Rb. Zwolle, 13-12-2000, nr. 00/2229NABW
ECLI:NL:RBZWO:2000:AA9549
- Instantie
Rechtbank Zwolle
- Datum
13-12-2000
- Zaaknummer
00/2229NABW
- LJN
AA9549
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWO:2000:AA9549, Uitspraak, Rechtbank Zwolle, 13‑12‑2000; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 67 Algemene bijstandswet
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑12‑2000
Inhoudsindicatie
Schriftelijk ingediende aanvraag kan alleen als ingetrokken worden beschouwd en om die reden buiten behandeling worden gelaten indien de intrekking eveneens schriftelijk is geschied. Vraag of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser zijn aanvraag heeft ingetrokken. Art. 67 Abw bepaalt dat het recht op bijstand wordt vastgesteld op schriftelijke aanvraag. Alleen een aanvraag die aan die voorwaarde voldoet behoeft in behandeling te worden gelaten en kan leiden tot vaststelling van het recht op bijstand. Omgekeerd geldt dat een schriftelijk ingediende aanvraag alleen als ingetrokken kan worden beschouwd en om die reden buiten verdere behandeling kan worden gelaten indien die intrekking eveneens schriftelijk is geschied. Een andere opvatting kan leiden tot situaties dat mondeling gedane mededelingen door de ontvanger ervan worden begrepen als een intrekking terwijl die mededeling niet zo bedoeld is, waarbij de aanvrager, geconfronteerd met de vaststelling dat zijn aanvraag als ingetrokken wordt beschouwd, in bewijsproblemen geraakt. Dat kan niet worden ondervangen door, zoals verweerder heeft gedaan, de aanvrager een schriftelijke bevestiging te sturen van een als intrekking opgevatte telefonische mededeling en uit het feit dat er geen reactie volgt af te leiden dat de aanvraag inderdaad als ingetrokken kan worden beschouwd. Door deze handelwijze wordt degene die een aanvraag heeft ingediend, die voldoet aan de wettelijke vereisten en waarvan niet bedoeld is die in te trekken immers gedwongen tot extra, niet in de wet voorziene stappen, wil hij die aanvraag behandeld zien. Wel toelaatbaar zou zijn dat naar aanleiding van een telefonische mededeling, die is begrepen als een intrekking van een aanvraag, aan de betrokkene een intrekkingsverklaring ter ondertekening wordt toegezonden, waarbij, bij het uitblijven van reactie, de conclusie moet zijn dat de aanvraag niet als ingetrokken kan worden beschouwd. Deze handelwijze is door verweerder echter niet gevolgd.(...) Rechtbank verklaart beroep gegrond en vernietigt bestreden besluit. College van burgemeester en wethouders van Almere, verweerder. mr. H.C. Moorman
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 00/2229 NABW
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, wonende te B, eiser
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Almere, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 28 januari 2000, nummer 97170530, waarbij het besluit van 6 december 1999 (verzonden 10 december 1999 (nr 97170530/19033784), is gehandhaafd.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 6 december 1999 heeft verweerder heeft verweerder van eiser een bedrag van ¦ 2450,00 aan verstrekte voorschotten ingevolge de Algemene Bijstandswet (Abw) van eiser teruggevorderd.
Tegen dit besluit is op 17 december 1999 een bezwaarschrift ingediend.
Het bezwaarschrift is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op 22 februari 2000 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 17 april 2000 een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 6 december 2000 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M.W. Meyer, juridisch medewerker van de gemeente Almere.
3. Motivering
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de vraag of verweerder terecht is overgegaan tot terugvordering van aan eiser naar aanleiding van zijn aanvraag d.d. 8 juni 1999 verstrekte voorschotten Abw-uitkering ten bedrage van ¦ 2450,00.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze laatste vraag uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft bij verweerder op 8 juni 1999 een aanvraag om bijstand ingediend. Het advies van de behandelend consulent om eiser per 8 juni 1999 bijstand toe te kennen is op 7 september 1999 door de beslissingsambtenaar geretourneerd in verband met vragen omtrent het recht op bijstand. Vervolgens heeft de behandelend consulent eiser bij brief gedateerd 12 oktober 1999 verzocht telefonisch contact op te nemen voor het maken van een afspraak. Eiser heeft dat gedaan op 17 oktober 1999. Uit hetgeen eiser meedeelde heeft de behandelend ambtenaar opgemaakt dat eiser zijn aanvraag wenst in te trekken. Zulks is vervolgens bevestigd in een brief aan eiser d.d. 16 november 1999.
3.1. Standpunt eiser.
Eiser stelt dat hij recht heeft op een Abw-uitkering gedurende de maanden juni en juli 1999. Met het vinden van een fulltime baan per 1 augustus 1999 eindigt uiteraard dat recht en hij heeft daarvan volgens de regels melding gemaakt aan verweerder. Eiser verzoekt verweerder op te dragen de kosten van inschrijving bij het Ziekenfonds voor zijn rekening te nemen.
3.2. Standpunt verweerder.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn aanvraag om Abw-uitkering d.d. 8 juni 1999 heeft ingetrokken. Dit is eiser bij brief van 16 november 1999 bevestigd. Hierop heeft eiser niet gereageerd.
Verweerder stelt dat beoordeling van het recht op bijstand niet in de aanhangige terugvorderingsprocedure past nu eiser zijn aanvraag heeft ingetrokken en het, alleen al door het tijdsverloop, niet of nauwelijks meer is te controleren of betrokkene voldoet aan het recht op uitkering.
3.3. Beoordeling van het beroep
In geschil is de vraag of verweerder terecht zijn besluit heeft gehandhaafd om van eiser de aan hem verstrekte voorschotten aan bijstand ad f 2450,- terug te vorderen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 80 van de Abw vorderen burgemeester en wethouders een ingevolge artikel 74 verleend voorschot terug van de belanghebbende voor zover zij na onderzoek vaststellen dat over de betrokken periode geen recht op bijstand bestaat.
Verweerder heeft de vaststelling, dat eiser over de maanden juni en juli 1999 geen recht op bijstand heeft, gebaseerd op de intrekking van de aanvraag.
In beginsel terecht, want aangezien ingevolge artikel 67 van de Abw het recht op bijstand alleen wordt vastgesteld op aanvraag kan zonder aanvraag geen recht worden vastgesteld. In die situatie is de vaststelling juist dat er geen recht op bijstand is.
Echter in dit geval bestrijdt eiser dat hij zijn aanvraag heeft ingetrokken. Derhalve ligt de vraag ter beantwoording voor of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser zijn aanvraag heeft ingetrokken.
Artikel 67 van de Abw bepaalt dat het recht op bijstand wordt vastgesteld op schriftelijk aanvraag. Alleen een aanvraag die aan die voorwaarde voldoet behoeft in behandeling te worden genomen en kan leiden tot vaststelling van het recht op bijstand.
Omgekeerd geldt dat een schriftelijk ingediende aanvraag alleen als ingetrokken kan worden beschouwd en om die reden buiten verdere behandeling kan worden gelaten indien die intrekking eveneens schriftelijk is geschied.
Een andere opvatting kan leiden tot situaties dat mondeling gedane mededelingen door de ontvanger ervan worden begrepen als een intrekking terwijl die mededeling niet zo bedoeld is, waarbij de aanvrager, geconfronteerd met de vaststelling dat zijn aanvraag als ingetrokken wordt beschouwd, in bewijsproblemen geraakt.
Dat kan niet worden ondervangen door, zoals verweerder heeft gedaan, de aanvrager een schriftelijk bevestiging te sturen van een als intrekking opgevatte telefonische mededeling en uit het feit dat er geen reactie volgt af te leiden dat de aanvraag inderdaad als ingetrokken kan worden beschouwd. Door deze handelwijze wordt degene een aanvraag heeft ingediend, die voldoet aan de wettelijke vereisten en waarvan niet bedoeld is die in te trekken immers gedwongen tot extra, niet in de wet voorziene stappen, wil hij die aanvraag behandeld zien.
Wel toelaatbaar zou zijn dat naar aanleiding van een telefonische mededeling, die is begrepen als een intrekking van een aanvraag, aan de betrokkene een intrekkingsverklaring ter ondertekening wordt toegezonden, waarbij, bij het uitblijven van reactie, de conclusie moet zijn dat de aanvraag niet als ingetrokken kan worden beschouwd. Deze handelwijze is door verweerder echter niet gevolgd.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eisers aanvraag is ingetrokken en derhalve eveneens ten onrechte heeft vastgesteld dat eiser over de maanden juni en juli 1999 geen recht op bijstand heeft. Er is dan ook geen grond om met toepassing van artikel 80 van de Abw de over de genoemde periode verstrekte voorschotten van eiser terug te vorderen.
Het beroep treft mitsdien doel en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met genoemde wetsbepaling.
Verweerder zal opnieuw op het bezwaarschrift hebben te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
Ter voorlichting van eiser zij opgemerkt dat met deze uitspraak niet is vastgesteld dat hij recht heeft op bijstand over de maanden juni en juli 1999 maar slechts dat terugvordering van de voorschotten niet kan worden gebaseerd op intrekking van zijn aanvraag.
Op het verzoek van eiser te bepalen dat verweerder de kosten van de inschrijving bij het ziekenfonds zal betalen zal de rechtbank niet ingaan nu het geschil niet daarover handelt.
De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak
bepaalt dat de gemeente Almere aan eiser het griffierecht ad f 60,- vergoedt.
Gewezen door mr. H.C. Moorman en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2000 in tegenwoordigheid van mw. G. Ballast als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op