het openen van de map ‘[D]’ zag ik dat zich daarin allerlei documenten bevonden die betrekking hebben op het slachtoffer [betrokkene 4] en haar bedrijf [D] .
(…)
• Last will and testament of [betrokkene 14] . Dit betreft een zogenaamd testament van [betrokkene 14] . In dit testament wordt vermeld dat het vermogen van [betrokkene 14] onder andere wordt nagelaten aan [D] Malaysia. Het testament is op de laatste bladzijde voorzien van de nodige stempels, zegels en handtekeningen en is gedateerd op 25 oktober 1999 .
(…)
• Anti-Terrorist Clearance Certificate, Dit zogenaamde certificaat is afgegeven door de United Nations. Security Counsel/Counter-Terrorism Committee. Certificaat is op naam gesteld van [D] .
• Anti-Terrorist Clearance (Woridwide identification Card) Dit zogenaamde identificatiebewijs van de United Nations op haam gesteld van [betrokkene 4] van [D] en tevens voorzien van een foto van mogelijk [betrokkene 4] .
• Authenticated Approval Certificate. Dit certificaat is zogenaamd afgegeven door de bank van Engeland. Hierin wordt toestemming gegeven tot de betaling van US$ 9.839.112562 aan [D] via de Hong Leong Bank. In het certificaat wordt de datum oktober 2006 genoemd .
• Nederlandse bank. In deze brief, zogenaamd van de Nederlandse bank, wordt opgemerkt dat er wederom, als voorschot, een bedrag betaald moet worden van 9850-. de brief is gedateerd op 16 november 2006.
• Nederlandse bank. Deze brief, zogenaamd van de Nederlandse bank, wordt opgemerkt dat er wederom, als voorschot, een bedrag betaald moet worden. Dit maal van € 9840,-. Deze kosten dienen ter betaling van de international Fund Transfer Routing Clearance Fee. De brief is gedateerd op 27 februari 2007.
• Swift formulier. Betreft een formulier waarop gegevens staan vermeld van de Nederlandse bank en de ontvangende bank evenals [D] . Formulier zou geprint zijn pp 6 maart 2007.
• Funds Transfer Request. In dit formulier verzoekt Citi Trust Exchange Equalisation op een formulier voorzien van het logo van de Nederlandse bank om een overschrijving van US$ 9839112 562. Hét formulier is gedateerd op 6 maart 2007.
In de eerder weergegeven schermafdruk op blz. 2 van bijlage X-33 is de map te zien waarin zich een bestand bevindt met de haam [D] . In dezelfde map bevindt zich ook een bestandje met de naam Hawa. Een schermafdruk van de inhoud van dit bestand is hieronder weergegeven. In deze map bevindt zich een overlijdensakte van [betrokkene 14] . Dit is de fictieve persoon die zijn vermogen heeft nagelaten aan het slachtoffer [betrokkene 4] .
(…)
Aanvullende vragen [betrokkene 4] :
(…)
• zich de naam van de ‘onbekende man’ met wie zij, door [betrokkene 15] in contact was gebracht, niet meer kon herinneren.
• dat rond oktober/november 2007 deze ‘onbekende man’ is verdwenen en volgens [betrokkene 15] zou die man voor lange tijd afwezig zijn. Deze ‘onbekende man’ zei tegen haar dat hij haar kon helpen om het geërfde geld eenvoudig op haar rekening gestort te krijgen. Hij was de man die haar vroeg om het geld te betalen voor hun diensten zodat het geërfde geld overgeboekt kon worden naar haar drie Maleisische bankrekeningen CIMB Bank, Hong Leong Bank en Alliance Bank.
Per rekening moest zij ca drie duizend euro betalen inclusief zijn honorarium.
• dat zij voor het eerst met deze ‘onbekende man’ contact had gekregen in 2007
Begin 2007 was [betrokkene 15] bezig met de overboeking van het bedrag op haar rekening. Medio 2007 vertelde [betrokkene 15] haar dat de ‘onbekende man’ de persoon was die de telexoverboeking kon doen van het geërfde geld naar haar rekening
• de onbekende man nam twee of drie keer contact met haar op na het Chinese Nieuwjaar (februari 2007) en vóór augustus 2007 voor de betaling van de kosten voor het overboeken van het geld naar de bovengenoemde drie rekeningen in Maleisië
• dat de onbekende man, volgens [betrokkene 15] , belast was met het overboeken van het geld van de erfenis naar haar rekeningen.
• dat, nadat zij de kosten had betaald, zij deze man niet meer kon bereiken en dat [betrokkene 15] zei dat de ‘onbekende man’ met lang studieverlof was. [betrokkene 15] wist niet wanneer hij weer terug zou komen.
• contact met de ‘onbekende man’ te hebben gehad via de telefoon en zij niet meer wist via welk nummer en dit via de Maleisische provider ook niet meer kon achterhalen
• aan [betrokkene 15] geld heeft verstuurd via Western Union
• dat ze geloofde dat de ‘onbekende man’ de leiding had in allerlei zaken
(…)
[betrokkene 16]
In het geval van [betrokkene 4] bleek dat de in de Nokia 7360 (06- [007] ) aangetroffen SMS berichten (X-16, v.a. blz. 37) waren verzonden naar 06- [008] . Op blz 32 is te zien dat [verdachte] een SMS bericht ontvangt van de gebruiker van 06- [008] . In dit SMS bericht staan de personalia en Postbank rekening gegevens vermeld van [betrokkene 16] . Deze [betrokkene 16] ontvangt, op zijn Postbank rekening, stortingen uit het buitenland waarvan in één geval vastgesteld is dat het een slachtoffer betreft die bevestigt opgelicht te zijn. Van de twee andere personen kan met grote waarschijnlijkheid wordt gesteld dat dit eveneens ‘419-fraude’ slachtoffers betreffen doch konden niet worden bereikt
Deze [betrokkene 16] moet dan ook gezien worden als een zogenaamde begunstigde die mogelijk zijn rekening ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van fraude (z g ‘katvanger’)
(…)
Op p. 23 wordt verder gerelateerd over Citi Trust Finance Corporation en Citibank. Er heeft eveneens een doorzoeking plaatsgevonden in perceel [b-straat 1] te Amsterdam. Dit betreft de eigenlijke woning van de verdachte. In deze woning werd een laptop aangetroffen waarin zich enkele documenten bevonden.
Eén van deze documenten is gericht aan [betrokkene 17] . Dit betreft een slachtoffer van ‘419-fraude’ waarvan een zaaksdossier is opgemaakt. Opvallend het aangetroffen document is dat er een frauduleus e-mail adres is gemaakt met de naam cititrust_netherlands@mail.com.
Voor de volledigheid, voor de bespreking van het onderdeel van het middel dat ziet op het hiervoor vermelde bewijsmiddel 14, vermeld ik dat onder 3 ten laste van de verdachte bewezen is verklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 12 november 2004 tot en met 9 november 2007 te Amsterdam en/of elders in Nederland en in Maleisië, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, telkens [betrokkene 4] en/of [D] (hierna: [D] ) (zijnde het bedrijf van [betrokkene 4] ) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid onder meer [betrokkene 4] en/of [D] benaderd en zich (daarbij) voorgedaan als zijnde [betrokkene 15] (advocaat van de executeur van de erfenis van [betrokkene 14] ) en (onder meer) [betrokkene 18] en [betrokkene 10] en [betrokkene 12] en [betrokkene 19] , en in die valse hoedanigheden en gebruik makend van die valse namen en de bedrijfsnaam 'Citi Trust Finance Corporation' en 'Nederlandse Bank':
* [betrokkene 4] en/of [D] (meermalen per brief en per email en per fax en telefonisch) medegedeeld dat:
- [betrokkene 4] en/of [D] de begunstigden/erfgenamen waren van een erfenis van een persoon genaamd [betrokkene 14] en
- die erfenis 9.839.112,52 US dollar bedroeg en werd bewaard bij de Citi Trust Finance Corporation te Londen en (vervolgens) de Nederlandse Bank en
- hij, verdachte, namens [betrokkene 4] optrad en zou helpen met de uitbetaling van de erfenis aan [betrokkene 4] en
* [betrokkene 4] ten bewijze daarvan onder meer
- (per email) een testament en een overlijdensakte van die [betrokkene 14] gestuurd en
- brieven van de Board of Directors van de Citi Trust Finance Corporation gestuurd waarin de claim van [betrokkene 4] en [D] op voornoemde erfenis werd goedgekeurd en werd aangegeven dat de overschrijving van 9.839,112,52 US dollar ten gunste van [D] 'in de wacht staat' en
* [betrokkene 4] en/of [D] opdrachten gestuurd van Citi Trust Finance Corporation aan de Nederlandse Bank tot overschrijving van 9.839,112,52 US dollar aan [betrokkene 4] en/of [D] [zgn outgoing wires] en
* [betrokkene 4] en/of [D] (per fax) formulieren [zgn fund release orders] gestuurd, waarop gevraagd werd (onder meer) bankrekeningnummers van [betrokkene 4] en/of [D] in te vullen zodat het geldbedrag overgeboekt kon worden naar bankrekeningnummers in Maleisië en
* [betrokkene 4] en [D] gevraagd geldbedragen, te betalen aan ambtenaren/personen die belast waren en [betrokkene 4] en [D] zouden helpen met het vrijgeven van het geldbedrag ten behoeve van (onder meer)
- de legalisatie van voornoemd geldbedrag en
- kosten voor de Currency Fluctuation Marginal Difference (CFME)) en
- kosten voor Exchange Equalizaton Difference (EED) en
- benodigde documenten en certificaten (onder meer een zgn anti-terrorist clearance) en
- te betalen belasting in het land waar het geldbedrag bewaard werd en
- kosten voor het in delen overboeken haar drie, althans een of meer bankrekeningen van [betrokkene 4] en/of [D] en
- een of meer voorschot(ten) aan 'de Nederlandse Bank'
waardoor [betrokkene 4] en/of [D] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgiften.”
Het woord 'zogenaamd' zal hier op te vatten zijn als synoniem van 'zogeheten' of 'zogenoemd' en het bezigen ervan levert geen ontoelaatbare conclusie op. Het door de verbalisant gerelateerde in bewijsmiddel 14 “Dit [[betrokkene 14]] is de fictieve persoon die zijn vermogen heeft nagelaten aan het slachtoffer [betrokkene 4] ” houdt een ontoelaatbare conclusie in, nu dit een aan de rechter voorbehouden conclusie bevat met betrekking tot onder 3 ten laste gelegde . Maar het hof is tot het oordeel gekomen dat er geen [betrokkene 14] is die zijn vermogen aan dit slachtoffer heeft nagelaten en daarin ligt besloten dat deze erflater dus een fictief persoon is. De conclusie die spreekt uit de woorden van de verbalisant is dus door het hof overgenomen.
Anders dan de steller van het middel lees ik in de in bewijsmiddel 14 weergeven samenvatting van de verklaring van [betrokkene 4] geen mening, gissing of gevolgtrekking. De opmerking van [betrokkene 4] dat “ze geloofde dat de ‘onbekende man’ de leiding had in allerlei zaken” is door het hof kennelijk verstaan - en kon ook aldus worden verstaan - als behelzende een mededeling van [betrokkene 4] nopens gedachten die bij haar zijn opgekomen naar aanleiding van haar eerder in het bewijsmiddel onder de kop ‘Aanvullende vragen [betrokkene 4] ’ gerelateerde waarnemingen. Aldus verstaan behelst deze passage niets wat niet kan worden aangemerkt als een mededeling van feiten en omstandigheden door [betrokkene 4] zelf waargenomen of ondervonden. Dit geldt evenzo voor het door de verbalisant gerelateerde “Deze [betrokkene 16] moet dan ook gezien worden als een zogenaamde begunstigde die mogelijk zijn rekening ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van fraude (z g ‘katvanger’)”. Deze passage is door het hof kennelijk verstaan – en kon ook worden verstaan – als behelzende een mededeling van de verbalisant nopens gedachten die bij hem zijn opgekomen naar aanleiding van de onmiddellijk hiervoor gerelateerde waarnemingen van de verbalisant. Ook het door de verbalisant gerelateerde “Dit [[betrokkene 17]] betreft een slachtoffer van ‘419-fraude’ waarvan een zaaksdossier is opgemaakt.” is geen mening, gissing of gevolgtrekking. Deze opmerking is door het hof kennelijk verstaan - en kon ook worden verstaan – als een waarneming van de verbalisant naar aanleiding van kennisneming van het zaaksdossier 6 [betrokkene 17] . Een blik over de papieren muur leert dat blijkens dit zaaksdossier genoemde [betrokkene 17] telefonisch tegenover verbalisant [verbalisant] heeft verklaard te zijn opgelicht en geldbedragen te hebben overgemaakt.
7.8.
Het middel kan, in al zijn onderdelen, niet tot cassatie leiden.
8.1.
Het zesde middel bevat de klacht dat de afgifte van € 15.850,00 in het onder 1 bewezen verklaarde niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.
8.2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 september 2006 tot en met 9 december 2006 te Amsterdam en/of elders in Nederland en in Hong Kong (China) telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
telkens [betrokkene 2] heeft bewogen tot de afgifte van € 15.850,00 en € 30.000,00 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid (onder meer)
- [betrokkene 2] per email benaderd en zich naar [betrokkene 2] voorgedaan als zijnde [verdachte] en [verdachte] van [A] BV en [E] Inc en in die valse hoedanigheden en gebruik makend van die valse bedrijfsnamen:
- [betrokkene 2] medegedeeld dat [A] BV een groot geldbedrag (te weten 25,5 miljoen US dollar) in deposit had en dat dit geldbedrag zich in een kist bevond en was voorzien van veiligheidsstempels en
- [betrokkene 2] een provisie van 25% van dat geldbedrag in het vooruitzicht gesteld en
- [betrokkene 2] daartoe gevraagd in Amsterdam een bankrekening te openen waarop dat geldbedrag gestort kon worden en meermalen naar Nederland (Amsterdam) te komen [met medebrenging van diverse documenten en/of geldbedrag(en)] en
- [betrokkene 2] medegedeeld dat de benodigde documenten, zoals Anti-Terror Certificate en Anti-Money Laundery Certificate, Anti drug Certificate ervoor zouden zorgen dat [betrokkene 2] (een gedeelte van) dat geldbedrag (vervolgens) zonder problemen kon overmaken naar zijn eigen bankrekening in Hong Kong
- [betrokkene 2] (meermalen) gevraagd een of meer betalingen te doen ten behoeve van zgn ’handling charges' en het schoonmaken van de veiligheidsstempels op de (naar Nederland te transporteren) bankbiljetten en de aanschaf van (nieuwe) chemische vloeistof en reactivatiepoeder voor die vloeistof, waardoor [betrokkene 2] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.”
8.3.
De bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde steunt, onder meer, op de (passages van de) volgende (ongenummerde) bewijsmiddelen:
- Algemeen proces-verbaal van relaas, d.d. 23 januari 2007, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
(…)
Zaakdossier [betrokkene 2]
Op 27 oktober 2006 heeft [betrokkene 2] , geboren [geboortedatum] 1965 en afkomstig uit Hong Kong bij het DNRI melding gedaan dat hij was opgelicht. Voorts vermeldt hij in het emailbericht dat hij twee keer in Amsterdam is geweest en € 15.850,- heeft betaald aan ‘handling charges’ aan een zogenaamd beveiligingsbedrijf ‘ [A] BV’, die in het bezit waren van kisten met gestempeld vals geld. Hij had hiertoe contact met een persoon genaamd [verdachte] die gebruik maakte van de telefoonnummers;
+ [009]
+ [010]
+ [011]
(P- 7)
[betrokkene 2] stelde de navolgende contactgegevens ter beschikking:
[A] BV
tel. + [009] /667
fax.+ [011]
Email [A] .bv@europe.com
- Proces-verbaal van bevindingen, [betrokkene 2] , d.d. 20 december 2007 (bijlage Z- 1), zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
(p.3)
Uit onderzoek bleek, dat benadeelde [betrokkene 2] door [verdachte] benaderd was en voor nadere details (vermoedelijk omtrent het claimen van een fictief geldbedrag) verzocht werd contact op te nemen met [verdachte] van het bedrijf [A] BV.
Uit een faxbericht van 29 september 2006 blijkt, dat [betrokkene 2] verzocht werd een bedrag van € 15.850, - over te maken.
(p.4)
(bijlageZl-2, p. 004)Uit een e-mailbericht van [verdachte] aan [betrokkene 2] blijkt dat [betrokkene 2] teneinde een bankrekening te openen verzocht wordt een kopie van zijn paspoort, twee pasfoto’s, alsmede een document van zijn bank ter beschikking te stellen. Tevens blijkt dat [betrokkene 2] naar Amsterdam komt en hier kennelijk eerder is geweest, aangezien [verdachte] refereert aan de vorige keer dat zij [betrokkene 2] hebben opgehaald.
(p.6)
(bijlage Zl-2, p.006) In dit document wordt verwezen naar diverse door [A] BV te regelen certificaten, zoals een ‘Anti-Terror Certificate’, een ‘Anti-Money Laundery Certificate’ en een ‘Anti-Drug Certificate’.
(Dergelijke certificaten betreffen fictieve documenten die door 419-fraudeurs gebruikt worden als documenten waarvoor door de benadeelde vooraf geld moet worden betaald, alvorens tot uitbetaling van het in het vooruitzicht gestelde geldbedrag kan worden overgegaan. Dergelijke certificaten zijn zowel binnen de financiële wereld, alsmede bij de Nederlandse autoriteiten niet bekend.)
(bijlage Zl-2, p.008) In dit document deelt [verdachte] aan [betrokkene 2] mede, dat hij ‘het chemicaliën bedrijf gebeld’ heeft en dat de afspraak naar donderdag verzet is. Zodra de chemicaliën geleverd zijn zal het ‘schoonmaakproces’ drie uren in beslag nemen en kan [betrokkene 2] de volgende dag vertrekken. Tevens worden geen extra toeslagen in rekening gebracht.
(bijlage Zl-2, p.011)
In dit bericht wordt [betrokkene 2] verzocht zijn kamernummer of telefoonnummer door te geven, zodat telefonisch contact met hem gezocht kan worden.
(bijlage ZI-2, p.013) In dit bericht wordt [betrokkene 2] naast het overleggen van enkele kopieën van documenten tijdens de vergadering verzocht € 15.850,- aan ‘Handling Charges’ mee te brengen.
(bijlage Zl-2, p.017) In dit bericht bevestigt [betrokkene 2] dat hij op 12 oktober 2006 in de ochtend in Amsterdam zal arriveren. Hij zal verblijven in het Radison Sas Hotel [betrokkene 2] (p. 4) doet een verzoek om opgehaald te, worden. [betrokkene 2] zal vertrekken op 13 oktober 2006 te 16:25 uur.
(bijlage Zl-2, p.38) In dit bericht deelt [betrokkene 2] aan [verdachte] mede dat hij geen geld meer heeft en als de zaken onsuccesvol blijken, zijn leven geruïneerd is. [betrokkene 2] heeft geld geleend van een vriend van hem en deze vriend 15% in het vooruitzicht gesteld van het totale geldbedrag. [betrokkene 2] stelt voor om de eerste helft schoon te maken om zodoende de andere helft van de fles chemicaliën te financieren.
In dit bericht verzoekt [verdachte] aan [betrokkene 2] 30.000 (valuta niet genoemd) te betalen en [verdachte] zal de rest aanvullen.
Dit bericht handelt over valse beschuldigingen en aantijgingen jegens [verdachte] door [betrokkene 2] . Tevens wordt [betrokkene 2] medegedeeld dat de ‘Security Company’ [betrokkene 2] verzocht heeft 90.000 te betalen voor de aankoop van een ‘kleine’. Hiermee kan genoeg geld schoongemaakt worden om eventueel een grote fles aan te kopen. Tevens wordt medegedeeld dat [betrokkene 2] tweemaal bij de ‘Security Company’ in 89ioAmsterdam geweest is. [betrokkene 2] wordt medegedeeld dat hij na ontvangst van een ‘termination letter’ tot uitbetaling van geld aan [betrokkene 2] zal overgaan.
(Uit onderzoek op het internet bleek, dat [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1954 een Liberiaanse politicus betreft van de Liberian Destiny Party (LDP). [verdachte] was van 1999-2001 minister van financiën onder de regering van president Charles TAYLOR.)
- Een schriftelijk stuk, e-mailbericht van [betrokkene 2] , (bijlage behorende bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2008, Z-l-3), onder meer inhoudende:
A guy called [verdachte] sent me an email in year 2006. He said he wanted tot find a guy to do a favour for me. He searched the Alibaba websitie which my company is registered. He said he has a big sum of money UX $ 25.5m. He promised to give me a handling fee of 25% for channeling the money to other country and sent him periodical payment on request.
I met this guy in a secret office and I was driven by a rental car to this place. The washing liquid requires money to be paid off and he was out of money. Out of greed and need at that time, I paid US$ 30,000' by T/T/ to a chemical company with details:
Nova Bank
30-32 Patriarchou ioakem
10675 Athens, Greece ;
SWIFT: NOVA GRAA
FAVOR: [E] Inc”
8.4.
In een e-mail aan de Dienst Nederlandse Recherche Informatie heeft [betrokkene 2] bericht dat hij € 15.850 heeft betaald aan een zogenaamd beveiligingsbedrijf ' [A] BV', naar blijkt een van de dekmantels waaronder verdachte opereerde. Uit de details [betrokkene 2] heeft verstrekt is af te leiden dat hij dit geld heeft betaald om over in het vooruitzicht gestelde grote geldbedragen te kunnen beschikken. Aan [betrokkene 2] is voorgehouden dat hij dat geld moest betalen om allerlei hindernissen die in de weg stonden aan de uitbetaling van het grote geldbedrag weg te nemen. De voorgestelde hindernissen bestonden onder meer uit noodzakelijke zuiveringen van embargo's die valselijk werden voorgesteld. Uit de bewijsvoering ten aan zien van het onder 1 bewezen verklaarde is het bewijs van het bewogen zijn tot afgifte van € 15.850 af te leiden zodat het middel feitelijke grondslag mist.
9.1.
Het zevende middel klaagt dat het onder 4 bewezen verklaarde niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, meer in het bijzonder vinden een aantal bewezen verklaarde feitelijke handelingen geen steun in de bewijsmiddelen.
9.2.
Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezen verklaard dat:
“hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 17 juni 2006 te Amsterdam en/of elders in Nederland en in Australië telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
telkens [betrokkene 5] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) (ongeveer) 4.804,00 AUD [omgerekend (ongeveer) 2.641,00 euro], bestaande uit 3.200,00 AUD, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid onder meer [betrokkene 5] per email benaderd en zich (daarbij) (onder meer) voorgedaan als zijnde [betrokkene 10] , werkzaam bij de Citi Trust Banking Corporation en in die valse hoedanigheid en gebruik makend van die valse bedrijfsnaam:
* [betrokkene 5] medegedeeld dat hij de begunstigde was van een erfenis (van US dollar 7.550.000,00) en
* [betrokkene 5] medegedeeld dat hij ter verkrijging van deze erfenis:
- een of meer documenten moest opsturen (waaronder een identificatiebewijs en adresgegevens en bankgegevens) en
- de hem gegeven instructies op moest volgen en
- een of meer betalingen moest doen ten behoeve van (onder meer) overboekingskosten en kosten voor Exchange Equalizaton Difference (EED),
waardoor [betrokkene 5] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.”
9.3.
De bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde steunt, onder meer, op de (passages van de) volgende (ongenummerde) bewijsmiddelen:
- Algemeen proces-verbaal van relaas, d.d. 23 januari 2007, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
(…)
[betrokkene 5] ,
geboren op te
[geboorteplaats]
Op 09 januari 2008 ontving ik, verbalisant van Leent, een emailbericht afkomstig van [betrokkene 5] waarin hij aangaf opgelicht te zijn en geld betaald te hebben. Ik heb hierna ook telefonisch contact gehad met [betrokkene 5] waarbij hij aangaf ongeveer $ 23.000,- Australische Dollars betaald te hebben. [betrokkene 5] gaf tevens aan aangifte te willen doen en zijn documenten op te sturen.
- Proces-verbaal van bevindingen, [betrokkene 5] , d.d. 7 februari 2008 (bijlage Z- 7), zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
p.6
[betrokkene 5] verklaarde telefonisch dat:
• hij slachtoffer was van fraude,
• hij op 19 april 2006 een e-mail had ontvangen,
• in deze mail stond dat hij een erfenis zou krijgen van $ 7.550.000,00 USD van een overleden familielid ook genaamd [betrokkene 5] .
• hij om dit bedrag te ontvangen, totaal ongeveer $ 23.000,- AUD had betaald.
• hij $ 5.000,- AUD, via money transfers, had betaald aan [betrokkene 10] in Nederland.
• hij $ 17.000,- a $ 18.000,- AUD, via money tranfers, betaald had aan [betrokkene 21] in Ghana.
Aangifte [betrokkene 5]
Uit de aangifte van [betrokkene 5] , en de daaraan gekoppelde money transfer formulieren en documenten van [betrokkene 5] blijkt dat:
• [betrokkene 5] een erfenis in het vooruitzicht was gesteld
• hij hierover contact heeft gehad met een persoon genaamd ‘ [betrokkene 10] ’,
• deze ‘ [betrokkene 10] ’ de tweede persoon was die hem benaderd had inzake de erfenis.
• [betrokkene 5] diverse betalingen heeft verricht aan ‘ [betrokkene 12] ’ om het geld vrij te krijgen.
• hij op 1 juni 2006 op naam van deze persoon, zo blijkt uit bijgevoegde money transfer formulier (bijlage Z-7-5), $ 3200,- AUD betaald (€ 1766,-) geld heeft overgemaakt.
• hij op 17 juni 2006 op naam van deze persoon, zo blijkt uit bijgevoegde money transfer formulier (bijlage Z-7-6), $ 1604,- AUD betaald (€ 875,-) geld heeft overgemaakt.
• [betrokkene 5] vernam dat zijn ‘funds’ doorgestuurd was naar Ghana.
• hij daarna contact had met ‘ [betrokkene 21] ’;
• hij naar Ghana de meeste betalingen heeft gedaan om de meest uiteenlopende redenen zoals certificaten, belastingen etc.
• al deze betalingen gericht waren aan [betrokkene 21] .
• hij, gezien zijn familieverleden, werkelijk geloofde dat hij een erfenis zou gaan
krijgen.
Bevindingen aangetroffen I-pod: |
In de I-pod van verdachte [verdachte] bevonden zich onder meer een map met de naam [betrokkene 5] (betreft [betrokkene 5] ) en diverse zogenaamde 419 documenten en email berichten.
Deze documenten en e-mail berichten konden overduidelijk gerelateerd worden aan zogenaamde ‘advance fee’ fraude ten aanzien van [betrokkene 5] . Deze documenten waren opgeslagen in de I-pod : [verdachte] (F:)
Hoofdbestandsmap : ‘mo’
submap : ‘2006’
submap : ‘citi’
submap : ‘ [betrokkene 5] ’
p.7
Hieronder volgt een overzicht van de aangetróffen documenten in de iPod van de verdachte [verdachte] die betrekking hebben op de oplichting van [betrokkene 5] .
- emailbericht (d.d. 19.04.06) tussen [betrokkene 5] (gebruikmakend van e-mail adres [e-mail adres] .com hetgeen hij ook gebruikt heeft in zijn correspondentie met de politie op bijlage Z-7-1) en [betrokkene 10] gebruik makend van het e-mail adres cititrust_netherlands @mail.com (Z-7-7-1). In deze mail vraagt [betrokkene 5] of [betrokkene 10] hem terug kan bellen.
• brief (d.d. 20.04.06) van de Citi Trust Banking Corporation gericht aan [betrokkene 5] . In de brief staat dat de Citibank een betalingsopdracht heeft gekregen ten gunste van [betrokkene 5] . Gevraagd wordt om een copy van een legitimatiebewijs en een ‘bewijs’ van adres (Z-7-7-2).
• e-mailbericht (20.04.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij vraagt of zijn identiteit niet in andere zaken gebruikt zal gaan worden (Z-7-7-3).
• e-mail bericht (28.04.06) van [betrokkene 5] aan Cititrust. Hij geeft aan een bewijs van zijn adres te sturen alsmede zijn rijbewijs. Op de iPod is tevens aangetroffen een afrekening van de telefoonmaatschappij met daarop de adresgegevens van [betrokkene 5] (Z-7-7-4), :
• e-mail bericht (28.04.06) van [betrokkene 5] aan Cititrust waarin hij tevens aangeeft wat zijn bankrekening is (Z-7-7-5).
• e-mailbericht (01.05.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij vraagt wie de erflater is en wat de hoogte is van de erfenis Z-7-7-6)
• e-mailbericht (02.05.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij vraagt welke instructies hij moet opvolgen.
• e-mailbericht (04.05.06) aan [betrokkene 10] yan [betrokkene 5] waarin hij zich af vraagt welke keuze hij moet maken. De mail is namelijk een reactie op een eerdere mail waarop hem een keuze is gesteld op welke wijze hij zijn erfenis uitbetaald wil gaan krijgen (Z-7-7-7).
• e-mailbericht (07.05.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij aangeeft gekozen te hebben tot uitbetaling op zijn eigen bankrekening (Z-7-7-8).
• e-mailbericht (09.05.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij vraagt waarom nooit verteld is dat er een geldbedrag betaald moet worden ter verkrijging van zijn nalatenschap. In de mail staat overigens vermeld dat er 3,775.00 betaald dient te worden via Western Union op naam van [betrokkene 11] . De betaling kan niet in mindering gebracht worden op de nalatenschap en een deadline wordt aangegeven. [betrokkene 5] vraagt uitstel en verzoekt om een eventuele lening (Z-7-7-9),
• e-mailbericht (10.05.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] als reactie op een van [betrokkene 10] ontvangen mail. Deze geeft aan geen lening te kunnen verstrekken maar biedt aan dat [betrokkene 5] dan maar de helft betaalt. [betrokkene 5] geeft dat hij dit geld gaat lenen (Z-7-7-10)
• e-mailbericht (29.05.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij aangeeft de dinsdag of woensdag daar het geld te zullen gaan sturen. De mail was een reactie op een eerdere mail van [betrokkene 10] aan [betrokkene 5] waarin hij aangeeft dat deze moet betalen via Western Union op naam van [betrokkene 12] , Adress, Amsterdam, the Netherlands (Z-7-7-1 5).
• emailbericht (1.06.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij aangeeft betaald te hebben en voegt een kopie bij van het Western Union Money transfer formulier bij waaruit blijkt dat hij $ 3200 - AUD heeft betaald (Z-7-7-17). Dit betreft hetzelfde formulier als wat [betrokkene 5] eerder had toegezonden! (Z- 7-5)
p.8
-e-mailberichten (30.06.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij aangeeft wederom betaald te hebben en voegt een kopie bij van het Western Union Money transfer formulier bij waaruit blijkt dat hij $1604,- AUD heeft betaald (Z-7-7- 25126/27) Dit betreft hetzelfde formulier als wat [betrokkene 5] eerder had toegezonden! (Z-7-6)
• e-mailbericht (3.07.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij zich afvraagt waarom [betrokkene 10] niet meer reageert. Hij vraagt om een bevestiging van zijn erfenis van $7.550.000 (Z-7-7-30)
• meerdere e-mail berichten waaruit blijkt dat het geld van de erfenis pas uitbetaald kan worden nadat [betrokkene 5] in het bezit is gekomen van een anti terroristen certificate wat is ingesteld na 11 september. Voor de verkrijging van dit certificaat wordt [betrokkene 5] verwezen naar [betrokkene 13] van de International Corporate Bank.
• Anti Terrorist Certificate op naam van [betrokkene 5] afgegeven door het ‘Ministery of defence’ van de Republiek of Ghana (Z-7-7-40).
• Clearance Certificate op naam van [betrokkene 5] afgegeven door het ‘United Nations Monetary Clearance’ (Z-7-7-42).
• e-mailbericht (15.08.06) aan [betrokkene 10] van [betrokkene 5] waarin hij vraagt of [betrokkene 10] ‘the funds al heeft want ‘the L.C. bank’, met wie hij kennelijk in verbinding staat, vraagt wederom $ 1000,- dollar. Hij vraagt zich af waarom want hij heeft immers al het ‘transfer’geld betaald en hem de certificaten toegezonden (Z-7-7-46)
• diverse e-mails waarin [betrokkene 5] verzoekt om [teruggave van de bedragen die hij reeds heeft betaald namelijk $ 4800,- AUD.
Bevindingen aangetroffen GSM: |
Tijdens de doorzoeking werd een GSM, merk Nokia, type 6210 onder [verdachte] aangetroffen en inbeslaggenomen onder beslagnummerA3558ol7. [verdachte] heeft in eerste instantie in de woning verklaard dat deze telefoon zijn eigendom is (bijl X- 3). Tijdens verhoor (VI-4) werd iedere telefoon afzonderlijk benoemd. Over de Nokia 6210 (beslagnummer A3558017) verklaarde hij plots dat deze niet van hem was maar van een vriend van hem genaamd [betrokkene 20] . Hij verklaarde echter wel dat hij hem daags ervoor had gebruikt om er mee te bellen.
Aan deze mobiele telefoon en SIM-kaart heeft een onderzoek plaatsgevonden. In het geheugen van deze telefoon werd onder andere het volgende tekstberichten aangetroffen:
+ [012]
[Will]
[betrokkene 12]
17-03-2007 12:18
Gelezen
Opgemerkt wordt dat de naam ‘ [betrokkene 12] gebruikt is als begunstigde bij de money transfers door slachtoffer [betrokkene 5] .
[betrokkene 12] : !
Opgemerkt wordt dat in de I-pod een e-mail is aangetroffen met daarin vermeld:
[betrokkene 12]
[adres]
Amsterdam the Netherland
Dit betreft een mail (X-8, blz. 60) van [betrokkene 13] (slachtoffer) aan ‘ [verdachte] ’ (fraudeur) van [A] BV. In deze mail krijgt [betrokkene 13] de (p.9) instructie om via Western Union Money Transfergeld over te maken ten gunste van [betrokkene 12] .
Genoemde ‘ [verdachte] kan weer gekoppeld wórden aan enkele telefoonnummers die zijn aangetroffen in het rode Vodafone blikje in perceel [adres] .
Deze nummers (kaarten) waren gevouwen in een papiertje waarop stond geschreven [A]. In de I-pod zijn documenten aangetroffen met daarop genoemde telefoonnummers die behoorden bij [A] .
Gebruikte namen, bedrijven en organisaties, uit de ontvangen en in de I-pod aangetroffen documenten, bescheiden en email correspondentie:
1. Citi Trust Banking Corporation:
Inzake de oplichting van [betrokkene 5] is gebruik gemaakt van een zogenaamde ‘bankinstelling’ die gebruik heeft gemaakt van de naam Citi Trust banking Corporation. Onderzoek heeft uitgewezen dat een dergelijke instelling niet bestaat. Na een zoekslag op internet wordt meerdere malen aangegeven dat deze ‘bankinstelling’ niet bestaat en betrokken is bij ‘Nigeriaanse fraude’. De ‘bankinstelling’ heeft zich voorgedaan als een instelling die heeft gehandeld in opdracht van de TCB bank in Ghana. Citi Trust banking Corporation fungeerde zogenaamd als ‘transit bank’ voor de door [betrokkene 5] te verkrijgen nalatenschap prijs.
De Citi Trust banking Corporation zou gevestigd zijn op [adres] in Nederland. De bank bediende zich van de volgende telefoonnummers en e-mail adres:
1. + [013]
2. + [014]
3. + [015] (fax)
2. [betrokkene 10] :
Deze persoon deed zich voor als medewerker! van de niet bestaande Citi Trust banking Corporation. Hij was, zo blijkt uit e-mail correspondentie, werkzaam op de afdeling ‘International Remittance Department. [betrokkene 10] was de contactpersoon van [betrokkene 5] . Hij ‘begeleidde’ [betrokkene 5] in het verkrijgen van diens erfenis. Hij heeft hiertoe diverse e-mails verzonden met daarin richtlijnen ter verkrijging van deze erfenis. De betreffende richtlijnen hadden slechts één doel en dat was het slachtoffer [betrokkene 5] bewegen tot het doen van allerlei betalingen voor zogenaamde belasting, certificaten en dergelijke.
3. ICB Bank in Ghana:
Inzake de oplichting van [betrokkene 5] is gebruik gemaakt van een zogenaamde ‘bankinstelling’ die gebruik heeft gemaakt van de naam ICB Banking Corporation. Na een zoekslag op internet wordt meerdere malen aangegeven dat deze ‘bankinstelling’ niet bestaat en betrokken is bij ‘Nigeriaanse fraude’.
Uit e-mail correspondentie blijkt dat deze ‘bankinstelling’ de erfenis van US $7,550,000.000 heeft overgemaakt ten gunste Citi Trust banking Corporation.
4. [betrokkene 12] :
Deze persoon wordt genoemd als begunstigde voor betalingen [betrokkene 5] in opdracht van [betrokkene 10] moest verrichten ter verkrijging van diens erfenis. [betrokkene 5] heeft, in ieder geval, twee maal een geldbedrag overgemaakt via een money transfer (Western Union) waarbij deze [betrokkene 12] de begunstigde was. Uit ervaring is bekend dat dergelijke personen alleen maar de taak hebben om geld op te halen. Deze personen lopen immers het grootste risico en maken vaak gebruik van valse/vervalste identiteitsdocumenten.
5. Western Union:
Dit (legale) bedrijf biedt diensten aan voor de transfer van geldbedragen over de gehele wereld. Hierbij wordt gebruik gemaakt van bankinstellingen zoals de Postbank. Money transfers is een snelle manier’voor de verzending van geld tegen een bepaald tarief. Bij het overmaken van een geldbedrag ontvangt de verzender en code. Alleen de begunstigde die in het bezit is van deze code kan het geld opnemen.
6. Anti terrorist certificate
Dit betreft een certificaat wat door de fraudeurs gebruikt is ter verkrijging van een geldbetaling door het slachtoffer (Z-7-7-40). De indruk wordt gewekt dat certificaat noodzakelijk is ter verkrijging van de erfenis. Uiteraard dient er betaald te worden voor dit certificaat. Het in deze zaak aangehaalde certificaat is zogenaamd afgegeven door het ministerie van defensie van de republiek Ghana.
7. Clearance Certificate:
Dit betreft een certificaat wat door de fraudeurs gebruikt is ter verkrijging van een geldbetaling door het slachtoffer (Z-7-7-42). De indruk wordt gewekt dat dit certificaat noodzakelijk is ter verkrijging van de erfenis. Uiteraard dient er betaald te worden voor dit certificaat. Het in deze zaak aangehaalde certificaat is zogenaamd afgegeven door een bij de Verenigde Naties aangesloten rechtspersoon.
8. [betrokkene 21] :
[betrokkene 5] heeft in zijn verklaring aangegeven dat zijn funds op een bepaald moment teruggestuurd is naar Ghana. Hij onderhield verder contact met [betrokkene 21] die medewerker was bij de ICB bank.
9.4.
Uit de gebezigde bewijsvoering van het hof kan niet worden afgeleid dat [betrokkene 5] is medegedeeld door de verdachte, in zijn hoedanigheid als [betrokkene 10] , dat hij ter verkrijging van de erfenis bankgegevens moest opsturen, de hem gegeven instructies moest opvolgen en een of meer betalingen moest doen ten behoeve van overboekingskosten en kosten voor Exchange Equalization Difference (EED).
9.5.
In het even hiervoor geciteerde bewijsmiddel, proces-verbaal van bevindingen [betrokkene 5] , relateert de verbalisant op pagina 7 over een brief van Citi Trust Banking aan [betrokkene 5] waarin wordt gevraagd om een kopie van een legitimatiebewijs en een ‘bewijs’ van adres. Voorts relateert de verbalisant over e-mailberichten van [betrokkene 5] aan [betrokkene 10] waarin (i) eerstgenoemde vraagt welke instructies hij moet opvolgen en (ii) hij zich afvraagt welke keuze hij moet maken. Gerelateerd wordt dat laatstgenoemde mail een reactie is op een eerdere mail waarin hem (ik begrijp: [betrokkene 5] ) een keuze wordt voorgehouden op welke wijze hij zijn erfenis uitbetaald wil gaan krijgen en daarbij wordt verwezen naar bijlage Z-7-7-7. Een blik achter de papieren muur leert dat die eerdere mail is opgenomen in bijlage Z-7-7-7 en dat ook de andere mail van [betrokkene 5] een reactie op een mail van [betrokkene 10] is. Blijkens bijlage Z-7-7-7 schrijft [betrokkene 10] daarin onder meer (i) “you are therefore required to follow instruction form this time on if you want this transaction to come to a successful conclusion” en (ii) “you are to choose an option and then follow instruction 1) opening a Domiciliary account with our bank to enable us credit the amount into the new account for your subsequent transactions. 2) Paying for courier and insurance charges to enable us send to you certified bank cheque or draft. 3) Regularizing the Exchange Equalization Difference to enable us debit our escrow account and transfer to any bank of your choice in any part of the world.” Zo bezien kon het hof het bewijs voor het onder 4 bewezen verklaarde dat [betrokkene 5] de hem gegeven instructies moest opvolgen en een of meer betalingen moest doen ten behoeve van overboekingskosten en kosten voor Exchange Equalization Difference (EED), afleiden uit de in het door het hof voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen, Geoff [betrokkene 5] , d.d. 7 februari 2008 (bijlage Z- 7), genoemde bijlage Z-7-7-7. Dat het hof deze bijlage niet aan de bewijsmiddelen heeft toegevoegd is een kennelijke omissie, getuige de duidelijke verwijzingen naar de inhoud van deze bijlage in de documenten die op verdachtes iPod zijn aangetroffen en die voor het bewijs zijn gebruikt. De Hoge Raad kan deze kennelijke omissie zelf corrigeren.
9.6.
Mocht uw Raad evenwel van oordeel zijn dat voor een dergelijke vaststelling van feitelijke aard geen plaats is in de cassatieprocedure, dan nog behoeft het geconstateerde gebrek naar mijn inzicht niet tot cassatie te leiden. Immers als uit de bewezenverklaring wordt weggelaten dat [betrokkene 5] is medegedeeld dat hij ter verkrijging van de erfenis bankgegevens moest opsturen, de hem gegeven instructies moest opvolgen en een of meer betalingen moest doen ten behoeve van overboekingskosten en kosten voor Exchange Equalization Difference (EED), wordt
naar mijn mening de ernst en aard van de bewezenverklaring niet aangetast. In dat geval houdt de bewezenverklaring in dat de verdachte, met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen, in een valse hoedanigheid [betrokkene 5] heeft benaderd en laatstgenoemde heeft medegedeeld dat hij begunstigde was van een erfenis en ter verkrijging van deze erfenis een identificatiebewijs en adresgegevens moest opsturen en een of meer betalingen moest doen, waardoor [betrokkene 5] werd bewogen tot afgifte van 4.804,00 AUD. Aldus houdt de bewezenverklaring nog immer de op art. 326 Sr toegesneden oplichting in. Hoewel uit de gebezigde bewijsvoering van het hof niet kan worden afgeleid dat [betrokkene 5] een of meer betalingen moest doen ten behoeve van overboekingskosten en kosten voor Exchange Equalization Difference (EED), heeft het hof hieruit wel kunnen afleiden dat [betrokkene 5] betalingen moest verrichten ter verkrijging van die erfenis. Gelet op voorgaande moet worden geoordeeld dat verdachte geen rechtens te respecteren belang heeft bij vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak, voor een nieuwe behandeling.
10.1.
Het achtste middel klaagt dat het hof passages tot het bewijs heeft gebezigd die strijdig zijn met de door het hof gegeven deelvrijspraak van medeplegen van alle ten laste gelegde feiten.
10.2.
In het bestreden arrest heeft het hof ten aan zien van de in het middel bedoelde deelvrijspraak het volgende overwogen:
“Het hof is evenwel op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat er onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte de feiten heeft gepleegd tezamen en in vereniging met een ander of anderen i.d.z.v. artikel 47, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). In het dossier figureert weliswaar een groot aantal namen, maar tevens volgt uit de bewijsmiddelen dat het steeds de verdachte is geweest die zich heeft bediend van diverse namen en hoedanigheden. In die zin komt het hof dan ook tot vrijspraak van het bij alle feiten tenlastegelegde medeplegen. Dat er mogelijk anderen zijn geweest die hand- en spandiensten hebben verricht doet aan het voorgaande niet af.”
Dit alles leidt ertoe dat het hof niet bewezen acht dat de verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen van het tenlastegelegde zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.”
10.3.
Blijkens de toelichting op het middel, meent de steller van het middel dat nu het hof de samenvatting van de verklaring van [betrokkene 4]15.tot het bewijs heeft gebezigd, waaruit kan worden afgeleid dat [betrokkene 4] met twee verschillende personen telefonisch contact heeft gehad en op verzoek van zowel [betrokkene 15] als de ‘onbekende man’ betalingen heeft gedaan, er sprake is van strijdigheid met ’s hofs vaststelling dat het steeds de verdachte is geweest die zich heeft bediend van diverse namen en hoedanigheden die in het dossier figureren. Aldus richt de klacht zich tegen een motivering van de bewezenverklaring, welke niet te verenigen zou zijn met de motivering van een gegeven vrijspraak. De vrijspraak en de daaraan gegeven motivering zijn echter niet aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen. Dat brengt mee dat de vraag of de motivering van de bewezenverklaring zich verdraagt met die aan de vrijspraak gegeven motivering, in cassatie niet ten toets kan komen.16.
10.4.
Het middel faalt.
11.1.
Het negende middel bevat de klacht dat de verbeurdverklaring van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, ontoereikend is gemotiveerd.
11.2.
Het hof heeft ten aanzien van de verbeurdverklaring enkel onder de kop “Beslissing” het volgende overwogen:
“Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
(…)
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1,00 STK SIM-kaart kl:rood Vodafone A.3.2.80.4
1,00 STK computer kl:grijs Siemens KNB602018070 B.2.8.24.1
1,00 STK iPod kl:zwart Appel B.2.8.24.1
2,00 STK SlM-kaart Telfort en Lyca A.35.5.80.12
2,.00 STK SIM-kaart Telfort en Lebr A.35.5.80.13
1,00 STK Telefoontoestel kl:zwart Nokia A.35.5.25.16
1,00 STK Telefoontoestel kl:onbekend Nokia A.35.80.17
1,00 STK Telefoontoestel kl:zwart Nokia A.35.25.18
1,00 STK Telefoontoestel kl:zwart Nokia A.35.5.25.19
1,00 DS Doos kl:rood A.35.5.80.6
1,00 STK Computer HP CNF7210PI A.35.5.25.3.
11.3.
Voor het overige is door het hof - anders dan door de rechtbank - niets omtrent de verbeurdverklaring overwogen. Nu het hof niet heeft aangegeven aan wie de verbeurdverklaarde voorwerpen toebehoren en wat de relatie is met (één van) de bewezenverklaarde feiten heeft het hof er geen blijk van gegeven te hebben vastgesteld dat aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring ex art. 33a Sr is voldaan. De verbeurdverklaring is mitsdien niet naar de eis der wet met redenen omkleed.17.
11.4.
Het middel slaagt.
12. Het negende middel slaagt. De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑09‑2016
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 (r.o. 2.74).
Vgl. HR 29 september 1998, ECLI:NL:HR:1998: ZD1132, NJ 1999/74, HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0553, NJ 2011/382 en HR 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2444, NJ 2015/416, m.nt. Schalken.
Kamerstukken II 2003/2004, 29254, nr. 3, p. 4 (MvT) en HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:224.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. M.J. Borgers (r.o. 2.76).
Later heeft de HR uit rechtspraak van het EHRM afgeleid dat reeds voldoende is als de betrokkenheid van verdachte bij het hem tenlastegelegde feiten bevestigd wordt door ander bewijsmateriaal. 'In belangrijke mate' wordt sindsdien door de HR verstaan als 'in voldoende mate'; HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1013, NJ 1999/73 m.nt. Knigge
Vgl. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3113, NJ 2015/139 m.nt. van Kempen.
Zie bv. HR 11 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0483, NJ 1996/672.
Zie ook mijn conclusie ECLI:NL:PHR:2003:AF4267 (niet gepubliceerd) voor HR 18 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4267.
HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4822, NJ 2009/481, m.nt. Keijzer (r.o. 10.3 e.v.).
G.J.M. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, 8e druk, bewerkt door Borgers, p. 778-779 en 810.
G.J.M. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, 8e druk, bewerkt door Borgers, p. 776-780 en HR 12 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1326, NJ 1999/247.
Vide de door het hof gebezigde kwalificatie ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde.
Vgl. HR 12 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1326, NJ 1999/247.
Zoals gerelateerd in het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen, zaak 9: [betrokkene 4] , van 11 maart 2010.
HR 16 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3370, NJ 2010/121 en HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690, NJ 2011/466 m.nt. Keijzer.
Vgl. HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP7871 en HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8747.