Hof Arnhem, 05-08-2008, nr. 104004694
ECLI:NL:GHARN:2008:BH1201
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
05-08-2008
- Zaaknummer
104004694
- LJN
BH1201
- Vakgebied(en)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2008:BH1201, Uitspraak, Hof Arnhem, 05‑08‑2008; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JIN 2009/136
Uitspraak 05‑08‑2008
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van het hof heeft Sité onvoldoende gemotiveerd gesteld dat haar belang bij beëindiging van de huurovereenkomst zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij continuering daarvan. Sité heeft niet betwist dat [geïntimeerde] op basis van haar toewijzingsbeleid na beëindiging van de huurovereenkomst in aanmerking komt voor een (andere) huurwoning van Sité. Sité heeft [geïntimeerde] zelfs een woning aangeboden. Gelet daarop kan moeilijk de conclusie worden getrokken dat Sité een zwaarwegend belang heeft bij beëindiging van de huurovereenkomst betreffende de woning aan [adres], te meer nu zij niet heeft betwist dat het behoud van deze aan de wensen van [geïntimeerde] aangepaste woning van belang is voor de voortzetting van de omgangsregeling tussen [geïntimeerde] en zijn kinderen.
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 104.004.694
arrest van de vijfde civiele kamer van 5 augustus 2008
inzake
de stichting
Stichting Sité Woondiensten,
gevestigd te Doetinchem,
appellante,
procureur: mr. A. Huber,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. W.D. Huizinga.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 27 september 2007 en 25 oktober 2007 die de kantonrechter (rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Terborg) tussen appellante (hierna ook te noemen: Sité) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als gedaagde heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Sité heeft bij exploot van 2 januari 2008 [geïntimeerde] aangezegd van het vonnis van 25 oktober 2007 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest:
a. zal bepalen dat de huurovereenkomst tussen Sité en [geïntimeerde] ter zake de woning aan [adres] met ingang van 1 oktober 2007 wordt ontbonden, althans zal bepalen dat de huur met ingang van voornoemde datum zal eindigen, althans zal bepalen dat de huurovereenkomst zal eindigen tegen een in goede justitie te bepalen datum.
b. [geïntimeerde] zal veroordelen de woning met aanhorigheden, staande en gelegen aan de [adres], binnen zeven dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest, althans binnen een termijn die het hof in goede justitie vermeent te behoren, met al degenen en hetgeen zich daarin of daarop van zijnentwege bevindt, volledig en behoorlijk te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan Sité te stellen en vervolgens deze woning te verlaten en ontruimd te houden, met machtiging van Sité om indien [geïntimeerde] met de bevolen ontruiming in gebreke blijft, deze zelf en op kosten van [geïntimeerde] te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm.
c. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,- voor elke maand of gedeelte van een maand dat hij één week na betekening van het in deze te wijzen arrest nalaat de gehuurde woning, staande en gelegen aan [adres], met aanhorigheden en met al degenen en hetgeen zich daarin of daarop van zijnentwege bevindt, volledig en behoorlijk te ontruimen en te verlaten en vervolgens verlaten en ontruimd te houden.
d. [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.2 Bij memorie van grieven heeft Sité zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft daarbij geconcludeerd overeenkomstig de in de appeldagvaarding weergegeven vordering, met dien verstande dat zij, in afwijking van het onder a gevorderde, heeft gevorderd dat het hof zal bepalen dat de huurovereenkomst tussen partijen zo spoedig mogelijk wordt ontbonden, althans dat de huur zal eindigen tegen een in goede justitie door het hof te bepalen datum.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, heeft hij bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Sité in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
2.4 Sité heeft vervolgens een akte genomen, waarop [geïntimeerde] heeft gereageerd met een antwoordakte.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De grieven
Sité heeft de volgende grieven aangevoerd.
Grief 1
Ten onrechte heeft de kantonrechter onder rechtsoverweging 4.1 geoordeeld “Nu ervan uit moet worden gegaan dat de huur niet door opzegging is beëindigd en evenmin is gesteld of gebleken dat de huurovereenkomst door wederzijds goedvinden is beëindigd, is [geïntimeerde] huurder gebleven.”
Grief 2
Ten onrechte heeft de kantonrechter onder rechtsoverweging 4.2 geoordeeld: “Aan deze situatie is geen einde gekomen middels de echtscheidingsbeschikking waarin is bepaald dat [A.] huurder zal zijn.”
Grief 3
Ten onrechte heeft de kantonrechter onder rechtsoverweging 4.2 geoordeeld: “Sité gaat er hiermee echter aan voorbij, dat het bepaalde in artikel 7:266 BW slechts ziet op de situatie van de wettelijke medehuurder – dus de samenwonende huwelijkspartner van de huurder – die niet zelf heeft gecontracteerd. In het onderhavige geval is [geïntimeerde] wel zelf door een overeenkomst partij bij de huur geworden, zodat hij niet het huurrecht heeft verloren toen bij de echtscheidingsbeschikking werd bepaald dat [A.] huurder werd.”
Grief 4
Ten onrechte heeft de kantonrechter onder rechtsoverweging 4.3 geoordeeld: “Omdat [geïntimeerde] nog steeds zelf huurder is, kan van een onderhuurovereenkomst waarbij [A.] aan hem dezelfde woning zou hebben verhuurd geen sprake zijn. Hieruit volgt, dat de vorderingen die alle gebaseerd zijn op onderhuur, aanstonds zullen worden afgewezen.”
Grief 5
Ten onrechte heeft de kantonrechter de vorderingen van Sité afgewezen.
Grief 6
Ten onrechte heeft de kantonrechter Sité in de kosten van de procedure veroordeeld.
4. De vaststaande feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 2 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 Met de grieven 1 tot en met 4 komt Sité op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan [adres] niet is geëindigd door opzegging door [geïntimeerde] en evenmin door de echtscheidingsbeschikking van 12 oktober 2005, waarin het huurrecht van deze woning is toegewezen aan [A.], de ex-echtgenote van [geïntimeerde]. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.2 Naar het oordeel van het hof kan de enkele mededeling van [geïntimeerde] aan Sité dat hij de woning heeft verlaten en [A.] in de woning achterblijft, niet zonder meer als opzegging worden aangemerkt. Door Sité – op wier weg dat lag – zijn geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat uit deze mededeling duidelijk bleek dat [geïntimeerde] de huurovereenkomst wenste te beëindigen. Het feit dat Sité op 24 juni 2005 aan [geïntimeerde] een brief heeft gezonden, waarin zij naar aanleiding van de mededeling door [geïntimeerde] heeft geschreven dat [A.] vanaf 1 juli 2005 de enige huurder wordt, en [geïntimeerde] daarop niet heeft gereageerd, doet daaraan niet af. Aangezien de mededeling van [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof niet kan worden aangemerkt als een opzegging, is de huurovereenkomst tussen Sité en [geïntimeerde] niet op die grond beëindigd. Grief 1 faalt daarom.
5.3 Sité heeft voorts gesteld dat het huurrecht van [geïntimeerde] op grond van het bepaalde in artikel 7:266 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW), althans de overeenkomstige toepassing daarvan, is geëindigd door de tussen [geïntimeerde] en [A.] gewezen echtscheidingsbeschikking, waarin het huurrecht van de woning is toegekend aan [A.]. [geïntimeerde] heeft betwist dat artikel 7:266 lid 5 BW in het onderhavige geval van toepassing is dan wel dat deze bepaling naar analogie kan worden toegepast, aangezien [geïntimeerde] en [A.] beiden contractant zijn en van wettelijk medehuurderschap in de zin van artikel 7:266 BW derhalve geen sprake is.
5.4 Bij de beantwoording van de vraag of het huurrecht van [geïntimeerde] is beëindigd door de toedeling door de rechter van het huurrecht aan [A.] neemt het hof gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.2 is overwogen tot uitgangspunt dat [geïntimeerde] en [A.] beiden contractant zijn en derhalve van wettelijk medehuurderschap in de zin van artikel 7:266 BW geen sprake is. Artikel 7:266 BW lid 5 voorziet in een regeling omtrent de voortzetting van de huurovereenkomst na echtscheiding, waarbij de rechter beslist – met werking tegenover de verhuurder – wie van de echtgenoten de huur met betrekking tot de door hen tezamen bewoonde woonruimte na de echtscheiding (alleen) mag voortzetten. Hoewel artikel 7:266 lid 5 de positie regelt van de wettelijk medehuurder, die niet zelf met de verhuurder heeft gecontracteerd, blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2007, NJ 2008, 122, dat dit artikel overeenkomstig kan worden toegepast op de onderhavige situatie.
5.5 Aangezien het verschaffen van woongenot door Sité een ondeelbare prestatie is, viel het huurrecht van [geïntimeerde] ofwel in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen (ingeval [geïntimeerde] en [A.] in gemeenschap van goederen waren gehuwd) ofwel in een beperkte gemeenschap (ingeval zij buiten gemeenschap van goederen waren gehuwd). Door de beslissing van de rechter als bedoeld in artikel 7:266 lid 5 BW, valt het huurrecht van [geïntimeerde] niet langer in de tussen hen bestaande (algehele of beperkte) gemeenschap en komt het nog slechts aan [A.] toe zodat deze beslissing in zoverre mede aangemerkt moet worden als een verdeling door de rechter als bedoeld in artikel 3:185 BW. Het huurrecht van [geïntimeerde] is daarmee beëindigd.
5.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven 2 tot en met 4 terecht zijn voorgesteld. De gegrondbevinding van deze grieven van Sité, die met haar hoger beroep beoogt alsnog toewijzing van haar vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning te bewerkstelligen, stelt de toewijsbaarheid van die vorderingen aan de orde. De devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat alsnog de verweren van [geïntimeerde] tegen deze vorderingen dienen te worden beoordeeld.
5.7 Tussen partijen is op grond van het bepaalde in artikel 7:269 BW door de opzegging door [A.] per 16 juni 2007 een huurovereenkomst tot stand gekomen. Sité heeft gesteld dat voortzetting van de huurovereenkomst redelijkerwijze niet van haar kan worden gevergd, omdat zij een sociale verhuurder is met een eigen toewijzings- en distributiestelsel en [geïntimeerde] dit beleid, door een huurovereenkomst met [A.] aan te gaan, heeft doorkruist, wetende dat onderhuur niet was toegestaan. [geïntimeerde] heeft daartegen aangevoerd dat het behoud van de woning van belang is voor de voortgang van de omgangsregeling tussen hem en de uit zijn huwelijk met [A.] geboren kinderen, omdat zich in de woning de slaapkamers van deze kinderen bevinden en het daardoor mogelijk is dat zij in het kader van de omgangsregeling in hun eigen vertrouwde kamers kunnen blijven overnachten. Volgens [geïntimeerde] is de woning voorts aangepast aan zijn wensen. [geïntimeerde] heeft betwist dat hij wist van het verbod van onderhuur.
5.8 Naar het oordeel van het hof heeft Sité onvoldoende gemotiveerd gesteld dat haar belang bij beëindiging van de huurovereenkomst zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij continuering daarvan. Sité heeft niet betwist dat [geïntimeerde] op basis van haar toewijzingsbeleid na beëindiging van de huurovereenkomst in aanmerking komt voor een (andere) huurwoning van Sité. Sité heeft [geïntimeerde] zelfs een woning aangeboden. Gelet daarop kan moeilijk de conclusie worden getrokken dat Sité een zwaarwegend belang heeft bij beëindiging van de huurovereenkomst betreffende de woning aan [adres], te meer nu zij niet heeft betwist dat het behoud van deze aan de wensen van [geïntimeerde] aangepaste woning van belang is voor de voortzetting van de omgangsregeling tussen [geïntimeerde] en zijn kinderen.
5.9 Sité heeft subsidiair gesteld dat de huurovereenkomst dient te eindigen omdat de onderhuur is aangegaan met de kennelijke strekking [geïntimeerde] de positie van huurder te verschaffen. Volgens Sité is [A.], op het moment dat [geïntimeerde] in de woning zijn hoofdverblijf heeft genomen, verhuisd met de bedoeling bij haar nieuwe partner te gaan wonen. [geïntimeerde] heeft deze stelling gemotiveerd betwist, stellende dat [A.] slechts voor een proefperiode naar het Westen ging en het de uitdrukkelijke bedoeling was dat zij huurder zou blijven. Aangezien Sité geen nadere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, waaruit – indien bewezen – kan worden geconcludeerd dat [A.] en [geïntimeerde] bij het aangaan van de onderhuurovereenkomst de vooropgezette intentie hadden [geïntimeerde] de positie van huurder te verschaffen, heeft zij niet aan haar stelplicht voldaan en passeert het hof haar bewijsaanbod.
5.10 Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter terecht de vorderingen van Sité heeft afgewezen en haar als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten heeft veroordeeld, zij het op onjuiste gronden. De grieven 2 tot en met 4 kunnen derhalve, hoewel terecht voorgesteld, niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. De grieven 1, 5 en 6 falen. Het hof zal het bestreden vonnis daarom bekrachtigen.
5.11 Sité zal als overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van hoger beroep worden veroordeeld.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Terborg) van 25 oktober 2007;
veroordeelt Sité in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.592,-, waarvan te voldoen aan de griffier van het gerechtshof (bankrekeningnummer [....] ten name van MvJ arrondissement Arnhem, postbus 9030, EM Arnhem, onder vermelding van het zaaknummer en de namen van partijen) het bedrag van € 1.529,25 te weten:
- € 188,25 wegens in debet gesteld griffierecht,
- € 1.341,- wegens salaris van de procureur,
en het restant ad € 62,75 aan de procureur van [geïntimeerde] wegens diens eigen aandeel in het griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, D.J. van der Kwaak en C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2008.