Rb. Alkmaar, 18-10-2006, nr. 14/715419-06
ECLI:NL:RBALK:2006:AZ0368
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
18-10-2006
- Zaaknummer
14/715419-06
- LJN
AZ0368
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2006:AZ0368, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 18‑10‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Leraar vrijgesproken van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld.
RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14/715419-06
Datum uitspraak : 18 oktober 2006
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank het tenlastegelegde zal bewezen verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, een gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en mr. J.F. van Halderen, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, nadat de behandeling van feit 2 op verzoek van de verdachte naar de kantonrechter is verwezen, ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 16 juni 2006 in de gemeente Castricum, op het strandslag, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een (illegaal) kampvuur heeft gemaakt en (vervolgens) toen dit kampvuur dreigde uit te gaan, terwijl het nog smeulde en/of brandde, -uit een fles- wasbenzine hierop heeft gesprenkeld, waardoor het vuur in de fles wasbenzine is (terug)geslagen en/of de fles wasbenzine is ontploft en/of waardoor een of meer steekvlammen ontstonden, terwijl zich in de directe omgeving van dit kampvuur (ongeveer) zeventig scholieren bevonden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat drie van die scholieren, te weten: [slachtoffer] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten tweede en/of derde graads brandwonden, heeft/hebben bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte was ontstaan, zulks terwijl dat feit is begaan in de uitoefening van zijn beroep.
2. VRIJSPRAAK
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
De verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
3. NADERE MOTIVERING
Naar het oordeel van de rechtbank kan als vaststaand worden aangenomen dat verdachte, op het moment dat het kampvuur nog uit enkele kleine vlammen en gloeiend hout bestond, een scheutje wasbenzine vanuit een fles op het vuur heeft gegoten dan wel gesprenkeld. Daarbij heeft hij er niet op gelet of hij een deel besprenkelde dat nog licht brandde dan wel alleen smeulde.
Dit kan worden afgeleid uit de verklaring van verdachte zelf ter terechtzitting alsmede uit de verklaringen van enkele collega-leerkrachten van verdachte die aanwezig waren op het strand. Op basis van de verklaringen kan tevens worden vastgesteld dat direct daarop het vuur oplaaide en er een vlam in de fles schoot. Vervolgens is de fles met kracht uit de hand van verdachte in achterwaartse richting geschoten.
Een grote steekvlam schoot daarna over het vuur, naar de rechtbank begrijpt min of meer horizontaal, in de richting van de leerlingen die zich aan de andere zijde van het kampvuur bevonden.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat deze laatste gebeurtenis niet voorzienbaar was. De raadsman beroept zich op de verklaring van deskundige
ing. P.B. Reijman, werkzaam bij Efectis Nederland B.V. (onderdeel van T.N.O.), ter terechtzitting afgelegd. Daarbij stelt de raadsman dat bij benadering niet vooraf gezegd kon worden of deze grote steekvlam zou ontstaan.
Voor zover het verweer op deze wijze is geformuleerd, geeft de verdediging naar het oordeel van de rechtbank een onjuiste invulling aan het begrip voorzienbaarheid. Aldus geformuleerd wordt de vraag gesteld naar de voorspelbaarheid. Dit is naar het oordeel van de rechtbank wezenlijk iets anders dan voorzienbaarheid.
Ter terechtzitting heeft de deskundige verklaard dat diverse fysische eigenschappen van de gebruikte wasbenzine bepalend kunnen zijn geweest bij het ontstaan van de steekvlam. Een rol kan gespeeld hebben de hoge temperatuur van de smeulende en/of licht brandende houtblokken, waardoor de wasbenzinedamp is ontbrand. Ook is mogelijk dat in de vorm van een vonk de drempel van de minimale ontstekingsenergie is overschreden. Verder kan een rol gespeeld hebben de omstandigheid dat de straal wasbenzine die vanuit de fles werd gegoten een verbinding heeft gevormd tussen de vloeistof in de fles en het vuur. Eveneens, zo begrijpt de rechtbank de deskundige, kan bij het uitschenken een zodanig gasluchtmengsel zijn ontstaan boven dan wel bij het vuur dat dit als gevolg van de temperatuur ter plaatse (die op zijn beurt ook weer door vele factoren wordt bepaald) is ontploft. Voorts heeft de deskundige de mogelijkheid opengelaten dat de temperatuur in de fles was opgelopen door de nabijheid van het vuur en dat dit de ontbranding of explosie heeft veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank dient hier gesproken te worden van een typische situatie van meervoudige causaliteit waarbij een reconstructie niet goed mogelijk is. Slechts een beschouwing achteraf waarbij van waarschijnlijkheden wordt uitgegaan, is mogelijk.
Voorts heeft de deskundige verklaard dat zelfs onder min of meer gecontroleerde omstandigheden niet van tevoren gezegd kan worden dat het gevolg van een grote horizontale steekvlam zal optreden. De deskundige heeft er daarbij op gewezen dat een factor als de wijze waarop de vloeistof wordt uitgeschonken, ook een rol kan spelen.
Deze onmogelijkheid om een voorspelling te doen dient naar het oordeel van de rechtbank echter te worden onderscheiden van de voorzienbaarheid als juridisch criterium.
Daarbij gaat het om de aanwezigheid van een risico in objectieve zin. Het begrip risico wordt bepaald door twee factoren. Ten eerste is dit de kans dat een gebeurtenis zich voordoet en ten tweede de omvang van het gevaar dat deze gebeurtenis kan opleveren. Naar het oordeel van de rechtbank kan gesteld worden dat er objectief gesproken risico’s zijn verbonden aan het brengen van open vuur bij een middel als wasbenzine.
Bovendien mag aangenomen worden dat een gemiddeld voorzichtig mens op de hoogte is van deze algemene gevaren die zijn verbonden aan het gebruik van brandversnellende middelen zoals wasbenzine bij open vuur. Zo weet vrijwel iedereen dat roken in een tankstation verboden is en dat op een fles wasbenzine een gevaarsaanduiding is aangebracht die inhoudt dat de stof zeer licht ontvlambaar is.
Ook van de verdachte mag verondersteld worden dat hij deze risico’s kende. Reeds zijn eerste handelingen bij het vuur, waarbij hij wasbenzine sprenkelde op het hout, voordat hij het in brand stak, wijzen erop dat hij wist dat het resultaat van het gebruik van dit middel zou zijn dat het vuur flink zou oplaaien. Dit is, onder meer blijkens zijn eigen verklaring, ook gebeurd. Het was zelfs de uitdrukkelijke bedoeling van verdachte om met het gebruik van wasbenzine het vuur snel aan te wakkeren.
Indien lichamelijk letsel zou worden veroorzaakt door deze wijze van aansteken van het vuur zou dit naar het oordeel van de rechtbank al snel binnen het bereik van de verwijtbaarheidsschuld van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht liggen. Immers de verticale steekvlam is een gewild resultaat van de handeling en bovendien een, gelet op de beschikbare informatie, kenbaar risico.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de algemene notie dat vuur en brandversnellende middelen niet goed samengaan voldoende is om het resultaat dat in de onderhavige zaak is opgetreden, als voorzienbaar aan te merken.
Duidelijk is in ieder geval dat het ongeval met de drie jongeren niet zou zijn gebeurd als verdachte de wasbenzine niet op het smeulende hout zou hebben gegooid. In termen van de juridische leer van de causaliteit is deze handeling derhalve te omschrijven als een “conditio sine qua non”, een gebeurtenis zonder welke iets niet zou zijn gebeurd.
Reeds het enkele gegeven dat de grote horizontale steekvlam is ontstaan, maakt duidelijk dat er een risico bestond dat dit gevaar zou optreden.
De in de jurispridentie aanvaarde leer van de redelijke toerekening bij een schulddelict zoals hier aan de orde, vereist echter een sterker verband dan de enkele relatie dat een handeling en een gevolg in een keten van gebeurtenissen oorzakelijk met elkaar zijn verbonden. Daarbij kunnen voorzienbaarheid, in de zin van kenbaarheid van een risico, dan wel onvoorzichtig handelen waardoor risico’s worden vergroot, een rol spelen.
Naar het oordeel van de rechtbank is tijdens het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat verdachte zich geheel niet bewust is geweest van de kans op een ongeluk zoals dat heeft plaatsgevonden.
Sterker nog, hij heeft zelfs geprobeerd voorzichtig te handelen door, gehurkt naast het kampvuur, de wasbenzine met beleid uit te gieten. Dat dit mogelijk juist de kans op een explosie heeft vergroot, doordat op deze wijze meer van de vloeistof kon verdampen, is een tragische constatering, die evenwel tegelijkertijd het ontbreken van elke bewustheid van de gevaren bij verdachte illustreert.
Zoals reeds hiervoor overwogen heeft de verklaring van de deskundige Reijman ter terechtzitting als strekking dat geen voorspelling kan worden gedaan over het ontstaan van een ongeluk zoals hier aan de orde is.
Nadat de deskundige zich aanvankelijk nog waagde aan het noemen van kansen, uitgedrukt in percentages, heeft hij zich later van dergelijke veronderstellingen onthouden. De deskundige Reijman heeft zich ertoe beperkt te zeggen dat hij het ontstaan van een horizontale steekvlam als deze niet kon uitsluiten.
Dit betekent dat de rechtbank thans in het geheel niet beschikt over een oordeel van een deskundige over de kansen op een gevaar zoals zich dit als gevolg van het handelen van verdachte heeft geopenbaard.
Bij deze stand van zaken dient te worden teruggevallen op de algemene voorzichtigheidsnorm die geldt voor het gebruik van brandversnellende middelen bij open vuur.
Op grond van deze algemene norm is het naar het oordeel van de rechtbank niet goed mogelijk om op verantwoorde wijze te bepalen of van een niet ter zake deskundig persoon verwacht mag worden dat hij dit specifieke risico van het ontstaan van een grote horizontale steekvlam kent en hiermee rekening houdt.
Immers, indien in deze zaak schuld bij de verdachte zou moeten worden aangenomen, zal het gaan om onbewuste schuld nu noch uit zijn verklaring, noch uit zijn handelen, blijkt van enige bewustheid van een eventueel gevaar.
De rechtbank is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is komen te staan dat uit deze algemene norm de kenbaarheid van het risico voor een grote horizontale steekvlam kan worden afgeleid. De natuurwetenschappelijke informatie die ter terechtzitting is gepresenteerd, kan evenmin tot die conclusie leiden.
Onder deze omstandigheden dient de verdachte van het te laste gelegde te worden vrijgesproken.
4. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. J. Westdorp en mr. M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2006.