Het ingestelde cassatieberoep is bij daarvan opgemaakte akte van 25 april 2018 gedeeltelijk ingetrokken, te weten voor zover het betreft de beslissing van het hof over het primair ten laste gelegde.
HR, 25-09-2018, nr. 17/03921
ECLI:NL:HR:2018:1769
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-09-2018
- Zaaknummer
17/03921
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1769, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑09‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:2324, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:655
ECLI:NL:PHR:2018:655, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑06‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1769
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑05‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0348 met annotatie van J.H.J. Verbaan
TvS&R 2018, afl. 4, p. 96
NJ 2019/453 met annotatie van H.D. Wolswijk
NbSr 2018/319 met annotatie van mr. S.R. Bakker, mr. J.P. Cnossen
Uitspraak 25‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg door tijdens amateurvoetbalwedstrijd sliding van achteren te maken ten gevolge waarvan tegenspeler gebroken kuitbeen en scheenbeen oploopt, art. 300.2 Sr. 1. Voorwaardelijk opzet in sport- of spelsituatie. 2. Kwalificatie als “mishandeling” in sport- of spelsituatie. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2008:BB7087 inhoudende dat omstandigheid dat gedraging is verricht in sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor is bij beoordeling van opzet. Hof heeft vastgesteld dat verdachte tijdens een voetbalwedstrijd een actie - in de bewezenverklaring aangeduid als "een sliding" - heeft uitgevoerd die hij heeft ingezet toen hij zich schuin achter en in de onmiddellijke nabijheid van tegenspeler bevond, terwijl hij ruimte noch gelegenheid had te glijden waardoor hij "daarbij zowel de bal als de man speelde". Gelet hierop geeft ’s Hofs oordeel dat verdachte met deze actie bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat tegenspeler door de actie van verdachte geraakt zou worden, ten val zou komen en dat daardoor pijn of letsel aan deze tegenspeler zou worden toegebracht, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Dat verdachte niet de bedoeling - in de zin van motief - had om tegenspeler letsel toe te brengen, staat aan bewezenverklaring van opzet/mishandeling niet in de weg. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2008:BB7087 en ECLI:NL:HR:1996:ZD0218 m.b.t. gevallen waarin omstandigheid dat gedraging is verricht in sport- of spelsituatie van belang kan zijn voor vraag of bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling. ’s Hofs oordeel dat gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als "mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft" brengt met zich dat Hof heeft geoordeeld dat in de onderhavige sportsituatie van het ontbreken van wederrechtelijkheid geen sprake is. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat Hof heeft geoordeeld dat "tijdens het handelen van de verdachte er wel sprake was van een sportsituatie, maar dat dit handelen niet binnen de grenzen is gebleven van hetgeen spelers van elkaar hebben te verwachten" en dat de verdachte met zijn actie gevaarlijk spel speelde, "hetgeen bovendien een ernstige overtreding van de spelregels van het voetbal opleverde".
Partij(en)
25 september 2018
Strafkamer
nr. S 17/03921
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 juli 2017, nummer 22/001866-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring, bewijsvoering en kwalificatie
2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 30 november 2014 te Schoonhoven [betrokkene 1] heeft mishandeld door tegen het linkerbeen een sliding te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele beenbreuk van het linkerbeen (kuitbeen en scheenbeen) en een scheurtje in het linker enkelgewricht ten gevolge heeft gehad."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 3 december 2014 van de politie eenheid Den Haag met nr. PL1500-2014309022-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 7 t/m 13):
als de op voornoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 30 november 2014 was ik op het voetbalveld van [A] te Schoonhoven. Ik voetbal bij [A] . De wedstrijd was tegen het voetbalteam [B] .
Ik kreeg de bal, de bal wilde ik wegspelen en voor ik het wist voelde ik een trap. De trap kwam tegen mijn linker been aan.
Ik viel op de grond en wist gelijk dat mijn been gebroken was. Ik had erg veel pijn. Ik ben via de spelerslijst er achter gekomen dat de man die mij getrapt heeft [verdachte] is.
Mijn verwondingen zijn: een dubbele beenbreuk van mijn linker been. Mijn kuitbeen en mijn scheenbeen zijn gebroken en er zit een scheurtje in mijn linker enkelgewricht.
2. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 17 maart 2015, opgemaakt en ondertekend door de arts D.H. de Lange. Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 15):
als relaas van deze arts:
Medische informatie betreffende:
Achternaam : [betrokkene 1]
Voornamen : [voornaam betrokkene 1]
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 01/12/2014. De patiënt werd geopereerd gezien zijn breuk in het onderbeen. Door verhoogd drukken in het onderbeen werd 1 dag na de initiële operatie een heroperatie uitgevoerd. Geschatte genezingsduur: 6-12 maanden
3. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 juli 2017 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Op 30 november 2014 vond in Schoonhoven een voetbalwedstrijd plaats tussen [A] en [B] . Ik speelde tijdens deze wedstrijd in het team van [B] en [betrokkene 1] speelde in het team van [A] . In de tweede helft renden [betrokkene 1] en ik beiden achter de bal aan. Het was mijn bedoeling balbezit te krijgen. [betrokkene 1] rende voor mij, ik was schuin achter hem. Ik heb toen een sliding gemaakt met mijn rechterbeen om te bal te veroveren. Ik speelde daarbij zowel de bal als de man. Ik heb tijdens deze actie [betrokkene 1] geraakt en [betrokkene 1] is daarbij ten val gekomen.
Op het moment dat ik de sliding inzette was er al lichamelijk contact tussen [betrokkene 1] en mij, waarbij ik hem een klein zetje gaf. Ik heb de sliding van dichtbij ingezet omdat het veld zo slecht was dat ik niet naar [betrokkene 1] toe kon glijden.
4. De eigen waarneming van het hof.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 juli 2017 waargenomen - zakelijk weergegeven -:
De verdachte doet voor hoe hij de sliding bij [betrokkene 1] gemaakt heeft, waarbij zijn raadsman zich voordoet als [betrokkene 1] (de tegenspeler). Het hof neemt waar dat de verdachte zich op het moment dat hij de sliding inzet op korte afstand schuin achter zijn tegenspeler, aan diens linkerzijde bevindt. Bij het inzetten van de sliding geeft de verdachte zijn tegenspeler een kleine schouderduw, waarna de verdachte een beweging met zijn rechterbeen/rechtervoet in de richting van de benen van zijn tegenspeler maakt en daarbij het linkerbeen van [betrokkene 1] raakt.
5. Een geschrift, zijnde de bijlage Aanvullende instructies veldvoetbal juli 2015 bij de Spelregels veldvoetbal 2016-2017 van de KNVB. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 33):
Bij het maken van een sliding tackle loopt de speler altijd bewust het risico dat hij de bal niet speelt of raakt en dus te laat komt en daardoor zijn tegenstander ten val brengt. Bedenk ook dat voor een sliding tackle ruimte nodig is, namelijk ruimte om de glijdende beweging over de grond te kunnen uitvoeren. Als de sliding tackle van te dichtbij wordt ingezet, valt de aangevallen speler vrijwel zeker over het (uitgestoken) been van zijn tegenstander.
Vooral de sliding tackle die van achter of opzij op een tegenstander wordt ingezet, terwijl deze de bal aan de voet heeft, moet door de scheidsrechter nauwkeurig in het oog worden gehouden. Het is namelijk de bedoeling dat met een sliding tackle uitsluitend de bal wordt gespeeld. Als de tegenstander wordt geraakt, dan is dat altijd een overtreding, maar ook nog een gevaarlijke actie.
In feite is een groot deel van de zogenaamde sliding tackles strafbaar. Het aantal blessures ten gevolge van de acties die sliding tackles worden genoemd is groot."
2.3.
Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:
"Nadere bewijsoverweging
Het als bewijsmiddel 5 opgenomen geschrift heeft betrekking op de periode die ligt na de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit. Nu de in dit geschrift opgenomen instructies van algemene aard zijn gaat het hof er zonder meer vanuit dat dergelijke instructies ook golden ten tijde van het bewezenverklaarde feit."
2.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft" en heeft ten aanzien van een gevoerd verweer het volgende overwogen:
"Verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen, het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Hiertoe heeft hij primair naar voren gebracht dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van letsel. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat de verdachte, gelet op zijn handelen, geen opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad om letsel toe te brengen, ook omdat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op het letsel. De raadsman heeft bepleit dat de verdachte - ingeval het hof van oordeel is dat er wel sprake was van een aanmerkelijke kans op letsel - die kans niet heeft aanvaard. Tot slot heeft de raadsman zijn in eerste aanleg gevoerde verweer ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde gehandhaafd, inhoudende dat niet blijkt dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld omdat de handeling is ingezet in een actief spelmoment en de sliding gericht was op het afpakken van de bal.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Feiten
Op basis van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 30 november 2014 vond in Schoonhoven een voetbalwedstrijd plaats tussen [A] en [B] . Aangever [betrokkene 1] speelde in het team van [A] en de verdachte speelde in het team van [B] . Op enig moment in de tweede helft sprintten [betrokkene 1] en de verdachte beiden achter de bal aan. Tijdens deze sprint bevond de verdachte zich (schuin) achter [betrokkene 1] . De verdachte maakte vervolgens - terwijl hij vlak bij [betrokkene 1] rende - een beweging met zijn rechterbeen/rechtervoet in de richting van de benen van [betrokkene 1] . Daarbij heeft hij het onderbeen van [betrokkene 1] geraakt.
[betrokkene 1] is ten gevolge van deze actie van de verdachte ten val gekomen en heeft een dubbele beenbreuk links (gebroken kuitbeen en een gebroken scheenbeen) en een scheurtje in zijn enkelgewricht opgelopen.
De actie van de verdachte zoals hiervoor omschreven hield verband met de spelsituatie, nu op basis van de door verschillende getuigen afgelegde verklaringen vastgesteld kan worden dat de bal op het moment van de actie in elk geval in de buurt van [betrokkene 1] was. Niet is vast te stellen waar de bal zich op dat moment precies bevond en ook niet op welke plek de verdachte het been van [betrokkene 1] precies heeft geraakt. De (vele) getuigenverklaringen verschillen op deze punten te zeer.
Opzet
De verdachte heeft verklaard dat het niet zijn bedoeling is geweest om de aangever letsel toe te brengen. Ook uit de overige bewijsmiddelen is van bloot opzet naar het oordeel van het hof niet gebleken.
Voorwaardelijk opzet
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de naar ervaringsregels aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Het hof neemt daarbij in overweging dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor is bij de beoordeling van het ten laste gelegde opzet, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling aan de hand van andere maatstaven zou dienen plaats te vinden, dan wanneer het gaat om een gedraging die buiten zo'n situatie is verricht.
Verdachte heeft op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat en voorgedaan hoe hij op de man en de bal speelde, en dat hij om balbezit te krijgen al rennend een sliding van dichtbij maakte. Het handelen van de verdachte is dan ook aan te merken als een 'sliding tackle'. Hoewel dit een gevaarlijke actie is, kan niet gesteld worden dat de kans op zwaar lichamelijk letsel in zo'n situatie naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is. Reeds daarom kan geen sprake zijn van voorwaardelijk opzet op het primair ten laste gelegde. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof was de kans dat [betrokkene 1] door de actie van de verdachte geraakt zou worden, ten val zou komen en dat daardoor pijn of letsel aan [betrokkene 1] toegebracht zou worden wèl aanmerkelijk. Bij het maken van een sliding tackle neemt de speler bewust het risico dat hij zijn tegenstander raakt en/of ten val brengt. Voorts is voor een sliding tackle altijd ruimte nodig; als een sliding tackle van te dichtbij wordt ingezet valt de aangevallen speler vrijwel zeker over het (uitgestoken) been van zijn tegenstander. Het is een feit van algemene bekendheid dat het aantal blessures ten gevolge van acties die sliding tackles worden genoemd groot is.
Het hof gaat ervan uit dat het - gelijk de verdachte heeft verklaard - de bedoeling van de verdachte was balbezit te krijgen. Door dit op voornoemde wijze te doen, heeft hij zich niet alleen willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever pijn of letsel zou oplopen ten gevolge van de sliding tackle, maar heeft hij die kans ten tijde van de gedraging bewust aanvaard (op de koop toe genomen).
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had de ander te mishandelen. Als gevolg van zijn actie heeft de ander zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het subsidiair tenlastegelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het hof merkt ambtshalve op dat de omstandigheid dat de gedraging van de verdachte is verricht in een sportsituatie, namelijk tijdens een voetbalwedstrijd, wel van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling. De deelnemers aan een sport als voetbal hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl bij een door duidelijke spelregels afgebakende sport die spelregels mede van belang zijn voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid.
Het hof stelt vast dat tijdens het handelen van de verdachte wel sprake was van een sportsituatie, maar dat dit niet binnen de grenzen is gebleven van hetgeen spelers van elkaar hebben te verwachten. Hij speelde gevaarlijk spel, hetgeen bovendien een ernstige overtreding van de spelregels van het voetbal opleverde.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde."
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt over de motivering van het bewezenverklaarde (voorwaardelijk) opzet.
3.2.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor is bij de beoordeling van het tenlastegelegde opzet, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling aan de hand van andere maatstaven zou dienen te leiden dan indien het gaat om een gedraging die buiten zo'n situatie is verricht. (Vgl. HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7087, NJ 2008/375.) Dit uitgangspunt heeft het Hof niet miskend en het middel klaagt hier terecht niet over.
3.3.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens een voetbalwedstrijd een actie - in de bewezenverklaring aangeduid als "een sliding" - heeft uitgevoerd die hij heeft ingezet toen hij zich schuin achter en in de onmiddellijke nabijheid van tegenspeler [betrokkene 1] bevond, terwijl hij ruimte noch gelegenheid had te glijden waardoor hij "daarbij zowel de bal als de man speelde". Gelet hierop geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte met deze actie bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [betrokkene 1] door de actie van de verdachte geraakt zou worden, ten val zou komen en dat daardoor pijn of letsel aan [betrokkene 1] zou worden toegebracht, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Dat de verdachte niet de bedoeling- in de zin van motief - had om [betrokkene 1] letsel toe te brengen, staat aan de bewezenverklaring van opzet/mishandeling niet in de weg.
3.4.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als "mishandeling". Daartoe is aangevoerd dat de verdachte met zijn actie, die erop gericht was de bal te veroveren, is gebleven binnen de grenzen van hetgeen spelers van elkaar hebben te verwachten.
4.2.
Vooropgesteld zij dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie van belang kan zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling (vgl. HR 10 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0218, DD97.004). De deelnemers aan een sport, zoals voetbal, hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl bij een door duidelijke spelregels afgebakende sport die spelregels mede van belang zijn voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid. Dat geldt echter niet voor gedragingen die losstaan van een spelsituatie waarbij een speler een andere speler letsel toebrengt, terwijl bij gedragingen die in een spelsituatie plaatsvinden, een speler de spelregels op dusdanige wijze kan schenden en zo gevaarlijk kan handelen dat van het ontbreken van wederrechtelijkheid geen sprake kan zijn. (Vgl. HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7087, NJ 2008/375.)
4.3.
Het oordeel van het Hof dat de gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als "mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft" brengt met zich dat het Hof heeft geoordeeld dat in de onderhavige sportsituatie van het ontbreken van wederrechtelijkheid geen sprake is. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het Hof heeft geoordeeld dat "tijdens het handelen van de verdachte er wel sprake was van een sportsituatie, maar dat dit handelen niet binnen de grenzen is gebleven van hetgeen spelers van elkaar hebben te verwachten" en dat de verdachte met zijn onder 3.3 omschreven actie gevaarlijk spel speelde, "hetgeen bovendien een ernstige overtreding van de spelregels van het voetbal opleverde".
4.4.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2018.
Conclusie 26‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over strafrechtelijke aansprakelijkheid in sportsituatie. Betreft een veroordeling voor eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg wegens een sliding tijdens een amateurvoetbalwedstrijd. Middelen klagen o.m. over het voorwaardelijk opzet op en de wederrechtelijkheid van de gedraging. De AG adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep te verwerpen.
Nr. 17/03921 Zitting: 26 juni 2018 (bij vervroeging) | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 21 juli 2017 door het hof Den Haag wegens “mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis. Voorts heeft het hof beslist op een vordering van de benadeelde partij en de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest is bepaald.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.1.
3. Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
“hij op of omstreeks 30 november 2014 te Schoonhoven aan [betrokkene 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele beenbreuk van het linkerbeen (kuitbeen en scheenbeen) en/of een scheurtje in het linker enkelgewricht, heeft toegebracht door [betrokkene 1] op/tegen het linkerbeen te schoppen en/of te trappen en/of tegen het linkerbeen een sliding te maken;
subsidiair:
hij op of omstreeks 30 november 2014 te Schoonhoven [betrokkene 1] heeft mishandeld door [betrokkene 1] op/tegen het linkerbeen te schoppen en/of te trappen en/of tegen het linkerbeen een sliding te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele beenbreuk van het linkerbeen (kuitbeen en scheenbeen) en/of een scheurtje in het linker enkelgewricht ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 30 november 2014 te Schoonhoven grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig (tijdens een voetbalwedstrijd) met zijn, verdachtes, be(e)n(en) tegen de/het (linker)be(e)n(en) van [betrokkene 1] heeft geschopt en/of getrapt en/of is aangegleden (tengevolge waarvan [betrokkene 1] ten val kwam), waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [betrokkene 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele beenbreuk van het linkerbeen (kuitbeen en scheenbeen) en/of een scheurtje in het linker enkelgewricht, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering, in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.”
4. Hiervan is ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
“hij op 30 november 2014 te Schoonhoven [betrokkene 1] heeft mishandeld door tegen het linkerbeen een sliding te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele beenbreuk van het linkerbeen (kuitbeen en scheenbeen) en een scheurtje in het linker enkelgewricht ten gevolge heeft gehad.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de aanvulling op het arrest:
“1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 3 december 2014 van de politie eenheid Den Haag met nr. PL1500-2014309022-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 7 t/m 13):
als de op voornoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 30 november 2014 was ik op het voetbalveld van [A] te Schoonhoven. Ik voetbal bij [A] . De wedstrijd was tegen het voetbalteam [B] .
Ik kreeg de bal, de bal wilde ik wegspelen en voor ik het wist voelde ik een trap. De trap kwam tegen mijn linker been aan.
Ik viel op de grond en wist gelijk dat mijn been gebroken was. Ik had erg veel pijn. Ik ben via de spelerslijst er achter gekomen dat de man die mij getrapt heeft [verdachte] is.
Mijn verwondingen zijn: een dubbele beenbreuk van mijn linker been. Mijn kuitbeen en mijn scheenbeen zijn gebroken en er zit een scheurtje in mijn linker enkelgewricht.
2.
Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 17 maart 2015, opgemaakt en ondertekend door de arts D.H. de Lange. Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 15):
als relaas van deze arts:
Medische informatie betreffende:
Achternaam : [betrokkene 1]
Voornamen : [voornaam betrokkene 1]
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht:
01/12/2014. De patiënt werd geopereerd gezien zijn breuk in het onderbeen. Door verhoogd drukken in het onderbeen werd 1 dag na de initiële operatie een heroperatie uitgevoerd. Geschatte genezingsduur: 6-12 maanden
3.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 juli 2017 verklaard - zakelijk weergegeven — :
Op 30 november 2014 vond in Schoonhoven een voetbalwedstrijd plaats tussen [A] en [B] . Ik speelde tijdens deze wedstrijd in het team van [B] en [betrokkene 1] speelde in het team van [A] . In de tweede helft renden [betrokkene 1] en ik beiden achter de bal aan. Het was mijn bedoeling balbezit te krijgen. [betrokkene 1] rende voor mij, ik was schuin achter hem. Ik heb toen een sliding gemaakt met mijn rechterbeen om te bal te veroveren. Ik speelde daarbij zowel de bal als de man. Ik heb tijdens deze actie [betrokkene 1] geraakt en [betrokkene 1] is daarbij ten val gekomen.
Op het moment dat ik de sliding inzette was er al lichamelijk contact tussen [betrokkene 1] en mij, waarbij ik hem een klein zetje gaf. Ik heb de sliding van dichtbij ingezet omdat het veld zo slecht was dat ik niet naar [betrokkene 1] toe kon glijden.
4.
De eigen waarneming van het hof.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 juli 2017 waargenomen - zakelijk weergegeven -:
De verdachte doet voor hoe hij de sliding bij [betrokkene 1] gemaakt heeft, waarbij zijn raadsman zich voordoet als [betrokkene 1] (de tegenspeler). Het hof neemt waar dat de verdachte zich op het moment dat hij de sliding inzet op korte afstand schuin achter zijn tegenspeler, aan diens linkerzijde bevindt. Bij het inzetten van de sliding geeft de verdachte zijn tegenspeler een kleine schouderduw, waarna de verdachte een beweging met zijn rechterbeen/rechtervoet in de richting van de benen van zijn tegenspeler maakt en daarbij het linkerbeen van [betrokkene 1] raakt.
5.
Een geschrift, zijnde de bijlage Aanvullende instructies veldvoetbal juli 2015 bij de Spelregels veldvoetbal 2016-2017 van de KNVB. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 33):
Bij het maken van een sliding tackle loopt de speler altijd bewust het risico dat hij de bal niet speelt of raakt en dus te laat komt en daardoor zijn tegenstander ten val brengt. Bedenk ook dat voor een sliding tackle ruimte nodig is, namelijk ruimte om de glijdende beweging over de grond te kunnen uitvoeren. Als de sliding tackle van te dichtbij wordt ingezet, valt de aangevallen speler vrijwel zeker over het (uitgestoken) been van zijn tegenstander.
Vooral de sliding tackle die van achter of opzij op een tegenstander wordt ingezet, terwijl deze de bal aan de voet heeft, moet door de scheidsrechter nauwkeurig in het oog worden gehouden. Het is namelijk de bedoeling dat met een sliding tackle uitsluitend de bal wordt gespeeld. Als de tegenstander wordt geraakt, dan is dat altijd een overtreding, maar ook nog een gevaarlijke actie.
In feite is een groot deel van de zogenaamde sliding tackles strafbaar. Het aantal blessures ten gevolge van de acties die sliding tackles worden genoemd is groot.”
6. Het hof heeft ten aanzien van het ten laste gelegde het volgende overwogen:
“Beoordeling van het ten laste gelegde
Verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen, het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Hiertoe heeft hij primair naar voren gebracht dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van letsel. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat de verdachte, gelet op zijn handelen, geen opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad om letsel toe te brengen, ook omdat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op het letsel. De raadsman heeft bepleit dat de verdachte - ingeval het hof van oordeel is dat er wel sprake was van een aanmerkelijke kans op letsel - die kans niet heeft aanvaard. Tot slot heeft de raadsman zijn in eerste aanleg gevoerde verweer ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde gehandhaafd, inhoudende dat niet blijkt dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld omdat de handeling is ingezet in een actief spelmoment en de sliding gericht was op het afpakken van de bal.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Feiten
Op basis van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 30 november 2014 vond in Schoonhoven een voetbalwedstrijd plaats tussen [A] en [B] . Aangever [betrokkene 1] speelde in het team van [A] en de verdachte speelde in het team van [B] . Op enig moment in de tweede helft sprintten [betrokkene 1] en de verdachte beiden achter de bal aan. Tijdens deze sprint bevond de verdachte zich (schuin) achter [betrokkene 1] . De verdachte maakte vervolgens - terwijl hij vlak bij [betrokkene 1] rende - een beweging met zijn rechterbeen/rechtervoet in de richting van de benen van [betrokkene 1] . Daarbij heeft hij het onderbeen van [betrokkene 1] geraakt.
[betrokkene 1] is ten gevolge van deze actie van de verdachte ten val gekomen en heeft een dubbele beenbreuk links (gebroken kuitbeen en een gebroken, scheenbeen) en een scheurtje in zijn enkelgewricht opgelopen.
De actie van de verdachte zoals hiervoor omschreven hield verband met de spelsituatie, nu op basis van de door verschillende getuigen afgelegde verklaringen vastgesteld kan worden dat de bal op het moment van de actie in elk geval in de buurt van [betrokkene 1] was. Niet is vast te stellen waar de bal zich op dat moment precies bevond en ook niet op welke plek de verdachte het been van [betrokkene 1] precies heeft geraakt. De (vele) getuigenverklaringen verschillen op deze punten te zeer.
Opzet
De verdachte heeft verklaard dat het niet zijn bedoeling is geweest om de aangever letsel toe te brengen. Ook uit de overige bewijsmiddelen is van bloot opzet naar het oordeel van het hof niet gebleken.
Voorwaardelijk opzet
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de naar ervaringsregels aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Het hof neemt daarbij in overweging dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor is bij de beoordeling van het ten laste gelegde opzet, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling aan de hand van andere maatstaven zou dienen plaats te vinden, dan wanneer het gaat om een gedraging die buiten zo'n situatie is verricht.
Verdachte heeft op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat en voorgedaan hoe hij op de man en de bal speelde, en dat hij om balbezit te krijgen al rennend een sliding van dichtbij maakte. Het handelen van de verdachte is dan ook aan te merken als een ‘sliding tackle’. Hoewel dit een gevaarlijke actie is, kan niet gesteld worden dat de kans op zwaar lichamelijk letsel in zo’n situatie naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is. Reeds daarom kan geen sprake zijn van voorwaardelijk opzet op het primair ten laste gelegde. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof was de kans dat [betrokkene 1] door de actie van de verdachte geraakt zou worden, ten val zou komen en dat daardoor pijn of letsel aan [betrokkene 1] toegebracht zou worden wèl aanmerkelijk. Bij het maken van een sliding tackle neemt de speler bewust het risico dat hij zijn tegenstander raakt en/of ten val brengt. Voorts is voor een sliding tackle altijd ruimte nodig; als een sliding tackle van te dichtbij wordt ingezet valt de aangevallen speler vrijwel zeker over het (uitgestoken) been van zijn tegenstander. Het is een feit van algemene bekendheid dat het aantal blessures ten gevolge van acties die sliding tackles worden genoemd groot is.
Het hof gaat ervan uit dat het - gelijk de verdachte heeft verklaard - de bedoeling van de verdachte was balbezit te krijgen. Door dit op voornoemde wijze te doen, heeft hij zich niet alleen willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever pijn of letsel zou oplopen ten gevolge van de sliding tackle, maar heeft hij die kans ten tijde van de gedraging bewust aanvaard (op de koop toe genomen).
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had de ander te mishandelen. Als gevolg van zijn actie heeft de ander zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het subsidiair tenlastegelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het hof merkt ambtshalve op dat de omstandigheid dat de gedraging van de verdachte is verricht in een sportsituatie, namelijk tijdens een voetbalwedstrijd, wel van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling. De deelnemers aan een sport als voetbal hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl bij een door duidelijke spelregels afgebakende sport die spelregels mede van belang zijn voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid.
Het hof stelt vast dat tijdens het handelen van de verdachte wel sprake was van een sportsituatie, maar dat dit niet binnen de grenzen is gebleven van hetgeen spelers van elkaar hebben te verwachten. Hij speelde gevaarlijk spel, hetgeen bovendien een ernstige overtreding van de spelregels van het voetbal opleverde.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.”
7. Alvorens in te gaan op de middelen merk ik op dat de onderhavige zaak2.aanleiding geeft stil te staan bij strafrechtelijke aansprakelijkheid in sportsituaties. Het gaat in deze zaak om een sliding tijdens een (amateur)voetbalwedstrijd ten gevolge waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte is ter zake van deze sliding in hoger beroep veroordeeld wegens eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Bewijs voor opzet op zwaar lichamelijk letsel is dus niet vereist. Opzet op pijn en/of letsel is voldoende. Gevallen als deze doen de vraag rijzen wanneer een sportbeoefenaar strafrechtelijk aansprakelijk is voor gedragingen die zijn begaan tijdens de sportuitoefening.
8. “ “Voetbal is oorlog”, aldus een aan de bekende voetbaltrainer Rinus Michels toegeschreven uitspraak met nog steeds een actuele kern van waarheid.3.In 1971 merkte preadviseur Verpaalen mede naar aanleiding van een beschouwing van zijn medepreadviseur Van Agt tijdens de vergadering van de Nederlandse Juristenvereniging over tuchtrecht op: “Wanneer Van Agt zegt, dat zich zulke stuitende tonelen op de voetbalvelden voordoen, dan begrijp ik dat er sprake is van vrij ernstige mishandelingen. Ik ben van mening, dat dan de politie moet optreden en dat wat gewone, ordinaire mishandelingen zijn voor de strafrechter moet komen. Ik heb het hier ter sprake brengen van het tuchtrecht voor voetballers meer als een aardigheidje van Van Agt gezien, want ik beschouw die voetbalsport als een rage zoals 200 jaar geleden de tulpenhandel. Ik denk dat over tien jaar zich niemand meer over voetballen druk zal maken zoals men dat thans niet meer doet over tulpenbollen.”4.Verpaalen sloeg voor wat betreft het druk maken de bal mis, althans achteraf bezien lijkt hij meer verstand te hebben van bollen dan van ballen.
9. Letsel als het onderhavige komt met regelmaat voor.5.In 2016 vonden maar liefst 35.800 bezoeken aan de Spoedeisende Hulp plaats naar aanleiding van een veldvoetbalwedstrijd, waarvan 24% als gevolg van lichamelijk contact zoals een trap of schop.6.Veldvoetbal is (anders dan zaalvoetbal) een zogenaamde contactsport. Fysiek contact, zoals bijvoorbeeld een schouderduw tijdens een kopduel, tussen de spelers is tot op zekere hoogte toegelaten en dat hoeft niet anders te zijn als dat fysieke contact min of meer pijnlijke lichamelijke gevolgen heeft bij (een van de) speler(s). Iemand die deelneemt aan veldvoetbal loopt (enig) risico op pijn en letsel. De omstandigheid dat een speler pijn of letsel heeft bekomen, sluit niet uit dat de gedragingen binnen de regels van het spel vallen en daarmee dus nog niet wederrechtelijk zijn. Bovendien geldt nog dat niet iedere overtreding van de spelregels zonder meer betekent dat de gedraging de voor mishandeling vereiste wederrechtelijkheid omvat. Een ongelukkige samenloop van omstandigheden kan ernstig letsel meebrengen. Dat levert op zichzelf nog geen grond op voor tuchtrechtelijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid. Risicoaansprakelijkheid – een zekere verdeling van het risico over betrokken spelers – kan maken dat het in het burgerlijk recht anders ligt.7.Ik beperk mij hier verder tot het tuchtrecht en strafrecht.
10. Eerst het actuele tuchtrecht8.waarbij ik nadruk leg op de (tuchtrechtelijk) verboden gedragingen. De gedraging zal onafhankelijk van het gevolg (bijvoorbeeld pijn of letsel) een overtreding kunnen opleveren. Art. 27 van het Reglement tuchtrechtspraak amateurvoetbal verdeelt tuchtzaken in overtredingen en hier verder niet relevante administratieve verzuimen. Het tweede lid van de genoemde bepaling omschrijft – voor zover hier van belang – een overtreding als handelen of nalaten dat (a) de belangen van de KNVB en/of haar organen en/of de voetbalsport in het algemeen schaadt, terwijl onder b daaraan wordt toegevoegd handelen of nalaten dat in strijd is met 1. een bepaling in de Statuten of de reglementen; of 2. een besluit van een van de organen van de KNVB; of 3. de spelregels. Ingevolge art. 25, eerste lid, van het zojuist vermelde Reglement is voor de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor de overtredingen opzet, schuld, nalatigheid of onvoorzichtigheid vereist.
11. Voor overtreding van spelregels geldt dat de aard van de gedraging de overtreding kwalificeert als al dan niet disciplinair te bestraffen en daarmee (ook) de ernst bepaalt. Regel 12 van de Spelregels veldvoetbal houdt, voor zover hier relevant, het volgende in. Louter onvoorzichtige spelregel overtredende gedragingen (een ondoordacht duel aangaan of onbezonnen handelen) leveren een overtreding op waarbij in het algemeen wordt volstaan met de toekenning van een vrije trap en waarbij geen disciplinaire sanctie volgt. Een onbesuisde gedraging in strijd met de spelregels (handelen zonder inachtneming van gevaar of mogelijke gevolgen) kan leiden tot een waarschuwing (gele kaart). Gedrag in strijd met de spelregels met buitensporige inzet (de noodzakelijke inspanning ver overschrijden en de veiligheid van de tegenstander in gevaar brengen) kan leiden tot veldverwijdering (een rode kaart).9.
12. Voor de tuchtrechtelijke afdoening na de wedstrijd geldt het volgende. Ernstig gemeen spel (een tackle of aangaan van een duel waarbij de veiligheid van een tegenstander in gevaar wordt gebracht) en gewelddadig handelen (nader omschreven als – poging tot – gebruik van geweld niet gericht op het veroveren van de bal), vallen volgens de Handleiding tuchtzaken amateurvoetbal 2017/2018 (augustus 2017) onder codes 03 en 04 met bijbehorende sanctie. Die maximum bedreigde sanctie is fors hoger als het gedrag betreft dat weliswaar onder de spelregels valt, maar dat ver over de te accepteren grenzen gaat. De verhoging van het maximum geldt temeer voor gedrag dat niet onder de spelregels valt.10.
13. Bij gedragingen die een overtreding (van de spelregels) opleveren staat de gevaarzetting centraal en de traditionele schuldnormen opzet en culpa vormen niet zonder meer de ondergrens. Als het gevaar leidt tot pijn of (zwaar) lichamelijk letsel en/of er is opzettelijk dan wel culpoos gehandeld is tuchtrechtelijk ingrijpen geenszins uitgesloten.
13. Te wijzen valt hier voorts op de Aanvullende instructies veldvoetbal van de KNVB van juli 2015. Ze zijn tot stand gekomen na het bewezenverklaarde feit. Desondanks geef ik hier ter afronding van mijn opmerkingen over de tuchtrechtelijke normering hetgeen onder “7. Een tegenstander ten val brengt” is vermeld weer. Het gaat hier namelijk niet om nieuwe regels, maar om een verduidelijking van de reeds bestaande regels.11.Voor zover van belang houden de instructies onder 7 het volgende in:
“Onder dit punt wordt bedoeld het “ten val brengen” van een tegenstander door middel van een “sliding tackle”. Dit kan zowel op reglementaire als onreglementaire wijze gebeuren. Als de tackle correct wordt uitgevoerd en de tegenstander komt daarbij alsnog ten val dan is er geen sprake van een overtreding. Pas als de tackle niet correct wordt uitgevoerd en de speler brengt zijn tegenstander ten val is er sprake van een directe vrije schop (zie verschil in ten val komen en ten val brengen). Voor scheidsrechters is het belangrijk dat ze goed letten op acties die schijnbaar ten doel hebben de bal te spelen, maar waarbij de bal in het geheel niet geraakt wordt. Een zeer groot deel van de spelers weet niet op welke wijze een correcte sliding tackle moet c.q. mag worden uitgevoerd. Zij hebben de neiging om allerlei wilde sprongen in de richting van de bal als een correcte actie aan te merken. In de meeste gevallen maken zij dan met hun beide handen het gebaar dat ze de bal speelden om deze manier te verbloemen dat zij deze helemaal niet raakten.
Een reglementaire “sliding tackle” moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Het woord “sliding” komt van het Engelse “to slide”, wat glijden betekent. Het enige wat dus geoorloofd is, is glijdend met een of beide benen over de grond, de bal voor de voeten van de tegenstander weg te spelen. Daarbij moet dan wel de bal gespeeld/ geraakt worden. Indien dit laatste niet gebeurt zal de scheidsrechter deze tackle moeten bestraffen met een directe vrije schop. Bij het maken van een sliding tackle loopt de speler altijd bewust het risico dat hij de bal niet speelt of raakt en dus te laat komt en daardoor zijn tegenstander ten val brengt. Bedenk ook dat voor een “sliding tackle” ruimte nodig is, namelijk ruimte om de glijdende beweging over de grond te kunnen uitvoeren. Als de “sliding tackle” van te dichtbij wordt ingezet, valt de aangevallen speler vrijwel zeker over het (uitgestoken) been van zijn tegenstander.
Vooral de “sliding tackle” die van voor of van achter of opzij op een tegenstander wordt ingezet, terwijl deze de bal aan de voet heeft, moet door de scheidsrechter nauwkeurig in het oog worden gehouden. Het is namelijk de bedoeling dat met een “sliding tackle” uitsluitend de bal wordt gespeeld. Als de tegenstander wordt geraakt, dan is dat altijd een overtreding, maar ook nog een gevaarlijke actie. Dat geldt in nog sterkere mate als dit soort “sliding tackle” met het nodige geweld gepaard gaat. De disciplinaire straf zal afhangen van de daarbij gepaard gaande inzet. Bij een “onvoorzichtig” en niet correcte tackle zal de scheidsrechter kunnen volstaan met alleen een directe vrije schop. Indien deze onbesuisd is zal er een gele kaart getoond moeten worden. Als de overtreding gepaard gaat met buitensporige inzet of de veiligheid van de tegenstander in gevaar wordt gebracht zal er een rode kaart worden getoond.
In feite is een groot deel van de zogenaamde “sliding tackles” strafbaar. Het aantal blessures ten gevolge van acties die “sliding tackles” worden genoemd, is groot en het is de taak van de scheidsrechter op dit punt streng op te treden.“
15. Dan nu het strafrecht. De toepasselijkheid van een tuchtrechtelijke norm sluit de toepasselijkheid van strafbepalingen niet uit.12.De in het tuchtrecht gehanteerde normen kunnen en zullen in de praktijk nogal eens inhoud geven aan de voor strafbaarheid vereiste wederrechtelijkheid, maar de spelregels zijn niet exclusief. Niet uitgesloten is dat in het kader van deelname aan een voetbalwedstrijd niet sprake is van een overtreding van de spelregels, maar wel van een strafbaar feit. Denk aan een vermogensdelict (geld of een sieraad ontvreemden van een tegenstander tijdens de wedstrijd) of zelfs ontucht (aanraking van geslachtsdelen tijdens de wedstrijd). Het betreft feiten die – als ik het goed zie – mogelijk wel te rubriceren zijn onder art. 27, tweede lid onder a of b sub 1, van het Reglement tuchtrechtspraak amateurvoetbal (zie randnummer 10).
16. In de wettelijke delictsomschrijvingen zijn de voorwaarden waaraan voor strafbaarheid moet worden voldaan welomschreven. Vormen van mishandeling (art. 300 t/m 302 Sr) zijn helaas nog steeds in het (amateur)voetbal een fenomeen dat het plezier in dat spel bederft. Voor de wettelijk strafbaar gestelde vormen van voltooide mishandeling geldt anders dan in het tuchtrecht dat alleen gevaarzetting niet volstaat omdat tenminste pijn en/of letsel moet zijn gerealiseerd en opzet moet worden bewezen. De lat ligt in zoverre in het strafrecht dus hoger dan in het tuchtrecht en dat verklaart ook dat het sanctiearsenaal van een andere orde is. Gewelddadige handelingen als een kopstoot, een elleboogstoot of een trap buiten een spelsituatie zijn evenals belediging, discriminatie en bedreiging volgens de normen van de KNVB misdragingen die mogelijk “wel onder de spelregels vallen, maar die ver over de te accepteren grenzen heen gaan”. Juist dergelijke misdragingen kunnen zowel tuchtrechtelijk als – indien tenminste de delictsomschrijving ook overigens is vervuld – strafrechtelijk worden afgedaan. Een scan van de sinds 2006 op rechtspraak.nl gepubliceerde feitenrechtspraak laat zien dat twee situaties zijn te onderscheiden: gedragingen die in een spelsituatie plaatsvinden en gedragingen die de facto niks meer met de sport te maken hebben.13.In de eerste categorie vallen bijvoorbeeld trappen of slidings tijdens een duel om de bal14.en bij de tweede categorie kan men denken aan een kopstoot en een trap in het gezicht.15.
17. Bij acties in het veldvoetbal is als gezegd lichamelijk contact niet uitgesloten. Ik noem het kopduel en de sliding tackle. Dit zijn in het algemeen gewone spelsituaties die onder de spelregels en binnen te accepteren grenzen vallen. Het zijn dus acties waarbij een zeker risico wordt geaccepteerd.16.Immers bij een reglementaire sliding tackle kan een tegenstander ten val komen. Zelfs als zo’n actie een overtreding oplevert en dus niet reglementair is omdat deze onbesuisd of met buitensporige inzet is uitgevoerd, betekent dat nog niet zonder meer dat sprake is van mishandeling. Ook niet als de tegenstander ten val wordt gebracht. Er moet namelijk ook zijn voldaan aan het opzetvereiste. Wel zal een niet-reglementaire actie die onbesuisd is of met buitensporige inzet is uitgevoerd spoedig kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk.
18. De hier aan de orde zijnde problematiek is in de rechtspraak van de Hoge Raad niet onbekend. De Hoge Raad17.overweegt in de zaak van een ‘actie’ op een profvoetballer18.(Kokmeijer) als volgt:
“4.3
Ten laste van de verdachte is door het Hof bewezenverklaard dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer. Die bewezenverklaring is gekwalificeerd als: ‘zware mishandeling’.
Voorop moet worden gesteld dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor bij de beoordeling van het ten laste gelegde opzet is, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling aan de hand van andere maatstaven zou dienen te leiden, dan indien het gaat om een gedraging die buiten zo'n situatie is verricht. Dit uitgangspunt heeft het Hof niet miskend waar immers de hiervoor onder 3.3 weergegeven overweging inhoudt dat het Hof niet ervan uitgaat ‘dat gedragingen op het voetbalveld — zoals in de thans voorliggende zaak — als zodanig anders zouden dienen te worden beoordeeld dan daarbuiten’. Voor zover het middel over die opvatting klaagt, faalt het derhalve.
4.4
Ook voor het overige faalt het middel. Het Hof heeft geoordeeld dat de ‘actie’ van de verdachte, waardoor aan K. zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, een flagrante overtreding van de regels van het voetbalspel oplevert. Mede op grond daarvan is het Hof uiteindelijk tot de slotsom gekomen dat ‘gezien de uiterlijke verschijningsvorm van de actie van verdachte derhalve niet anders [kan] worden geoordeeld dan dat de verdachte met de onderhavige gedraging de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen/heeft aanvaard’. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het in het licht van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen ook niet onbegrijpelijk is.
4.5
Opmerking verdient dat de omstandigheid dat de gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, in een geval als het onderhavige wel van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling (vgl. HR 10 september 1996, DD 97.0040). De deelnemers aan een sport, zoals voetbal, hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl bij een door duidelijke spelregels afgebakende sport die spelregels mede van belang zijn voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid. Dat geldt echter in de regel niet voor gedragingen die los staan van een spelsituatie waarbij een speler een andere speler letsel toebrengt, terwijl bij gedragingen die in een spelsituatie plaatsvinden, een speler de spelregels op dusdanige wijze kan schenden en zo gevaarlijk kan handelen dat van het ontbreken van wederrechtelijkheid geen sprake kan zijn.”
19. Tot zover het kader. De onderhavige zaak heeft in de pers enige aandacht gehad en heeft kennelijk geleid tot misverstanden. Anders dan lijkt te zijn gesuggereerd was ook volgens de regels van de KNVB niet sprake van een sportieve, reglementaire actie. Dat is reeds af te leiden uit de mededeling van de raadsman van de verdachte ter terechtzitting van het hof van 3 november 2016 “dat door de KNVB aan zijn cliënt een maatregel, een schorsing, is opgelegd maar dat hij hiertegen geen bezwaar heeft aangetekend.”19.
20. Het eerste middel komt op tegen de motivering van de bewezenverklaring.
21. Het middel bevat de klacht dat het hof een verklaring van de aangever tot het bewijs heeft gebezigd die inhoudt dat hij door de verdachte is getrapt (bewijsmiddel 1, zie randnummer 5), terwijl de verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde trappen (zie randnummers 3 en 4). De steller van het middel betoogt dat dit bewijsmiddel onverenigbaar is met de partiële vrijspraak ter zake van het trappen en dat derhalve de bewezenverklaring niet begrijpelijk is gemotiveerd. Het oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk omdat de sliding van de verdachte door het slachtoffer kan zijn ervaren (het slachtoffer gebruikt de term gevoeld) als een trap.
22. Het eerste middel faalt.
23. Het tweede middel richt zich eveneens tegen de motivering van de bewezenverklaring.
24. Het middel klaagt dat het hof als bewijsmiddel 5 heeft gebruikt een geschrift zijnde een deel van de bijlage Aanvullende instructies veldvoetbal juli 2015 bij de Spelregels veldvoetbal 2016-2017 van de KNVB, terwijl niet begrijpelijk is gemotiveerd waarom dit geschrift redengevend is voor het bewijs, nu het bewezenverklaarde feit is begaan op 30 november 2014.
25. De aanvulling op het verkort arrest bevat de volgende nadere bewijsoverweging:
“Nadere bewijsoverweging
Het als bewijsmiddel 5 opgenomen geschrift heeft betrekking op de periode die ligt na de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit. Nu de in dit geschrift opgenomen instructies van algemene aard zijn gaat het hof er zonder meer vanuit dat dergelijke instructies ook golden ten tijde van het bewezenverklaarde feit.”
26. Als bewijsmiddel 5 is een deel van de Aanvullende instructies opgenomen. In het door mij hiervoor geschetste kader zijn die instructies voor zover het een sliding tackle betreft volledig opgenomen (zie randnummer 14). Die instructies bevatten, zoals ik reeds opmerkte, slechts een verduidelijking van bestaande regels. De motivering van het hof dat de instructies van algemene aard zijn en dat er derhalve van kan worden uitgegaan dat dergelijke instructies ook golden ten tijde van het bewezenverklaarde feit, acht ik dan ook niet onbegrijpelijk.
27. Het tweede middel faalt.
28. Het derde middel richt zich tegen de motivering van het bewezen verklaarde voorwaardelijk opzet.
29. Voor de beoordeling van de klacht zijn de volgende overwegingen uit een arrest van de Hoge raad van 29 mei 2018, ECL:NL:HR:2018:718 van belang:
“5.3.2.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. (vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552).
In de conclusie van de Advocaat-Generaal wordt de vraag opgeworpen of nadere algemene aanknopingspunten kunnen worden gegeven om te bepalen onder welke omstandigheden sprake is van een aanmerkelijke kans als hiervoor bedoeld. Daaromtrent merkt de Hoge Raad het volgende op. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Met de thans gebruikelijke formulering van de maatstaf van de aanmerkelijke kans is geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de in oudere rechtspraak, zoals in HR 9 november 1954, NJ 1955/55, gebruikte formulering "de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans".
De Hoge Raad kan geen algemene regels geven over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken.
5.3.3.
In zijn arrest van 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552 heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.”
30. Het hof heeft vooropgesteld dat de omstandigheid dat een gedraging die is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor bij de beoordeling van het ten laste gelegde opzet is, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling aan de hand van andere maatstaven zou dienen te leiden, dan indien het gaat om een gedraging die buiten zo'n situatie is verricht. Dit aan het hierboven onder randnummer 18 geciteerde arrest van de Hoge Raad van 22 april 200820.ontleende uitgangspunt wordt door de steller van het middel terecht niet betwist.
31. Er wordt niet met zoveel woorden geklaagd dat het hof in de bestreden beslissing een onjuist criterium heeft gebruikt bij het bewijs van opzet. De klachten over de bewijsoverweging van het hof zijn mijns inziens vooral te verklaren uit de omstandigheid dat die bewijsoverweging geïsoleerd gelezen aanleiding kan geven tot misverstanden. Het kan niet zo zijn dat in de bewijsoverweging van het hof besloten ligt dat elke sliding tackle in beginsel mishandeling oplevert. De bewijsoverweging van het hof moet worden gelezen in de context van de in de bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is immers volgens de zojuist geciteerde rechtspraak van de Hoge Raad afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
32. Wat blijkt nu uit de bewijsmiddelen over de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht? De door de verdachte ingezette actie is volgens zijn eigen voor het bewijs gebruikte verklaring ingezet vanuit de positie (a) schuin achter het slachtoffer, de verdachte verklaart zowel de bal (b) als de man te hebben gespeeld, terwijl (c) er lichamelijk contact was waarbij hij een klein zetje heeft gegeven en de actie volgens hem (d) van dichtbij werd ingezet omdat het veld zo slecht was dat hij niet kon glijden. Uit bewijsmiddel 4 blijkt als eigen waarneming van het hof nog dat bij het inzetten van de schouder een kleine schouderduw is gegeven.
33. Als de feitelijke vaststellingen (a) t/m (d) worden gelegd naast de Aanvullende instructies is de sliding onmiskenbaar onreglementair.21.Een sliding die dat in zekere zin nooit kan zijn omdat de verdachte er voor kiest niet te glijden (“to slide”), omdat dit onmogelijk was door de toestand van het veld. Een sliding schuin van achteren. Een sliding niet alleen volgens eigen zeggen van dichtbij, maar die zelfs van heel dichtbij heeft plaats gevonden omdat bij het inzetten van de sliding een zetje/schouderduw kan worden gegeven. Er is niet alleen sprake van een ‘sliding’, maar ook van nog ander lichamelijk contact (zetje/schouderduw). In de termen van het eerder besproken kader van de KNVB is dit alles moeilijk anders te omschrijven dan als ernstig gemeen spel.
34. De aard van de gedraging is dus een actie die niet glijdend kan worden ingezet, die van dichtbij en schuin van achteren wordt ingezet, met een zetje/duw, terwijl gelet op de bewijsoverweging de actie plaats vond in een spelsituatie en in ieder geval achteraf niet duidelijk kan worden vastgesteld waar de bal zich bevond. Is de verdachte gelet op het voorgaande zich nu slechts bewust van een risico op pijn en letsel (NB het gaat hier dus niet om het risico op zwaar lichamelijk letsel zoals het zich heeft verwezenlijkt) of mag ervan worden uitgegaan dat hij bewust de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid op pijn/ letsel heeft aanvaard. Het komt mij voor dat het gelet op de aard van de gedraging niet onbegrijpelijk is dat het hof dat laatste heeft vastgesteld. Voldoende lijkt mij reeds dat terwijl de actie van dichtbij is en glijden niet mogelijk is, de verdachte desondanks een ‘sliding’ inzet. En één en ander gebeurde niet stapvoets, maar volgens de voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte al rennend. Tja… dan moet je als voetballer toch weten dat er een aanzienlijke kans is dat de ander op zijn minst pijnlijk valt als je je actie voortzet en dat je met dat voortzetten van de actie dus die kans aanvaardt.
35. Wanneer de overweging van het hof in de context van de bewijsmiddelen wordt gelezen verliezen de in de toelichting op het middel geformuleerde klachten hun kracht en voegt bespreking daarvan niet veel meer aan het voorgaande toe. Desondanks loop ik ze om elk misverstand te vermijden langs. Voor zover de steller van het middel meent22.dat een sliding tackle altijd enig nu eenmaal in de voetbalsport te aanvaarden gevaar/risico meebrengt, volg ik hem daarin. Gelet echter op de eerder onderscheiden omstandigheden (a) t/m (d) is hier geen sprake van een sliding tackle met aanvaardbaar risico op pijn of letsel, maar in het oordeel van het hof ligt besloten dat het onreglementaire actie betrof met een aanmerkelijke kans op pijn en letsel die door verdachte bewust is aanvaard. De steller van het middel schrijft dat indien het oordeel van het hof juist zou zijn, iedere sliding tackle als zodanig kan leiden tot strafrechtelijke veroordeling. Dat berust op een volstrekt onjuiste uitleg van het oordeel van het hof.
36. In de toelichting op het middel wordt opgemerkt dat een sliding tackle van te dichtbij in de Aanvullende instructies (bewijsmiddel 5) niet wordt aangemerkt als een overtreding. Dat staat inderdaad niet met zoveel woorden in het deel van de instructies dat door het hof voor het bewijs is gebruikt. Dat sluit echter niet uit dat die actie van te dichtbij taalkundig al niet meer als een sliding kan worden aangemerkt, omdat van glijden naar een bal die een speler aan zijn voet heeft geen sprake is. Hoe dan ook kan de afstand in aanmerking worden genomen als een factor die de sliding niet reglementair doet zijn. Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat bij het inzetten van de sliding er al lichamelijk contact was. De klacht dat niet uit de bewijsmiddelen blijkt dat de sliding van (te) dichtbij is ingezet mist daarmee elke grond. De klacht dat het hof niet heeft overwogen wanneer sprake is een sliding van te dichtbij faalt eveneens, omdat dichterbij dan met lichamelijk contact zich niet of nauwelijks laat denken.
37. Dan wordt er nog geklaagd dat niet uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer over het been van de verdachte is gevallen, terwijl het hof heeft overwogen dat bij een sliding tackle van te dichtbij een speler vrijwel zeker valt over het uitgestoken been van de tegenstander. Voor zover hier tegenstrijdigheid in wordt gezien volg ik dat niet. Ik ga er met de steller van het middel vanuit dat het hof inderdaad niet heeft vastgesteld dat het slachtoffer over het been van de verdachte is gevallen.23.Dat het slachtoffer is gevallen is bewezen en dat het was ten gevolge van de actie van de verdachte eveneens, maar de details van de val zelf heeft het hof in het midden gelaten. Dat sluit echter geenszins uit dat voor het bewijs van het opzet in aanmerking kan worden genomen dat de verdachte moet weten dat bij de sliding tackle van te dichtbij de tegenstander vrijwel zeker over het uitgestoken been valt.
38. Resteert de klacht dat het hof kennelijk in het kader van het bewijs van het opzet niet in aanmerking had mogen nemen dat het een feit van algemene bekendheid is dat het aantal blessures ten gevolge van acties die sliding tackles worden genoemd groot is. Dat zou geen feit van algemene bekendheid zijn.24.Ingevolge art. 339, tweede lid, Sv behoeven feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs. Dit betekent dat de rechter in zijn bewijsoverweging gebruik mag maken van algemeen bekende gegevens (waaronder algemene ervaringsregels) zonder dat dit nadere onderbouwing in de vorm van wettige bewijsmiddelen vergt. Voor zover al juist zou zijn dat de vaststelling inzake blessures geen feit van algemene bekendheid is, wijs ik er op dat hetgeen het hof overweegt rechtstreeks is ontleend aan bewijsmiddel 5. De vaststelling van het hof berust daarmee op een wettelijk bewijsmiddel. Niet van belang is derhalve of er al dan niet sprake is van een feit van algemene bekendheid. Daaraan doet – anders dan de steller van het middel opmerkt – dan uiteraard ook niet af dat in dat bewijsmiddel niet is vermeld of er al dan niet sprake is van een feit van algemene bekendheid. De omstandigheid dat ook de degene die de sliding inzet geblesseerd kan raken, doet aan het voorgaande anders dan de steller van het middel meent evenmin af.
39. Het derde middel faalt in alle onderdelen.
40. Het vierde middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd, het bewezen verklaarde heeft gekwalificeerd als mishandeling.
41. De toelichting op het middel neemt met het hof tot uitgangspunt dat er sprake was van een overtreding en dat die overtreding is gemaakt in een spelsituatie. Bestreden wordt dat dat de overtreding zodanig ernstig was dat deze voor mishandeling vereiste wederrechtelijkheid oplevert. Onder verwijzing naar een conclusie van mijn ambtgenoot Machielse25.wordt betoogd dat slechts sprake was van een inschattings- of taxatiefout en dat daarvoor ruimte moet zijn bij voetbal. Deelname aan voetbal betekent nu eenmaal de aanvaarding van bepaalde risico’s.
42. Het hof heeft de actie van de verdachte niet aangemerkt als een eenvoudige inschattings- of taxatiefout die behoort tot de in het voetbal aanvaardbare risico’s. Het hof spreekt in de onder randnummer 6 geciteerde bewijsoverweging die deels ook aan de wederrechtelijkheid is gewijd van een ernstige overtreding van de spelregels van het voetbal. Indien het oordeel van het hof dat er sprake was van een ernstige overtreding van de spelregels juist is dan is het niet onjuist of onbegrijpelijk dat in het oordeel van het hof ligt besloten dat voldaan is aan de voor mishandeling vereiste wederrechtelijkheid.
43. De crux is dus of het hof wel toereikend heeft gemotiveerd dat sprake is van een ernstige overtreding van de spelregels. De klacht dat dit niet is gemotiveerd faalt. Weliswaar heeft het hof aan de ernst van de overtreding geen afzonderlijke overweging gewijd, maar die ernst ligt toereikend in de bewijsmiddelen besloten. Ik volsta met verwijzing naar de in het kader van de bespreking van het derde middel onderscheiden omstandigheden (a) t/m (d). Van een sliding kon gelet op de toestand van het veld geen sprake zijn en het was in de kern ook geen sliding. De actie van de verdachte schuin van achter en van dichtbij met lichamelijk contact met het rennende slachtoffer heeft ook niet de uiterlijke verschijningsvorm van een sliding, maar de verdachte – in zijn eigen woorden – speelde mede de man. Dat is in de termen van het door mij eerder geschetste kader van de KNVB gevaarlijk en ernstig gemeen spel. Het is niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof dit heeft aangemerkt als een ernstige overtreding van de spelregels die invulling geeft aan de voor mishandeling vereiste wederrechtelijkheid.
44. Het vierde middel faalt.
45. De middelen falen. Het eerste en tweede middel kunnen in ieder geval worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
46. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
47. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑06‑2018
Ik concludeer vandaag in een vergelijkbare zaak onder zaaknummer 17/05370; de vooropstelling is (vrijwel) gelijkluidend.
Zie ook Marc van Vugt, ‘Evolutionaire psychologie bevestigt: voetbal is oorlog’, Volkskrant 11 juni 2014. De aan Michels toegeschreven quote is kennelijk niet bedoeld voor het hier niet aan de orde zijnde zogenaamde supportersgeweld. Daarvoor geldt overigens de Aanwijzing bestrijding voetbalvandalisme en voetbal gerelateerd geweld (2015A008), Scrt. 2015, 41059. Enige OM-aanwijzing voor geweld tijdens sport is er – voor zover ik heb kunnen vaststellen – niet.
Handelingen 1971 der Nederlandse Juristen-Vereniging deel 2, Tjeenk Willink Zwolle, p. 114.
Zie zijn pleitnota in hoger beroep p. 2.
H. Valkenberg en C. Stam, ‘Sportblessures 2016. SEH-bezoeken’, VeiligheidNL november 2017.
Vgl. de verhoogde aansprakelijkheidsdrempel bij sport- en spelsituaties zoals die geldt in het civiele recht: HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300, NJ 1992/622, m. nt. Brunner (Natraparrest), HR 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2679, NJ 2003/718, m. nt. Brunner en HR 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2680, NJ 2003/719, m. nt. Brunner.
Voor het veldvoetbal van amateurs zijn in het bijzonder van belang: 1. Spelregels veldvoetbal 2017-2018 (uitgave juli 2017); 2. Reglementen amateurvoetval KNVB, uitgave januari 2018 waarin opgenomen het Reglement amateurvoetbal en het Reglement tuchtrechtspraak amateurvoetbal; 3. Handleiding tuchtzaken amateurvoetbal, 2017-2018, uitgave augustus 2017. Ten tijde van het door het hof bewezenverklaarde feit golden vrijwel dezelfde voorschriften (onder meer de Spelregels 2011) en voor de beoordeling van de onderhavige zaak relevante verschillen heb ik niet aangetroffen. De reglementen zijn te vinden opwww.knvb.nl.
Ingeval van deze overtredingen is veldverwijdering door de scheidsrechter (tevens) mogelijk als er sprake is van ernstig gemeen spel (een tackle of aangaan van een duel waarbij de veiligheid van een tegenstander in gevaar wordt gebracht) of bij (poging tot) een gewelddadige handeling – kort gezegd en voor zover hier relevant – ten opzichte van een tegenstander zonder strijd om de bal.
In dat geval is volgens de Handleiding tuchtzaken amateurvoetbal 2017/2018, augustus 2017 niet regel 12 van de Spelregels veldvoetbal van toepassing, maar art. 2, tweede lid, sub b, van het Algemeen Reglement dat luidt: “Met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 van de Statuten verplicht ieder lid, genoemd in artikel 6 lid 2 onder d en e van de Statuten, zich: (…) b. ter gelegenheid van een voetbalwedstrijd, hetzij voor, hetzij gedurende, hetzij na de wedstrijd, behoorlijk te gedragen en zo nodig mee te helpen bij het handhaven van de orde;”.
Zie het voorwoord: “Voor de volledigheid zij vermeld dat de aanvullende instructies zijn gebaseerd op de spelregels zoals deze zijn gepubliceerd door de FIFA en de reglementen van de KNVB.” Uit de namens mij bij de KNVB opgevraagde Aanvullende instructies werkgroep spelregels veldvoetbal van de KNVB van juli 2014 blijkt dat de instructies van 2014 voor wat betreft het onder 7 vermelde volledig gelijkluidend zijn aan die uit 2015.
Tuchtrechtelijk optreden behoeft niet in de weg te staan aan strafrechtelijk optreden. De opportuniteit van strafrechtelijk optreden en de betekenis van ‘ne bis in idem’ bespreek ik hier niet. Zie voor de omgekeerde situatie art. 25 lid 3 onder c en d van het Reglement tuchtrechtspraak amateurvoetbal waaruit – algemeen gezegd – naar voren komt dat het strafrechtelijk optreden tuchtrechtelijk optreden niet verhindert. Het ‘ne bis in idem’ is in zoverre door het tuchtrecht buiten werking gesteld. Bij de strafrechtelijke afdoening kan uiteraard rekening worden gehouden met de tuchtrechtelijke. Zie bijvoorbeeld Rb Groningen 13 februari 2008, ECLI:NL:RBGRO:2008:BC4350 en Rb Groningen 3 juli 2008, ECLI:NL:RBGRO:2008:BD6244.
Vgl. S. de Jongh, ‘Strafrecht op het voetbalveld: not all in the game’, Advocatenblad 2008, p. 415-416.
Vgl. Gerechtshof Amsterdam 16 mei 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BB0156, Gerechtshof Den Bosch 4 februari 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BH3371, Gerechtshof Den Haag 1 juni 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR5925, Gerechtshof Den Haag 22 februari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1393, Rb Breda 13 september 2006, ECLI:NL:RBBRE:2006:AY8122 en Rb Groningen 13 februari 2008, ECLI:NL:RBGRO:2008:BC4350.
Voorbeeld ontleend aan Rb Dordrecht 29 maart 2007, ECLI:NL:RBDOR:2007:BA1871. Vgl. ook Rb Leeuwarden 6 april 2011, ECLI:NL:RBLEE:2011:BM0079 (karatetrap tegen het hoofd), Rb Zeeland West-Brabant 28 februari 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ696 (tegen het lichaam duwen en schoppen), Rb Gelderland 4 juli 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:4088 (in het gezicht schoppen) en Rb Rotterdam 15 december 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:10839 (slaan).
Bij reglementaire acties waardoor een tegenstander ten val komt en daardoor pijn of letsel ondervindt wordt (impliciete) wederzijdse toestemming gezien als rechtvaardiging. Zie bijvoorbeeld S.R. Bakker, ‘Toestemming als rechtvaardiging: zelfbeschikking in het strafrecht?’, AA 2017/177. De wederzijdse toestemming kan de ingeblikte wederrechtelijkheid van mishandeling wegnemen, zie nader H. de Doelder & A.J.A. van Dorst, ‘Sport en Strafrecht’, NJB 1977, afl. 7, p. 165-170, J. Nan, ‘Ingeblikte wederrechtelijkheid bij mishandeling’, TPWS 2014/10. Voorts S.R. Bakker, ‘Uitzonderingen op de regel. Over studenten, voetballers en rappers’, TPWS 2017/68. De Wetboeken van Strafrecht van Sint-Maarten, Aruba en Curaçao bevatten een gecodificeerde rechtvaardigingsgrond in de context van de spel- en sportsituatie, art. 1:114 Sr van zowel Sint-Maarten, Aruba als Curaçao luidt: “1. Niet strafbaar is een gedraging: (…) f. gepleegd als algemeen aanvaard uitvloeisel van vrijwillige deelneming aan sport of spel.”. Vgl. reeds H. de Doelder, ‘De strafuitsluitingsgronden anders opgeschreven’, in: H. de Doelder (red.), Het Caribisch Wetboek van Strafrecht, Nijmegen: 2008, p. 56 en 57. In het opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen in de zin van art. 302 Sr ligt de wederrechtelijkheid niet besloten, zie HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690, NJ 2011/466, m. nt. Keijzer.
HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7087, NJ 2008/375, m. nt. Keijzer.
Zie soortgelijk voor het opzet in amateurvoetbal HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4203.
Een blik over de papieren muur leert dat de beslissing van de KNVB van 21 januari 2015 in het dossier is gevoegd. Deze beslissing houdt in een uitsluiting van vier (4) maanden wegens ernstig gemeen spel (tijdens een duel om de bal, raak). Strafcode 3.
HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7087, NJ 2008/375, m. nt. Keijzer.
Het middel betwist niet dat tuchtrechtelijke voorschriften betekenis kunnen hebben voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid, Dat is niet anders voor civielrechtelijke aansprakelijkheid. Vgl. R. Van Kleef, ‘De invloed van regelgeving van sportorganisaties op het civiele aansprakelijkheidsrecht’, AA 2016/0545.
Ik meen dat te lezen in de schriftuur op p. 5.
Bewijsmiddel 4 geeft overigens wel een indicatie in die richting.
Zie bijvoorbeeld HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291, NJ 2011/116, m. nt. Mevis alsook Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, Deventer: Kluwer 2014, p. 759-760.
Gedoeld wordt op de conclusie bij HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7087, NJ 2008/375, m. nt. Keijzer.
Beroepschrift 07‑05‑2018
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
(strafzaken)
Vooraf per telefax: 070 – 753 03 52
Rotterdam, 7 mei 2018
geeft eerbiedig te kennen:
dat [rekwirant], rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Den Haag, uitgesproken op 21 juli 2017 in de zaak met rolnummer 22/001866-16 de volgende middelen van cassatie voordraagt:
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 300 Sr en 350, 358, 359 & 415 Sv geschonden, doordat het gerechtshof heeft bewezen verklaard het onder subsidiair tenlastegelegde, te weten mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, terwijl de bewezenverklaring niet begrijpelijk is gemotiveerd doordat bewijsmiddel 1 inhoudt dat aangever door rekwirant is getrapt, terwijl het hof rekwirant daar nu juist van heeft vrijgesproken zodat onbegrijpelijk is gemotiveerd waarom bewijsmiddel 1 redengevend is voor de bewezenverklaring.
Toelichting
Aan rekwirant is tenlastegelegd dat:
‘hij op of omstreeks 30 november 2014 te Schoonhoven [betrokkene 1] heeft mishandeld door deze [betrokkene 1] op/tegen het linkerbeen te schoppen en/of te trappen en/of tegen het linkerbeen een sliding te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, -te weten een dubbele -beenbreuk van het linkerbeen (kuitbeen en scheenbeen) en/of een scheurtje in het linker enkelgewricht ten gevolge heeft gehad;
Het hof heeft bewezen verklaard dat:
‘hij op 30 november 2014 te Schoonhoven [betrokkene 1] heeft mishandeld door tegen het linkerbeen een sliding te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele beenbreuk van het linkerbeen (kuitbeen en scheenbeen) en een scheurtje in het linker enkel gewricht ten gevolge heeft gehad.’
Aan rekwirant is tenlastegelegd dat hij [betrokkene 1] heeft getrapt op/tegen het linkerbeen. Het hof heeft rekwirant daarvan vrijgesproken. Maar het hof heeft voor het bewijs gebezigd de verklaring van [betrokkene 1], inhoudende: ‘(…) voor ik het wist voelde ik een trap. De trap kwam tegen mijn linker been aan. Ik viel op de grond en wist gelijk dat mijn been gebroken was. (…) Ik ben via de spelerslijst er achter gekomen dat de man die mij getrapt heeft de heer [rekwirant] is.’
(bewijsmiddel 1).
De vraag is of bewijsmiddel 1 zich verhoudt tot de vrijspraak ter zake het trappen. Het hof heeft de partiële vrijspraak op dit punt niet nader gemotiveerd. Mogelijk heeft het hof gemeend dat er wel een trap is gegeven, maar dat die trap niet heeft geleid tot het letsel. Maar een dergelijke interpretatie van de gedachtegang van het hof gaat niet op, aangezien [betrokkene 1] klip en klaar verklaart over de trap, het op de grond vallen, de pijn, etc. Dat de trap het letsel niet zou hebben veroorzaakt, is niet in te lezen in bewijsmiddel 1, integendeel. Een andere benadering, die meer voor de hand liggend is, is dat het hof heeft gemeend dat niet is komen vast te staan dat een trap is gegeven en om die reden rekwirant daarvan heeft vrijgesproken. Met die uitleg is onverenigbaar dat het hof vervolgens de aangehaalde passage heeft gebruikt voor de bewijsvoering. Rekwirant meent derhalve dat bewijsmiddel 1 onverenigbaar is met de partiële vrijspraak terzake trappen. Daarom is de bewezenverklaring niet begrijpelijk gemotiveerd.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 300 Sr en 350, 358, 359 & 415 Sv geschonden, doordat het hof als (vijfde) bewijsmiddel heeft gebruikt een geschrift zijnde de bijlage Aanvullende instructies veldvoetbal juli 2015 bij de Spelregels veldvoetbal 2016–2017 van de KNVB, terwijl niet begrijpelijk is gemotiveerd waarom dit geschrift redengevend is voor het bewijs, nu het bewezenverklaarde feit zou zijn begaan op 30 november 2014.
Toelichting
Ten laste van rekwirant is bewezen verklaard dat:
‘hij op 30 november 2014 te Schoonhoven [betrokkene 1] heeft mishandeld door tegen het linkerbeen een sliding te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele beenbreuk van het linkerbeen (kuitbeen en scheenbeen) en een scheurtje in het linker enkel gewricht ten gevolge heeft gehad.’
Bewijsmiddel 5 betreft een geschrift zijnde de bijlage Aanvullende instructies veldvoetbal juli 2015 bij de Spelregels veldvoetbal 2016–2017 van de KNVB.
In de nadere bewijsoverweging overweegt het hof:
‘Het als bewijsmiddel 5 opgenomen geschrift heeft betrekking op de periode die ligt na de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit. Nu de in dit geschrift opgenomen instructies van algemene aard zijn gaat het hof er zonder meer vanuit dat dergelijke instructies ook golden ten tijde van het bewezenverklaarde feit.’
Bewijsmiddel 5 heeft betrekking op een later moment dan de bewezenverklaarde pleegdatum. Daarom meent rekwirant dat bewijsmiddel 5 niet redengevend is voor de bewezenverklaring. De nadere motivering van het hof is niet begrijpelijk, aangezien die geldt voor iedere instructie. Iedere spelinstructie is van algemene aard. Dat is inherent aan een instructie. Dat is dus geen argument op grond waarvan kan worden gesteld dat instructies zoals vervat in bewijsmiddel 5 ook hebben gegolden op 30 november 2014. Dat het gaat om een bijlage bij aanvullende instructies is een aanwijzing dat het gaat om instructies die pas naderhand zijn toegevoegd aan de spelregels voor het veldvoetbal voor het seizoen 2015–2016. Daardoor is niet voor de hand liggend dat dergelijke instructies jaren daarvoor ook al golden.
Middel III
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 300 Sr en 350, 358, 359 & 415 Sv geschonden, doordat het gerechtshof heeft bewezen verklaard het onder subsidiair tenlastegelegde, te weten mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, terwijl de bewezenverklaring niet kan volgen uit de bewijsmiddelen, althans onbegrijpelijk is gemotiveerd, en in het bijzonder het oordeel dat bij rekwirant sprake zou zijn geweest van voorwaardelijk opzet op de mishandeling van een ander.
Toelichting
Ten laste van rekwirant is bewezen verklaard dat:
‘hij op 30 november 2014 te Schoonhoven [betrokkene 1] heeft mishandeld door tegen het linkerbeen een sliding te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele beenbreuk van het linkerbeen (kuitbeen en scheenbeen) en een scheurtje in het linker enkel gewricht ten gevolge heeft gehad.’
Het hof heeft geoordeeld dat rekwirant het voorwaardelijk opzet had de ander ([betrokkene 1]) te mishandelen. Daartoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
- 1.
‘De actie van de verdachte zoals hiervoor omschreven hield verband met de spelsituatie, nu op basis van de door verschillende getuigen afgelegde verklaringen vastgesteld kan worden dat de bal op het moment van de actie in elk geval in de buurt van [betrokkene 1] was. Niet is vast te stellen waar de bal zich op dat moment precies bevond en ook niet op welke plek de verdachte het been van [betrokkene 1] precies heeft geraakt.’
- 2.
‘Verdachte heeft op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat en voorgedaan hoe hij op de man en de bal speelde, en dat hij om balbezit te krijgen al rennend een sliding van dichtbij maakte. Het handelen van de verdachte is dan ook aan te merken als een ‘sliding tackle’. Hoewel dit een gevaarlijke actie is, kan niet worden gesteld dat de kans op zwaar lichamelijk letsel in zo'n situatie naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is.’
- 3.
‘Naar het oordeel van het hof was de kans dat [betrokkene 1] door de actie van de verdachte geraakt zou worden, ten val zou komen en dat daardoor pijn of letsel aan [betrokkene 1] toegebracht zou worden wèl aanmerkelijk. Bij het maken van een sliding tackle neemt de speler bewust het risico dat hij zijn tegenstander raakt en/of ten val brengt. Voorts is voor een sliding tackle altijd ruimte nodig; als een sliding tackle van te dichtbij wordt ingezet valt de aangevallen speler vrijwel zeker over het (uitgestoken) been van zijn tegenstander. Het is een feit van algemene bekendheid dat het aantal blessures ten gevolge van acties die sliding tackles worden genoemd groot is.’
- 4.
‘Met hof gaat ervan uit, dat het — gelijk de verdachte heeft verklaard — de bedoeling van de verdachte was balbezit te krijgen. Door dit op voornoemde wijze te doen, heeft hij zich niet alleen willens en weten blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever pijn of letsel zou oplopen ten gevolge van de sliding tackle, maar heeft hij die kans ten tijde van de gedraging bewust aanvaard (op de koop toe genomen).’
Bewijsmiddel 5 houdt in:
‘Bij het maken van een sliding tackle loopt de speler altijd bewust het risico dat hij de bal niet speelt of raakt en dus te laat komt en daardoor zijn tegenstander ten valt brengt. Bedenk ook dat voor een sliding tackle ruimte nodig is, namelijk ruimte om de glijdende beweging over de grond te kunnen uitvoeren. Als de sliding tackle van te dichtbij wordt ingezet, valt de aangevallen speler vrijwel zeker over het (uitgestoken) been van zijn tegenstander.
Vooral de sliding tackle die van achter of opzij op een tegenstander wordt ingezet, terwijl deze de bal aan de voet heeft, moet door de scheidsrechter nauwkeurig in het oog worden gehouden. Het is namelijk de bedoeling dat met een sliding tackle uitsluitend de bal wordt gespeeld. Als de tegenstander wordt geraakt, dan is dat altijd een overtreding, maar ook een gevaarlijke actie.
In feite in een groot deel van de zogenaamde sliding tackles strafbaar. Het aantal blessures ten gevolge van de acties die sliding tackles worden genoemd is groot.’
Het oordeel van het hof dat bij rekwirant sprake is geweest van voorwaardelijk opzet om de ander te mishandelen is niet begrijpelijk gemotiveerd. Om die reden is ook de bewezenverklaring niet voldoende met redenen omkleed.
Het hof overweegt dat de sliding tackle een gevaarlijke actie was (‘Met handelen van de verdachte is dan ook aan te merken als een ‘sliding tackle’. Hoewel dit een gevaarlijke actie is, (…)’). Dat oordeel is niet begrijpelijk gemotiveerd. Dat oordeel kan niet worden gebaseerd op bewijsmiddel 5. Daarin wordt niet aangegeven dat een sliding tackle als zodanig een gevaarlijke actie is. Dat is het wel, indien de tegenstander de bal aan de voet heeft, en een sliding tackle van achteren of van opzij wordt ingezet én de tegenstander wordt geraakt. [betrokkene 1] is weliswaar geraakt, maar het hof heeft niet vastgesteld dat [betrokkene 1] de bal tijdens de sliding tackle aan de voet had. Sterker nog, in het onder 1 weergegeven citaat overweegt het hof dat niet vast te stellen is waar de bal zich precies bevond tijdens de actie van rekwirant.
Voorts oordeelt het hof dat de kans aanmerkelijk was dat [betrokkene 1] door de actie van rekwirant geraakt zou worden, ten val zou komen en dat daardoor pijn of letsel aan [betrokkene 1] toegebracht. Het hof onderbouwt dit met de stelling dat een speler bij het maken van een sliding bewust het risico neemt dat hij zijn tegenstander raakt/of ten val brengt. Het hof baseert dit kennelijk op bewijsmiddel 5. Daarin staat inderdaad dat bij het maken van een sliding tackle de speler bewust het risico loopt zijn tegenstander ten val te brengen. Dat er een risico bestaat, brengt nog niet met zich mee dat een sliding tackle een aanmerkelijke kans op pijn of letsel met zich meebrengt. Voor zover die aanmerkelijke kans er al zou zijn, kan niet worden aangenomen dat een speler die heeft aanvaard door een sliding tackle uit te voeren. Een sliding tackle is een gangbaar onderdeel van het voetbal. Niet voor niets kan uit bewijsmiddel 5 worden afgeleid dat een deel van de sliding tackles geen overtreding van de spelregels oplevert. Indien de redenering van het hof juist zou zijn zou iedere sliding tackle als zodanig kan leiden tot strafrechtelijke veroordeling ter zake mishandeling indien een tegenstander daardoor ten val komt.
Het hof overweegt ook nog dat indien een sliding tackle van te dichtbij wordt ingezet de aangevallen speler vrijwel zeker over het (uitgestoken) been van zijn tegenstander valt. Ook dit is ontleend aan bewijsmiddel 5. Opvallend is dat in bewijsmiddel 5 een dergelijke actie van te dichtbij niet als een overtreding wordt aangemerkt. Bovendien wordt niet aangegeven — noch in bewijsmiddel 5, noch in de overweging van het hof- wanneer een sliding tackle geacht wordt te zijn gemaakt van te dichtbij. Bovendien heeft het hof niet vastgesteld dat rekwirant de sliding tackle van te dichtbij heeft gemaakt. Uit de bewijsmiddelen kan dat ook niet volgen. Zo houdt bewijsmiddel 3 slechts in dat rekwirant van dichtbij de sliding tackle heeft ingezet en bewijsmiddel 4 dat de sliding op korte afstand wordt ingezet. Uit deze bewijsmiddelen kan niet volgen dat de sliding tackle van te dichtbij of op een te korte afstand is ingezet. Maar er is nog iets. Het hof overweegt dat bij een sliding tackle die van te dichtbij wordt uitgevoerd de aangevallen speler vrijwel zeker over het been van zijn tegenstander valt. Als het zou kloppen dat bij een sliding tackle van te dichtbij de aangevallen speler vrijwel zeker over het been van de tegenstander valt, dan zou dat betekenen, althans dan had het toch minstens voor de hand gelegen dat, dat ook in dit geval zou zijn gebeurd. Maar toch is dat niet het geval. [betrokkene 1] verklaart niet over het been van rekwirant te zijn gevallen (bewijsmiddel 1). Rekwirant verklaart dat hij [betrokkene 1] heeft geraakt en dat die daardoor is gevallen (bewijsmiddel 3), en dat past ook bij de wijze waarop de actie is gedemonstreerd ter zitting (‘waarna de verdachte een beweging met zijn rechterbeen/rechtervoet in de richting van de benen van zijn tegenspeler maakt en daarbij het linkerbeen van [betrokkene 1] raakt.’, bewijsmiddel 4).
Het hof overweegt ook nog het een feit van algemene bekendheid zou zijn dat het aantal blessures tengevolge van sliding tackles groot zou zijn. Ook deze overweging is niet begrijpelijk. Het hof wil hier kennelijk mee aangeven dat rekwirant moet hebben geweten welke consequentie zijn actie kon hebben. Immers het aantal blessures door de sliding tackle is groot. Voor zover bekend is dit bepaald geen feit van algemene bekendheid. Waarop het hof het tegendeel heeft gebaseerd blijkt niet uit de overwegingen van het hof. Dat het een feit van algemene bekendheid zou zijn, staat in ieder geval niet in bewijsmiddel 5. Bovendien maakt het hof geen onderscheid in blessures aan de kant van degene die de sliding tackle uitvoert en die aan de kant van diens tegenstander. Bewijsmiddel 5 maakt dat onderscheid ook niet. Voor de vraag naar het voorwaardelijk opzet is dat natuurlijk wel relevant. Indien een feit van algemene bekendheid zou zijn dat ook de uitvoerder van een sliding tackle risico loopt geblesseerd te raken, dan ligt niet zo snel voor de hand dat desondanks een gevaarlijke sliding tackle zou worden ingezet, aangezien niet aannemelijk is dat een speler de vermeende aanmerkelijke kans op een eigen blessure op de koop toe zou nemen.
Middel IV
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 300 Sr en 350, 358, 359 & 415 Sv geschonden, doordat het gerechtshof ten onrechte althans onbegrijpelijk gemotiveerd het bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als mishandeling.
Toelichting
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als mishandeling. De motivering van dat oordeel is onbegrijpelijk. Het hof heeft voormeld oordeel als volgt gemotiveerd: ‘Het hof stelt vast dat tijdens het handelen van de verdachte wel sprake was van een sportsituatie, maar dat dit niet binnen de grenzen is gebleven van hetgeen spelers van elkaar hebben te verwachten. Hij speelde gevaarlijk spel, hetgeen bovendien een ernstige overtreding van de spelregels van het voetbal opleverde.’
In zijn conclusie van d.d. 9-10-2017 schrijft AG Machielse (ECLI:PHR:2008:BB7087) onder verwijzing naar arresten van de Hoge Raad in civiele zaken dat ‘de deelnemers aan die sport of dat spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten. Overtreding van spelregels is wel ongeoorloofd maar leidt, ook als lichamelijk letsel het gevolg is, nog niet tot juridische aansprakelijkheid wanneer die overtreding als het ware nog door het spel wordt bepaald of in zekere zin in dienst staat van het nagestreefde resultaat en niet buiten de lijnen valt van wat in sport en spel over en weer nog te verwachten is. Denk aan het neerhalen van een doorgebroken tegenstander. Deze acceptatie over en weer gaat echter niet zover dat de tegenstander tussen de lijnen in feite vogelvrij wordt verklaard. Wanneer het fysiek ingrijpen van een van de deelnemers redelijkerwijs niet meer geacht kan worden nog verbonden te zijn met het spel, maar dat overschaduwt en als het ware een zelfstandig leven leidt komt juridische aansprakelijkheid weer wel in beeld.’
Meer specifiek ten aanzien van voetbal schrijft hij:
‘Ik ga over op het voetbal. Voetbal is door spelregels afgebakend. De vraag rijst welke gedragingen in het voetbal voorzienbaar zijn. Gedragingen die min of meer bij het reguliere voetbal horen zijn bijvoorbeeld het duw- en trekwerk en de schouderduw. Voetballers kunnen door de tegenstander geraakt worden in de duels, maar zij hoeven geen doelbewust uitgevoerde klappen en schoppen te verwachten, ook niet in de tijd dat het spel niet stilligt. Het toebrengen van pijn of letsel is geen onderdeel van de sport. Het opzettelijk toebrengen van letsel ligt zozeer buiten de reguliere sport- en spelsituatie dat daarvoor dezelfde criteria als buiten het veld gelden.(6)
Algemeen gesteld hoort een sliding bij het voetbalspel. De sliding moet gericht zijn op de bal en niet op de man. Bovendien moet de sliding over de grond worden uitgevoerd.(7) Een te late sliding kan voorkomen. De voetballer moet rekening houden met inschattings- en taxatiefouten.(8) Maar hoe gevaarlijker het ingrijpen door de ander, des te minder de noodzaak daarop bedacht te zijn. Inkomen met gestrekt been is volgens de Handleiding voor Scheidsrechters Veldvoetbal zeer gevaarlijk en kan zeer ernstige gevolgen hebben voor de veiligheid van de tegenstander.(9)’
Op grond waarvan het hof heeft gemeend dat rekwirant zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige schending van de spelregels, is niet nader gemotiveerd. In bewijsmiddel 5 wordt slechts gerept over een overtreding en niet over een ernstige overtreding van de spelregels indien de tegenstander wordt geraakt bij een sliding tackle.
De aard van de overtreding in deze zaak is wezenlijk lichter dan in de gemiddelde andere stafzaak waarin een sliding tackle heeft geleid tot stafrechtelijke aansprakelijkheid. In de zaak waarin Machielse concludeerde, betrof het een tackle een halve meter boven de grond. In andere strafzaken varieert het van vliegende tackles op enkels tot aan doodschoppen net onder de knie1.. Voor zover rekwirant bekend, is het thans voor het eerst in Nederland dat een relatief ‘lichte’ actie zoals die van rekwirant, heeft geleid tot de kwalificatie van mishandeling. Zoals Machielse in zijn conclusie aangeeft, is er ruimte voor inschattings- en taxatiefouten op het voetbalveld. Spelers moeten daarmee rekening houden. Het hof overweegt dat rekwirant gevaarlijk spel speelde. Dat staat zeker niet vast, althans dat volgt niet uit de bewijsvoering van het hof. Volgens de instructies, opgenomen als bewijsmiddel 5, is een sliding tackle gevaarlijk op het moment dat die wordt ingezet op een speler die de bal aan voet heeft die door de andere speler wordt geraakt. Het is niet vastgesteld dat [betrokkene 1] ten tijde van de actie van rekwirant de bal aan zijn voet had. Van een gevaarlijke actie zoals bedoeld in bewijsmiddel 5 is dan ook geen sprake. Zelfs indien het al anders zou zijn, dan heeft te gelden een te late sliding kan voorkomen, en spelers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt van elkaar hebben te verwachten Dat wordt pas anders indien het gaat om gedragingen die los staan van een spelsituatie.2. Op pagina 4 van het arrest overweegt het hof: ‘De actie van de verdachte (…) hield verband met de spelsituatie.’ Bovendien kan uit hetgeen het hof heeft vastgesteld over de toedracht niet zonder meer volgen dat het handelen van rekwirant buiten de spelsituatie viel. Immers het hof heeft het volgende vastgesteld:
‘Op enig moment in de tweede helft sprintten [betrokkene 1] en de verdachte beiden achter de bal aan. Tijdens deze sprint bevond de verdachte zich (schuin) achter [betrokkene 1]. De verdachte maakte vervolgens — terwijl hij vlak bij [betrokkene 1] rende — een beweging met zijn rechterbeen/rechtervoet in de richting van de benen van [betrokkene 1]. Daarbij heeft hij het onderbeen van [betrokkene 1] geraakt.’
(…)
‘Niet is vast te stellen te stellen waar de bal zich op dat moment precies bevond en ook niet op welke plek de verdachte het been van [betrokkene 1] precies heeft geraakt.’
Terzake opzet heeft het hof overwogen:
‘De verdachte heeft verklaard dat het niet zijn bedoeling is geweest om de aangever letsel toe te brengen. Ook uit de overige bewijsmiddelen is van bloot opzet naar het hof oordeel van het hof niet gebleken.’
Voor het bewijs is gebezigd de verklaring van rekwirant inhoudende:
‘Ik heb toen een sliding gemaakt met mijn rechterbeen om te bal te veroveren. Ik speelde daarbij zowel de bal als de man. (…) Ik heb de sliding van dichtbij ingezet omdat het veld zo slecht was dat ik niet naar [betrokkene 1] toe kon glijden.’
(bewijsmiddel 3)
Gelet op de vastgestelde toedracht is duidelijk dat rekwirant een verkeerd getimede sliding tackle heeft uitgevoerd teneinde de bal te veroveren, althans is niet begrijpelijk het oordeel van het hof dat rekwirant niet binnen de grenzen is gebleven van hetgeen spelers van elkaar hebben te verwachten.
Op bovengenoemde gronden verzoekt rekwirant Uw Raad het bestreden arrest te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende aan de Mathenesserlaan 214 (3021 HM) die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
B Kizilocak
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑05‑2018
O.a. ECLI:NL:HR:2008:BB7087, ECLI:NL:HR:2011:BQ4203, ECLI:NL:RBALK:2006:AY3897 (‘vliegende tackle’ op de enkel tegenstander), ECLI:NL:RBBRE:2006:AY8122 (‘doodschop’ gegeven nadat bal was afgespeeld, tegenstander geraakt net onder de knie),