ABRvS, 29-10-2003, nr. 200206732/1
ECLI:NL:RVS:2003:AM5384
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
29-10-2003
- Zaaknummer
200206732/1
- LJN
AM5384
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2003:AM5384, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29‑10‑2003; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2004, 361 met annotatie van O.J.D.M.L. Jansen
Uitspraak 29‑10‑2003
Inhoudsindicatie
Bij brief van 8 januari 2002 heeft appellant de naamloze vennootschap “SNS Automotive N.V.” (hierna: SNS) een waarschuwing opgelegd in verband met het niet voldoen aan de uit de hem toegekende erkenning bedrijfsvoorraad voortvloeiende verplichtingen.
200206732/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem van 14 november 2002 in het geding tussen:
de naamloze vennootschap “SNS Automotive N.V.”, gevestigd te Zaltbommel
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij brief van 8 januari 2002 heeft appellant de naamloze vennootschap “SNS Automotive N.V.” (hierna: SNS) een waarschuwing opgelegd in verband met het niet voldoen aan de uit de hem toegekende erkenning bedrijfsvoorraad voortvloeiende verplichtingen.
Bij besluit van 21 mei 2002 heeft appellant de aan SNS verleende erkenning bedrijfsvoorraad tijdelijk ingetrokken voor een periode van twaalf weken.
Bij besluit van 11 september 2002 heeft appellant de tegen voornoemde besluiten door SNS gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2002, verzonden op 20 november 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door SNS ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, en SNS, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, advocaat te ’s-Hertogenbosch, zijn verschenen.
Naar aanleiding van de brief van 6 augustus 2003 van SNS waarbij zij haar antwoord van 12 maart 2003 heeft toegezonden, met bewijs van verzending per telefax op 12 maart 2003, heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Na doorzending door de Afdeling van het antwoord van SNS aan appellant, heeft appellant hierop bij brieven van 29 september 2003 en 30 september 2003 een reactie gegeven. Deze reacties zijn ter kennisneming aan SNS gezonden.
Bij brieven van 29 september 2003 en 30 september 2003 hebben partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting.
De Afdeling heeft op 1 oktober 2003 het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW) kan de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze is gerechtigd motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvan hij de eigendom heeft verkregen, in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen.
Op grond van artikel 62, vierde lid, WVW kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld die aan een erkenning worden verbonden en kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Deze voorschriften en regels zijn vastgesteld - onder meer - bij de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad van 13 december 1994, Stcrt. 248 (hierna: de Regeling) en het Kentekenreglement (Stb. 596, 1996).
De Regeling bepaalt in artikel 9, eerste lid, dat het erkende bedrijf het bij en krachtens de wet bepaalde omtrent de bedrijfsvoorraad, de erkenning alsmede de registratie, het gebruik en de beëindiging van de registratie van de tot de bedrijfsvoorraad behorende voertuigen in acht moet nemen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van het Kentekenreglement, voorzover thans van belang, is artikel 27 van het Kentekenreglement van overeenkomstige toepassing indien een voertuig waarvoor een driedelig kentekenbewijs is afgegeven, ophoudt te behoren tot de bedrijfsvoorraad van een erkend bedrijf, met dien verstande dat het bedrijfsvoorraad deel II in de plaats treedt van het gewone deel II.
Artikel 27, tweede lid, van het Kentekenreglement bepaalt, voorzover thans van belang, dat degene aan wie een driedelig kentekenbewijs is afgegeven verplicht is
a. aan het erkend bedrijf terstond het deel II van het kentekenbewijs en het overschrijvingsbewijs over te dragen;
b. het deel I van het kentekenbewijs onder zich te houden totdat hij het in het vijfde lid bedoelde vrijwaringsbewijs en het oude deel II heeft ontvangen.
Artikel 65, tweede lid, aanhef en onder c, van de WVW bepaalt dat de RDW een erkenning (erkenning bedrijfsvoorraad) kan intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
2.2. Met betrekking tot het toezicht op erkenningen bedrijfsvoorraad en (handelaars) kentekenbewijzen voert de RDW een beleid dat is neergelegd in zogeheten toezichtbeleidsbrieven. De in deze zaak van toepassing zijnde toezichtbeleidsbrieven dateren van 15 februari 1999 en 1 oktober 1999.
2.2.1. Volgens het sanctiebeleid in deze toezichtbeleidsbrieven kan bij constatering van overtredingen onder meer een waarschuwing of een tijdelijke intrekking van maximaal twaalf weken als sanctie worden opgelegd. Volgens dit beleid ontvangt de houder van een erkenning bedrijfsvoorraad normaliter voorafgaand aan het opleggen van een tijdelijke intrekking een waarschuwing. Indien binnen een periode van drie jaar wederom een overtreding wordt geconstateerd, kan daadwerkelijk tot tijdelijke intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad worden overgegaan.
Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de waarschuwing, nu deze als sanctie onderdeel vormt van een op schrift gesteld sanctiebeleid en binnen het sanctiebeleid als voorwaarde geldt voor tijdelijke intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad, geacht moet worden te zijn gericht op rechtsgevolg en kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.2.2. Tegen de hem bij brief van 8 januari 2002 opgelegde waarschuwing heeft SNS eerst bij brief van 5 juni 2002, derhalve buiten de termijn van zes weken als genoemd in artikel 6:7 van de Awb, bezwaar gemaakt. Anders dan de voorzieningenrechter, ziet de Afdeling in het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule en in de omstandigheid dat appellant in het door hem opgestelde en bekendgemaakte beleid expliciet heeft aangegeven dat tegen een waarschuwingssanctie geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, geen bijzondere omstandigheid waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht moet worden. SNS was voorzien van rechtskundige bijstand en gelet op de door haar reeds in bezwaar aangehaalde uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 25 juni 2001, was zij bekend, althans kon zij bekend zijn, met het besluitkarakter van de waarschuwingssanctie.
Appellant heeft het bezwaar van SNS tegen de hem bij brief van 8 januari 2002 opgelegde waarschuwing ten onrechte ontvankelijk geacht. De beslissing op bezwaar dient op dit punt te worden vernietigd. Nu de voorzieningenrechter ook tot deze conclusie was gekomen, kan de aangevallen uitspraak in zoverre, zij het met verbetering van gronden, worden bevestigd.
2.3. Niet in geschil is dat tijdens twee onderzoeken van een bedrijfscontroleur op 2 januari 2002 en 23 april 2002 in het bedrijf van SNS geconstateerd is dat dit bedrijf bij de verkoop van verschillende voertuigen het kentekenbewijs deel I alsmede het voertuig niet onder zich heeft gehouden, totdat SNS de hiervoor benodigde vrijwaringsbewijzen had ontvangen, hetgeen een overtreding is van artikel 28 van het Kentekenreglement. Op grond hiervan heeft appellant de aan SNS verleende erkenning bedrijfsvoorraad tijdelijk ingetrokken voor een periode van twaalf weken.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat appellant in beginsel bevoegd was tot tijdelijke intrekking van de verleende erkenning over te gaan, aangezien SNS de door de bedrijfscontroleur geconstateerde feiten niet heeft ontkend. De voorzieningenrechter heeft voorts, gelet op de omstandigheid dat SNS de voertuigen verkocht en geleverd heeft aan een ander erkend bedrijf, de beslissing op bezwaar vernietigd, aangezien naar haar oordeel niet valt uit te sluiten dat dit geval kan worden begrepen onder de in de toezichtbeleidsbrief van 1 oktober 1999 gemaakte uitzondering, te weten dat indien het volledige originele kentekenbewijs en het voertuig zich bevinden op de bedrijfslocatie of op de nevenvestiging van een ander erkend bedrijf in verband met verkoop, niet de hoofdregel geldt dat het volledige originele kentekenbewijs te allen tijde op de bedrijfslocatie moet kunnen worden getoond.
2.4. Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter een verkeerde uitleg heeft gegeven aan bedoeld onderdeel van de toezichtbeleidsbrief van 1 oktober 1999. In dit verband voert appellant aan dat de door de voorzieningenrechter bedoelde uitzondering ziet op zogenaamde consignatie van voertuigen, hetgeen volgens appellant inhoudt het in handen stellen van goederen tot verkoop voor rekening van de afzender. In het onderhavige geval is echter sprake van een verkoop en levering aan een ander erkend bedrijf, hetgeen volgens appellant niet onder het begrip ‘consignatie’ valt.
2.4.1. Dit betoog treft doel. Naar het oordeel van de Afdeling is de uitleg die appellant geeft aan bedoeld onderdeel van de toezichtbeleidsbrieven niet onjuist, en is een andere uitleg in strijd met artikel 28 van het Kentekenreglement. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat eerdergenoemde uitzondering, met inbegrip van de strekking ervan, in overleg met de branche tot stand is gekomen. Nu de voorzieningenrechter tot een ander oordeel is gekomen, dient de aangevallen uitspraak op dit punt te worden vernietigd.
2.5. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover het beroep van SNS tegen het besluit van 11 september 2002, voorzover daarbij het bezwaar van SNS tegen het besluit van 21 mei 2002 ongegrond is verklaard, gegrond is verklaard en dat besluit van 11 september 2002 in zoverre is vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van SNS gericht tegen het besluit van 11 september 2002, voorzover dat ziet op de intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad, alsnog ongegrond verklaren. Nu evenwel de door de rechtbank uitgesproken vernietiging van de beslissing op bezwaar deels in stand dient te blijven, dient de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van gronden, voor het overige te worden bevestigd. De Afdeling verklaart het bezwaar van SNS tegen de hem bij besluit van 8 januari 2002 opgelegde waarschuwing, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, alsnog niet-ontvankelijk.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem van 14 november 2002, reg. nos. 02/2100 en 02/2101, voorzover het besluit van 11 september 2002, VIZ 2002/5930/3012 is vernietigd, in zoverre daarbij het bezwaar gericht tegen de intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad ongegrond is verklaard;
III. verklaart het door SNS Automotive N.V. bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 11 september 2002 met betrekking tot de intrekking bedrijfsvoorraad alsnog ongegrond;
IV. bevestigt de uitspraak voor het overige;
V. verklaart het bezwaar van SNS Automotive N.V. tegen het besluit van 8 januari 2002, BET/CH/EO/AL, alsnog niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003
91-426.