Hof 's-Gravenhage, 06-07-2007, nr. 10-150072-02, nr. 22-001150-06
ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9935
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
06-07-2007
- Zaaknummer
10-150072-02
22-001150-06
- LJN
BA9935
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9935, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 06‑07‑2007; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BH1909
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BH1909, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Toegevoegd raadsman legt ter zitting in hoger beroep de verdediging neer van de niet verschenen verdachte, omdat hij zich onvoldoende voorbereid heeft op een inhoudelijke verdediging. Gezien de omstandigheden acht het hof de toevoeging van een andere raadsman in deze niet nodig in het belang van de verdachte.
Rolnummer: 22-001150-06
Parketnummer(s): 10-150072-02
Datum uitspraak: 6 juli 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedag] 1951,
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 30 maart 2007 en 22 juni 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Verzoeken van de raadsman
Ter terechtzitting zijn door de verdediging de verzoeken gedaan opgenomen in het pleidooi onder 2.1 tot en met 2.6. Het hof heeft deze verzoeken alle ter terechtzitting afgewezen. Na sluiting van het onderzoek heeft het hof zich nogmaals hierover beraden. Zulks heeft het hof niet tot andere inzichten gebracht. Voor zover deze verzoeken de geluidsbanden en taps van [X] betreffen, zijn zij van geen belang, nu het hof de verklaringen van [X] niet voor het bewijs zal gebruiken. Aan zijn verzoek om alle taps van alle overige medeverdachten in het geding te brengen legt de raadsman ten grondslag dat de verdediging daarmee wellicht aannemelijk kan maken dat de verdachte niet bij alle ten laste gelegde transporten betrokken is geweest. Nu het hof slechts uitgaat van de strafrechtelijk relevante betrokkenheid van de verdachte bij 20 à 23 transporten, zoals door hem zelf aanvankelijk is verklaard en door het hof aannemelijk wordt geacht, is ook aan dit verzoek de grond ontvallen. Het zelfde geldt ten aanzien van het belang van de gevraagde zendmastgegevens, observatieverslagen en camerabeelden. Voorts ziet het hof het belang van deze gegevens niet, omdat de betrokkenheid van de verdachte bij de transporten, die het openbaar ministerie moet bewijzen, niet aan plaats is gebonden.
Neerleggen van de verdediging door de raadsman
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman voorts na het requisitoir van de advocaat-generaal de verdediging neergelegd. De raadsman is erop gewezen dat hij als toegevoegd raadsman de verdediging niet neer mag leggen in strijd met artikel 13 van de Advocatenwet. De raadsman heeft volhard in zijn standpunt.
De reden die de raadsman heeft aangevoerd om de verdediging neer te leggen is dat hij de verdediging niet verder kan voeren omdat hij zich onvoldoende voorbereid heeft op een inhoudelijke verdediging.
Voorop staat dat een raadsman die tijdig weet dat een strafzaak van zijn cliënt behandeld zal worden, niet mag verwachten dat de zaak dan wordt aangehouden, enkel omdat hij zich niet heeft voorbereid op de inhoudelijke behandeling. Dit wordt niet anders wanneer de raadsman dit verzoek kracht bijzet door de verdediging neer te leggen. Het hof acht de grond voor het aanhoudingsverzoek te licht om de navolgende redenen:
- de raadsman is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep tijdig aan de verdachte toegevoegd;
- de raadsman heeft de verdachte ook in eerste aanleg bijgestaan, zodat verondersteld mag worden dat hij het dossier grondig kent, omdat toen diep op de zaak is ingegaan;
- op 30 maart 2007 is de behandeling van de zaak in hoger beroep aangehouden voor een inhoudelijke behandeling op een nog te bepalen datum; sindsdien wist de raadsman dat er een inhoudelijke behandeling zou gaan plaatsvinden waarop hij zich diende voor te bereiden; bij brief van 13 april 2007 is hem de datum van 22 juni 2007 als behandeldatum meegedeeld; het feit dat de raadsman had aangekondigd nog een aantal verzoeken te zullen doen ter zitting, doet daar niets aan af; de raadsman mocht er immers niet vanuit gaan dat deze verzoeken ingewilligd zouden worden;
- de raadsman heeft ter zitting van 22 juni 2007 verzoeken gedaan, waaraan de raadsman naar eigen zeggen veertien uren voorbereiding had besteed. Bij deze voorbereiding heeft de raadsman ook zijn kennis van het dossier voldoende moeten opfrissen om daardoor in staat te zijn om inhoudelijk verweer te voeren.
Het neerleggen van de verdediging door de toegevoegde raadsman stelt het hof voor de, ook door de raadsman opgeroepen, vraag of aan de verdachte in dit stadium van het geding een nieuwe raadsman moet worden toegevoegd met de noodzakelijke aanhouding die een nieuwe toevoeging zou meebrengen. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Het voortzetten of neerleggen van de verdediging is een zaak tussen raadsman en verdachte waar het hof buiten staat. Wel moet het hof erop toezien dat een verdachte niet van een rechtsgeleerde verdediging verstoken blijft wanneer hij deze nodig heeft. In dit geval is de raadsman krachtens artikel 13 lid 5 van de Advocatenwet verplicht als raadsman te blijven optreden zolang niet een andere advocaat is toegevoegd dan wel als gekozen raadsman is opgetreden. Deze verantwoordelijkheid van de aftredende raadsman laat de keuze tussen al dan niet inhoudelijk verweer voeren onverlet.
Artikel 9 lid 3 van de Gedragsregels 1992 voor advocaten luidt: “Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.”
Het hof heeft geen reden te betwijfelen dat dit de raadsman voor ogen heeft gestaan bij het neerleggen van de verdediging. Zijn veertien uur lange voorbereiding van de zitting is uitgemond in een aantal verzoeken op – naar ’s hofs oordeel – punten die de kern van de zaak zijdelings raken. Van een ervaren raadsman als deze neemt het hof aan dat hij zich hierop pas heeft toegelegd na vooralsnog tot de slotsom te zijn gekomen dat er over de kern van de zaak na de behandeling in eerste aanleg geen nieuws was te melden. Het hof ziet geen aanwijzing dat de raadsman zich hierin zou hebben vergist en acht de toevoeging van een andere raadsman in deze omstandigheden niet nodig in het belang van de verdachte.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting in eerste aanleg nader omschreven, vermeld staat en van welke aanpassing omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 188 dagen met aftrek van voorarrest en tot een geldboete van € 20.000,00 subsidiair 235 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 188 dagen met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 20.000,00.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de uitvoer van hennep naar Engeland. Deze uitvoer heeft op geraffineerde wijze plaatsgevonden door dozen met bloemen te bestellen vanuit Engeland bij een bloemenverkoper in Nederland en deze dozen met bloemen - op weg van de verkoper naar het vliegveld - langs een loods te brengen waar pakketjes met hennep bij de bloemen gestopt werden. Op dergelijke wijze zijn er, naar vaststaat, 20 tot 23 zendingen geweest.
Uitvoer van hennep is een ernstig feit. Hoewel de omvang uiteindelijk beperkt is geweest, was de uitvoer professioneel aangepakt, gelet op de hierboven beschreven wijze van transport. In het licht van de in aanmerking genomen omstandigheden, de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de in zaken als deze gebruikelijke straffen acht het hof uit zowel generale als speciale preventie een hogere straf geboden dan de door de eerste rechter opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het hof houdt wel rekening met de ouderdom van het feit.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke geldboete van navermelde hoogte een passende en geboden reactie vormt. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met hetgeen omtrent de draagkracht van de verdachte uit het dossier is af te leiden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3(oud) en 11(oud) van de Opiumwet en de artikelen 23(oud), 24, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van
€ 40.000,00 (veertigduizend euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 230 (tweehonderddertig) dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. S.C.H. Koning, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. D.J.C. van den Broek, in bijzijn van de griffier mr. E.J.M. van der Laan. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 juli 2007.